Leesfragment: Schrijver zijn

21 februari 2024 , door Hilary Mantel
| |

23 maart verschijnt Hilary Mantels Schrijver zijn. Overpeinzingen, ervaringen, inzichten (A Memoir of My Former Self. A Life in Writing), vertaald uit het Engels door Harm Damsma en Niek Miedema, met een voorwoord van Annelies Beck. Lees een fragment en bestel!

  • De persoon Mantel is even intrigerend en formidabel als haar personages.’ – Josephine Rombouts, auteur van Cliffrock Castle

Schrijver zijn, wat ben je dan eigenlijk en hoe doe je dat en wanneer ben je er één en hoe rechtvaardig je dat? Gaat ooit de ‘examenvrees’ bij nominaties voor prijzen over? Historische personages tot leven brengen en de ruimte tussen de feiten geloofwaardig invullen, wat vergt dat van een auteur? Mantel laat in deze bundel haar licht schijnen op alle aspecten van het schrijverschap en daarin is plaats voor een geestig verhaal over losse kaartjes versus in leer gebonden notitieboeken, maar ook voor de vijf beroemde Reith Lectures uit 2017. Zij die schrijversaspiraties hebben: neem van ons aan dat er heel veel op te steken is van deze formidabele auteur die álle genres beheerste. Voor fans en lezers van onverbiddelijk goede zinnen en scherpe observaties is Schrijver zijn hoe dan ook een must.



 

Een kolfje naar welke hand?
2007

‘Met welke hand schrijf je eigenlijk?’ Ik stelde mijzelf deze ogenschijnlijk eenvoudige vraag toen in een krantencolumn Martin Amis werd aangehaald, die zich had gebogen over de balans die schrijvers trachten te vinden tussen journalistiek en fictie. ‘Ik beschouw journalistieke stukken en recensies als dingen die ik schrijf met mijn linkerhand,’ had Amis gezegd, ‘en die staat niet in verbinding met het deel van mij waar de romans vandaan komen.’
Ik heb andere auteurs soortgelijke uitspraken horen doen, en omdat ik eigenzinnig ben, en letterlijk ingesteld, was mijn reactie om met mijn weinig gebruikte linkerhand een pen te pakken en te zien wat dat zou opleveren. Dit is wat mijn linkerhand in het holst van de afgelopen nacht schreef:

‘Het gaat zo langzaam, zo ongecontroleerd… de minste of geringste krul schiet zomaar uit over het papier… Met name de “W” is een crime… je hele lichaam spant aan, alsof je probeert met je voeten te schrijven. Geen wonder dat de kleuterschool zo vermoeiend was. Tegen twaalf uur was je uitgeteld.’

Als je volhoudt – en ‘elke bladzijde,’ schreef ik, ‘is als een muur die moet worden geverfd’ – is wat eruit komt een soort korzelige, samengebalde poëzie. Je hand beweegt zo traag dat je van gedachten kunt blijven veranderen over wat je van plan bent op te schrijven, en zinnen kunnen alle kanten op gaan. Mijn gekras op het papier deed me denken aan Julius Caesar. Omdat ik werd gedwongen aan één letter tegelijk te denken, begon ik te speculeren over de vraag of Shakespeare de Romeinen niet alleen van een toga maar ook van noga had voorzien, en of Caesars moordenaars hun handen of hun honden in zijn bloed hadden gedrenkt. Ik had het kunnen nagaan, maar het was vier uur ’s nachts en het boze kleine meisje dat ik was geworden kon niet bij de plank met de Verzamelde werken.
U kunt dit met een gerust hart zelf uitproberen. U krijgt dan misschien een boodschap van uw psyche, iets vreemds zoals de automatisch geschreven teksten die naar verluidt door de doden worden gedicteerd. Als ik terugdenk aan mijn loopbaan als columniste, weet ik dat mijn stukken van mijn rechterhand kwamen, want die was afgericht, duidelijk, gezeglijk, en kon tellen. Ik schreef op het computerscherm, maar mijn dominante hersenhelft was de baas, mijn rechterhand leidde het onderwerp in goede banen. Ik kon erop rekenen dat ik niet iets onberadens zou gaan doen. In de jaren tachtig schreef ik vier jaar lang een column over films in The Spectator. Er werden achthonderd woorden van me gevraagd en hoewel ik er af en toe 799 inleverde, weidde ik zelden uit tot 801. Na verloop van tijd hoefde ik zelfs de functie ‘woorden tellen’ niet meer te gebruiken. Al mijn meningen – ongeacht waarover – pasten in 800 woorden. ‘Hebben we iets te zoeken in Irak?’ Achthonderd woorden. ‘Is het koud buiten?’ Achthonderd woorden.
Daarna schreef ik een tijdlang een opiniecolumn, waarin ik met succes wist te verhullen dat ik geen opinies had, althans niet van de soort waar hoofdredacteuren van kwaliteitskranten behoefte aan hebben. Als mij een familiewapen zou worden toegekend – wat hoogst onwaarschijnlijk is, dat geef ik toe – dan zou ik er als wapenspreuk ‘Zo simpel is het niet’ op laten zetten. Mijn werk als romancier heeft me geleerd dat, als ik het niet al wist, vrijwel alle menselijke omstandigheden complex, ambigu en veranderlijk zijn. Er is altijd meer informatie, er komt altijd meer informatie bij dan je kunt verwerken, maar de ongenuanceerdheid van het publieke debat vereist dat je stelling neemt en een lijn trekt in het zand. Mijn linkerhand zou ik niet vertrouwen, zelfs niet bij een controverse waarin de kwestie helder lijkt te zijn. Mijn rechterhand, die conventioneel is, is hopelijk voorbeeldig vrijdenkend, maar stel dat mijn linkerhand een conservatieve houwdegen als Ann Widdecombe zou blijken te zijn, of een lyrische terrorist die overloopt van de broeiende onvrede van de underdog, wat dan?
Het lijkt mij dat romanciers wel de allerlaatsten zijn die je moet vragen commentaar te leveren op de actualiteit, en dat is iets wat ze vroeg of laat, als ze eenmaal zijn afgebrand vanwege hun meningen, doorgaans ook wel erkennen. Het was zinloos om hun te vragen, zoals de media deden, wat hun mening was over 9/11, of om hun te vragen een standpunt in te nemen over welke grote ramp dan ook. Waarom zou hun mening, omdat die in fraaie bewoordingen wordt gepresenteerd, waardevoller zijn dan die van ieder ander? Niet dat ik vind dat kunstenaars geen politieke betrokkenheid moeten voelen. Integendeel, ik kan me niet voorstellen dat ik überhaupt zou schrijven als ik niet door politieke zorgen in de breedste zin van het woord werd gedreven. Maar waar de columnist wordt ingehuurd om net zo vlot clichés te verkopen als c&a zijn confectie, hoort de romancier te reageren als een couturier, met iets wat liefdevol op maat is gesneden, persoonlijk, en onmiskenbaar uniek.
Martin Amis zag dit in en trok er de conclusie uit dat romans en commentaren uit verschillende delen van de schrijver komen. Hij citeerde Norman Mailer over de trage voortgang van fictie: ‘Je moet die in alle rust laten bezinken.’
Er is een goede reden voor romanciers om voor de krant te schrijven, en wel om een financiële basis te scheppen voor het langdurige schrijfproces. En er zijn beslist ook andere voordelen dan het geld, zoals de publiciteit en de contacten die je ermee opdoet. Voor veel schrijvers van fictie is werken voor de pers een vast gegeven. Maar je kunt er maar beter niet te veel aan gehecht raken. Het verlangen om de commentator uit te hangen heeft iets bedenkelijks. Als je over doorzettingsvermogen en een lange adem beschikt, en je uitgever vertrouwen in je houdt, zou je na een jaar of veertig een antwoord op het leven kunnen formuleren dat niet zonde is van het papier waarop het geschreven is. Je zult dat dan niet doen met dezelfde hand en dezelfde middelen die je hebt gebruikt voor je journalistieke stukken, je recensies of je reportages.
Fictie wordt niet gemaakt door de botten van de actualiteit tot op de laatste zeen en zenuw af te schrapen, waarna die worden verwerkt tot mechanisch hersteld proza. Net als in de journalistiek gaat het bij fictie om feiten en ideeën, maar ook om beeldspraak, symboliek en mythen. Fictie vermenigvuldigt de ambiguïteit. Zij gaat over het bijzondere dat het algemene oproept, over innerlijke betekenis die met het innerlijk oog wordt gezien, altijd in een glimp, altijd vluchtig, altijd min of meer verwarrend, en aarzelend, tersluiks, grensverleggend op papier gekrabbeld, ’s nachts, en met de verkeerde hand.

 

© Tertius Enterprises Ltd. 2023
© 2024 Nederlandse vertaling Harm Damsma en Niek Miedema

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum