Leesfragment: Weken maanden jaren

27 januari 2024 , door Sara Baume
|

In NRC en de Volkskrant en natuurlijk in onze boekhandels: Sara Baumes nieuwe roman Weken maanden jaren (Seven Steeples), vertaald door Lette Vos.

Bell en Sigh verhuizen vanuit de drukte van de stad naar een huis aan de Atlantische Oceaan in het zuidwesten van Ierland. Daar, op de flanken van een berg die ze vol vuur beloven ooit te gaan beklimmen, volgen ze steeds symbiotischer het ritme van de liefde en de zich aaneenrijgende seizoenen.Weken maanden jaren is een poëtische roman over het ontsnappen aan de waan van de dag en over het verlangen naar zelfbeschikking. Met de relatie van Bell en Sigh en het leven dat zij voor zichzelf creëren als beginpunt onderzoekt Sara Baume wat het betekent om af te wijken van de platgetreden paden die voor ons liggen en om elkaar, het leven en het landschap tot het ultieme lief te hebben.

  • ‘Baume toont zich een auteur die zich als het ware verplicht twee boeken in één keer te schrijven. Het resultaat is een zeer authentiek experiment, een spel van fictie én non-fictie, waarin volharding en schoonheid worden tentoongespreid.’ — NRC, ●●●●
  • ‘Bell en Sigh zijn zo ongewoon en zo gewoon, en zo intiem getekend dat je ze denkt te kennen.’ — Trouw
  • ‘Moeilijk weg te leggen [...] Het hele boek draait om de schoonheid van herhaling en verval, van dingen die steeds hetzelfde zijn tot ze toch ineens veranderd blijken.’ — de Volkskrant
  • ‘Lieflijke, ongehaaste lyriek. Ik heb weinig betere beschrijvingen van verliefd zijn gelezen.’ — The Telegraph 
  • ‘Baume is origineel; Weken maanden jaren is een uniek boek dat de lezer vraagt na te denken over de mogelijkheid van een eigen wereld.’ — The Irish Times


 

De berg zat vol oogjes: de gele ringetjes van langooruilen, de bijna blinde speldenknopjes van dwergspitsmuizen, de roerloze bolletjes van bromvliegen, de glinsterende zwarte kraaltjes van bruine ratten.
De berg zat vol oogjes van fazanten, vossen, hagedissen, huismussen, lijsters, konijnen, kevers, marters, muizen, luizen. En elk oog was enkel en alleen gericht op het dichtstbijzijnde stukje grond, struik, rots of lucht. Elk oog had een andere kijk op de patronen, kleuren en afmetingen van zijn eigen plek. Elk oog bewoog, maar beleefde steeds hooguit één plek per keer. Alleen de berg keek omhoog, omlaag en om zich heen,                 zag alles tegelijk,                        hield de wacht.
De berg was een reusachtig cyclopenoog dat nooit dichtging, zelfs niet als hij sliep.
Hij hield de lucht, de zee en het land in de gaten, elke versiering en versperring – de maan en de wolken; de vissersboten, jachten en kolonies jan-van-genten; de daken, wegen en schoorstenen; de windmolens, telefoonpalen en kerktorens.
Alleen de berg keek dwars door struiken, stenen, hout, beton en staal – dwars door de trampolines en septic tanks; salontafels van de IKEA en thuisbioscopen; de gezinsverpakkingen vloeibaar wasmiddel en uitdeelzakjes popcorn. Alleen de berg zag elke botsing, vleugelslag en buikschuiver; elke trillende wasknijper, elke jeep die door een plas scheurde; elke kraai                      en koeienvlaai.
Hij keek toe hoe Bell en Sigh op een heldere januaridag in hun huis trokken – twee kleurrijke stippen tegen het groen, groenbruin, bruin, bruingroen en grijs. Hij zag hoe ze op de oprit van het bemoste huisje op een lagere heuvel onder hem parkeerden. Hij zag dat ze een rood bestelbusje hadden vol honden en dozen. Hij zag dat ze bestonden uit wol
                                                              en laarzen
                                                                  en haar.

