Leesfragment: Spataderen en vijf stifttanden. Bij George Orwells 1984

21 juni 2023 , door Kees Fens
| |

In de aanloop naar het nieuwste deel, Toni Morrisons Teer, in september, publiceren we op deze site alle nawoorden bij de klassiekers in de Perpetuareeks. Bijvoorbeeld Kees Fens’ nawoord bij Tineke Davids’ vertaling van George Orwells 1984 (Nineteen Eighty Four).

1984 speelt in 1984 in de politiestaat Oceanië, een van de wereldrijken die zijn ontstaan na de atoomoorlog van de jaren vijftig (1984 is uiteraard uit 1948). Overal aanwezige apparaten houden de bevolking in de gaten, en maken propaganda voor Grote Broer, de machthebber. Alle pogingen om een eind aan de vreselijke situatie te maken lopen op niets uit. Het boek is dan ook vooral te lezen als een aansporing om het niet zo ver te laten komen.

N.B. Lees ook vertaler Thomas Heij over Tegen totalitarisme. Eerder publiceerden we voor uit Orwells Waarom ik schrijfBirmaanse dagenSaluut aan Catalonië, uit zijn Dagboeken 1931-1949 en uit Marco Daanes (niet meer leverbare) Het spoor van Orwell. Én Arjen van Veelen schreef over Orwells essays voor Athenaeum.nl.

 

Het is nog altijd een heel goede terugblik op het leven van George Orwell (1903-1950). Cyril Connolly, die, met onderbrekingen, vanaf de kostschool Eton, waar zij beiden beursstudent waren, contact had met Eric Arthur Blair, zoals Orwells ware naam luidde, schreef in 1977, zevenentwintig jaar na Orwells dood: ‘De tragedie van Orwells leven is dat hij, toen hij ten slotte beroemd was en succes had behaald, stervende was en dat wist. Hij was bekend, maar was te ziek om zijn kamer te verlaten, hij had geld en niets om het aan te besteden, liefde waarin hij niet kon delen; hij proefde de bitterheid van zijn doodgaan. Maar in de jaren van zijn ontberingen werd hij gedragen door een geniaal stoïcisme, door zijn opwinding over wat er in de wereld aan de hand was en door zijn genegenheid voor andere mensen.’ (Het citaat staat aan het slot van George Orwell, A Life door Bernard Crick, verschenen in 1980 en feitelijk nog steeds onovertroffen, hoewel meer een rapport dan een levensbeschrijving.) Connolly heeft gelijk. Het gevoel of het weten mislukt te zijn doortrok het hele leven van Orwell (op Eton al, waar hij zich een gunsteling wist). Ook zijn literaire werken zag hij als mislukkingen, en als er een geslaagd bleek zou in elk geval het volgende mislukken. Dat hij, doodziek van de tbc en ongevoelig voor medicijnen, illusieloos over zijn eigen leven zal zijn geweest, is, gezien zijn karakter, haast vanzelfsprekend.
Het is zoals Connoly schrijft: pas zijn laatste twee romans, Animal Farm en Nineteen Eigthy-Four, beide politiek van karakter, beide niet zonder een allegorisch karakter, beide eerder waarschuwingen dan profetieën, brachten hem bekendheid. En maakten hem, die zich altijd buiten de Engelse literaire wereld had opgesteld (daarvan was Connolly het hart!) tot een der belangrijkste Engelse schrijvers, herhaaldelijk vergeleken met de zeer grote Swift, die hij bewonderde en verafschuwde. Zijn hele leven heeft hij getracht geen typisch Engelse schrijver te worden, nooit tot de officiële literatuur (een gehaat instituut) te horen. Een schrijver in werkmansjasje is hij genoemd– de kleding kende toen nog haar hiërarchie. Maar hij droeg in dat jasje wel een pochet, zoals zijn Eton-Engels (het Leids van Engeland) altijd zijn opleiding verried en achterdocht wekte, zeker onder arbeiders.
Haast nog grotere roem, althans zuiver literaire, dan met zijn twee laatste romans kreeg hij postuum, toen in 1968 in vier delen zijn Collected Essays, Journalism and Letters werd uitgegeven, een superieure verzameling. Wie Orwell goed wil leren kennen, moet deze vier delen lezen. Niet alleen zijn werkkracht (hij leed aan het slopende schuldgevoel nooit genoeg te doen, al schreef hij soms vier, vijf stukken in de week), ook zijn veelzijdigheid is indrukwekkend, al wist hij zich in de eerste plaats een politiek schrijver. Het eerste deel opent, programmatisch, met een essay uit 1946: ‘Waarom ik schrijf ’. Zeker wat hij over taal schrijft, is heel boeiend. Als een der eersten schreef hij over taal en politiek, men leze zijn schitterende essay ‘Politiek en de Engelse taal’ en uiteraard het aanhangsel bij 1984 over de grondbeginselen van Nieuwspraak, de taal van Oceanië. Politiek bewustzijn had hij al vroeg; op elfjarige leeftijd, de Eerste Wereldoorlog was uitgebroken, schreef hij een patriottistisch gedicht. Na Eton vertrok hij in 1922 naar Birma, waar hij diende bij de Imperial Indian Police, tot 1927. Zijn socialistische aard verdroeg het imperialisme niet langer en hij keerde terug naar Europa. Daar begon een loopbaan van mislukkingen en afgewezen manuscripten. Al zijn tegenslagen (een echt arbeidersleven was het zijne) moet zijn socialisme nog sterker hebben gemaakt, zijn afkeer van kapitalisme en imperialisme nog groter. Over zijn vernederende baan als assistent in een boekwinkel in Hampstead schreef hij een prachtige roman: hij werd geslagen, maar sloeg vaak literair terug. Dat hij als veel linkse schrijvers in de Spaanse Burgeroorlog (die bloedproef voor de juiste politieke gerichtheid) meevocht aan de republikeinse kant, hoeft niet te verwonderen. Hij werd gewond. Het boek Homage to Catalonia, dat in 1939 verscheen, is een neerslag van zijn Spaanse strijd. Twee zaken hebben zijn geest in de jaren dertig gevormd: de wereldcrisis en de daaruit volgende werkloosheid, en de dreiging van een tweede wereldoorlog, die hij met zijn politieke scherpzinnigheid heel sterk voorvoelde. Hij voorzag wereldbeelden die de latere politieke realiteit zou opleveren. Zijn laatste twee romans zijn daarvan de grote voorbeelden.
‘Alle dieren zijn gelijk, maar sommige dieren zijn meer gelijk dan andere’– dat is de wellicht beroemdste zin uit de in 1945 verschenen roman Dierenboerderij. De fraaie kronkelgedachte, die alle tirannie rechtvaardigt, heeft buiten het boek vele wegen gevonden. De satire op het revolutionaire en postrevolutionaire Rusland, die de roman met zijn duidelijke fabelkarakter is, is geestiger, men kan zelfs zeggen luchtiger dan 1984. De keuze voor varkens als de rebellen die de macht op de boerderij van de mensen overnemen heeft daar veel mee te maken, denk ik. Als een goede fabel overschrijdt het verhaal de eerst zichtbaar wordende grenzen: het laat zich op alle dictaturen en machthebbers toepassen. In 1947 begon Orwell aan een nieuwe roman, die hij in 1948 voltooide en die hij met een omkering van de laatste cijfers van het schrijfjaar 1984 noemde. Dat is het jaar van handeling. Het jaartal is symbolisch geworden, het grootste angstgetal dat de mensheid kent. Het symboliseert een wereld waaruit elke individualiteit is verdwenen, alle geheugens door het uitwissen van herinneringen zijn schoongespoeld, iedereen wordt gecontroleerd, alles centraal wordt geregeld, een nieuwe taal wordt gemaakt, en waarin de grote leider, die nooit levend is gezien, iedereen de hele dag aankijkt. ‘Big Brother is watching you.’ Het is, in het Engels, in de hele wereldcultuur doorgedrongen. Velen kennen de verschrikkelijke wereld achter die langzamerhand wat versleten zin niet. Het boek lezen maakt de woorden tot een spreuk die dag en nacht op je muur kan verschijnen. Met de schrikkracht die eens het alziend oog had.
Het land van handeling heet Oceanië, het heeft een oorlog achter zich en vecht een nieuwe uit. Anders dan bij Dierenboerderij is er geen directe verwijzing naar een mogelijke realiteit. 1984 is een zelfstandige wereld, die overigens bijna per bladzijde signalen van herkenbare of mogelijke realiteiten uitzendt. Zonder dat het boek een toekomstroman is (een vaak nogal ?auw soort literatuur) lezen of lopen wij rond in angstaanjagende mogelijkheden.
De romanwereld is een bestaande; wat zich bij de lezers eruit ontwikkelt is een wereld in wording, een uiterlijke of een innerlijke, want Big Brother wordt haast vanzelf de grote onzichtbare, die de doodstraf (hoe velen lopen die in het boek op vanwege hun zonden tegen het systeem) als eeuwige hel heeft geschapen.
Het allegorische karakter dat 1984 ook heeft, heeft de hoofdfiguur ervan, Winston Smith, allerminst tot een allegorische figuur gemaakt. Hij is een romanfiguur van de puurste soort: hij en zijn lot van liefde, marteling en ten slotte erkenning van de grootheid van Big Brother maakt de beschrijving van de absoluut-tirannieke wereld zo verschrikkelijk. Nachtmerries bestaan niet in theorie of abstracto, er moeten mensen in functioneren. Dan wordt pas de ware aard van de nachtmerrie zichtbaar.
Misschien is het allerergste aan het Londen van 1984 de haast volkomen grijsheid en kleurloosheid van de stad, van de mensen ook. Kleding, behuizing, het klimaat zelfs, gebouwen, aan de buitenkant en van binnen: alles is kleurloos en daarmee in een toestand van half dood en half levend. Een wereld als een stoffige machine, die alle mensen tot radertjes maakt en die vanuit een onbekende centrale gaande wordt gehouden. Hoe erg zijn in die grijze wereld, waaruit alle schoonheid aan stad en mens verdreven is, de woorden die Smith spreekt tot een meisje dat zijn geliefde zal worden: ‘Ik ben negenendertig. Ik heb een vrouw waar ik niet vanaf kan. Ik heb spataderen. Ik heb vijf stifttanden.’ (Bij het zien van de film Vier maanden, drie weken en twee dagen ontdekte ik in de beelden van de stad Boekarest het Londen uit 1984. Het maakte de film extra verschrikkelijk.) Ach, het wereldbeeld manifesteert zich al meteen in de eerste regels van de roman: het is koud en het waait, maar de wind brengt geen verfrissing, maar voert stof en puin aan. Het grijze stof dat de hele stad bedekt. En als fijnstof de mensen grauw maakt.
Aan het slot van de roman zijn Smith’s hersens definitief schoongespoeld. Hij is het volmaakte radertje geworden. De grote kracht van het boek (dat bepaalt ook de literaire grootheid ervan) is dat de lezer evenzeer gehersenspoeld wordt: hij wordt gezuiverd van alle ideeën waarop hij leeft. Hij wordt opgenomen in deze wereld zonder privacy, waarin geen mens te vertrouwen is (zwijgen redt je leven, hoewel: de Denkpolitie doorziet je en je wordt gegrepen), waarin de herinneringen vervagen (het geheugen heeft zich aangepast) en grauw de laatste levenskleur is. Misschien dat herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog hier mij en ook veel andere lezers, vermoed ik, zo gemakkelijk in de eeuwigheid van dat grote jaartal laat verdwijnen. Recente herlezing liet mij opnieuw overal om mij heen sporen van de wereld van deze roman ontdekken. 1984 is het meest beangstigende boek dat ik ken.
Over de angstwereld van Orwell zelf is veel gespeculeerd, waardoor speculatieve interpretaties van de roman ontstonden. Hij zou op Eton heel ongelukkig zijn geweest. De structuur van zo’n kostschool, met zijn meesters, alziende bovenmeesters, bovenleerlingen, waar niemand zich aan een oog kan onttrekken en waar de vorming tot gentleman een uitroeiing van persoonlijke eigenschappen noodzakelijk maakt– dat alles laat zich voor wie wil omvormen tot de wereld van 1984. Ik vermoed dat de Engelse behoefte om alle literaire werken tot autobiografische gebeurtenissen terug te brengen er mede verantwoordelijk voor is dat er achter het verschrikkelijkste systeem ooit verbeeld een kostschoolwereld zichtbaar wordt.
Er is een foto die kort na het verschijnen van 1984 (het boek verscheen in 1949, in het erop volgende jaar stierf Orwell) gemaakt moet zijn. Orwell zit in donkere kleding achter een zwarte schrijfmachine, op de muur naast hem hangt een affiche. In het midden de kijkende kop van de heerser, als beschreven in de roman, rondom hem de tekst ‘Big Brother is watching you’. Hij moet daar zitten schrijven met de duivel of, denk ik, de dood op zijn hielen. Een door zijn eigen schrijfwoede opgejaagde, en daardoor levend in een gesloten wereld, is hij bijna zijn hele korte leven geweest. Tijdgenoten moesten erkennen hem nooit te hebben kunnen doorzien. Hij is een mysterie. Misschien werd die indruk versterkt door zijn boven iedereen uitstekende gestalte. Op alle foto’s heeft hij iets van een heersersfiguur (behalve op die aandoenlijke waarop hij een kinderwagentje duwt). Met zijn scherpe ogen houdt hij alles om zich heen in de gaten. Hij is alleen en lijkt niemand nodig te hebben. De ogen zijn het opvallendst: hij heeft meer gezien dan wij, zoals we in 1984 kunnen lezen.
De laatste woorden zijn, als de eerste, aan Cyril Connolly. In gezelschap gaf hij een mooie karakteristiek van Orwells door velen gerespecteerde partijloze socialisme: ‘Orwell was een politiek dier. Hij bracht alles tot politiek terug [...], hij kon zijn neus niet snuiten zonder te moraliseren over de werkomstandigheden in de zakdoekenindustrie.’
Hij zal zeker een rode zakdoek hebben gebruikt.

pro-mbooks1 : athenaeum