Toen ze de honden eenmaal hadden losgelaten en het busje hadden leeggehaald, bleven Bell en Sigh even naar het uitzicht staan kijken.
Hoewel het boven alles uit torende, had het stenige hoogland niet de juiste vorm om een berg te mogen heten. Vanaf zeeniveau leek het best bergachtig, maar het huis stond ook op een behoorlijke helling boven de ruige rotskust. Van de oprit waar ze stonden bezien leek deze verhoging in het landschap eerder een bult of een heuvelrug – stomp en hoog tegelijk, onherbergzaam.
Hij verrees rustig en zonder poespas uit de Atlantische Oceaan, alsof hij zich door de eeuwen heen langzaam maar zeker had verheven boven de rest. Alsof hij langzaam maar zeker horizontaal omhoog was gegroeid.
Hij had de vorm van een prehistorische wal,
een sliert rook,                 een verpletterende golf,

        een barrière van modder, steen en loof
                       die belemmerde,             beschermde.

In het propvolle dashboardkastje van de bestelbus lag een beduimeld woordenboek. Het was gekneveld met schilderstape en gewurgd met een breed postelastiek. Tussen het einde van de N en het begin van de P ontbraken de nodige pagina’s. Het had gezelschap van een kleine verrekijker, een halve rol wc-papier, drie plastic lepels, zes cd’s die gescheiden waren geraakt van hun hoesjes en een slordig opgevouwen kaart van de omgeving.
Aan het beduimelde woordenboek hadden ze niet veel.
Heuvel, zelfstandig naamwoord: een verhoging in het landschap, lager dan een berg.
Berg, zelfstandig naamwoord: een verhoging in het landschap, hoger dan een heuvel.

Bell en Sigh leerden elkaar kennen aan de voet van een lage, puntige berg op vijfenzestig kilometer rijden van Dublin. Het was zomer en ze waren daar met vrienden die ze apart van elkaar al jaren kenden en vrienden van vrienden die ze allebei pas die dag hadden ontmoet – die dag dat ze met zijn allen de lage, puntige berg beklommen.
Sigh had onderweg naar boven aan één stuk door gerookt, maar was geen moment buiten adem geraakt, wat Bell best indrukwekkend vond.
Bell had onderweg naar boven aan één stuk door gepraat, maar was geen moment buiten adem geraakt, wat Sigh best indrukwekkend vond.
Ze woonden toen nog allebei in de stad, gescheiden door talloze straten en honderden vruchteloze kersenboompjes, een smerige rivier en een krimpende huismussenpopulatie. Hij werkte op de inpakafdeling van een televisiefabriek, waar hij een antistatisch goedje op de schermen sprayde voor ze de doos in gingen. Hij droeg een mondkapje met elastiek dat in het kraakbeen achter zijn oren sneed en schuimoordopjes die het zware gehijg van de apparatuur en de fabrieksradio waar keihard vrolijke deuntjes uit schetterden niet helemaal dempten. Zij werkte als serveerster in een restaurant waar de klanten regelmatig vroegen om dingen die niet op de kaart stonden en hun bord nooit helemaal leegaten. Als ze niet kon slapen ’s nachts hoorde ze het bestek nog over de borden schrapen en zag ze blaadjes sla in de afvalbak dwarrelen, remsporen van tomatensaus en slasaus.
Een jaar voordat ze elkaar leerden kennen zaten ze allebei in een andere bus, in tegengestelde richting, toen die twee bussen ergens in het centrum met hun spiegels tegen elkaar knalden. Zij zat boven aan de rechterkant van het gangpad. Hij stond beneden bij het bagagerek. Terwijl de bussen elkaar passeerden en elkaars spiegel braken, hadden Bell en Sigh geen flauw idee. Er was geen reden om te vermoeden dat ze elkaar ooit zouden ontmoeten.
Er was geen reden om te vermoeden dat ze samen
één en dezelfde toekomst tegemoet gingen.
Ze gingen samenwonen in de winter na de zomer waarin ze elkaar hadden leren kennen. Toen ze op hun oprit naar het uitzicht stonden te kijken, bedachten ze in koor dat ze ooit – een keer met aardig weer – naar boven konden klimmen, naar die verhoging in het landschap waar ze op uitkeken en die over hen uitkeek, die
                                                absoluut
                                    hoger was dan een heuvel,
                                                                                        maar lager
                                             dan een berg.

 

[...]

 

 

Copyright © 2022 by Tramp Press Ltd
Copyright vertaling © 2023 Lette Vos

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum