Leesfragment: Bij Alexandr Poesjkin, Jevgeni Onegin

08 december 2012 , door Hans Boland
| | |

4 december verschijnt een nieuw deel in de Perpetuareeks: Alexandr Poesjkins Jevgeni Onegin, vertaald door Hans Boland. Vandaag kunt u bij ons al het nawoord van de vertaler lezen.

Jevgeni Onegin is een verveelde dandy die zijn tijd verdoet op bals, concerten en feestjes. Als hij verhuist naar het platteland ontmoet hij Tatjana, een stil meisje dat al snel verliefd wordt op de flamboyante Onegin. Hij wijst haar af, duelleert met haar zwager, en maakt een grote reis door Rusland. Jaren later ontmoet hij Tatjana weer. En dan zijn de rollen omgedraaid: Onegin valt als een blok voor haar, maar zij weigert op zijn avances in te gaan.

Alexandr Poesjkin (1799-1837) wordt algemeen beschouwd als de grootste Russische dichter. Hij leidde een roerig leven: op zevenendertigjarige leeftijd werd hij in een duel gedood. Hoewel hij maar kort leefde heeft Poesjkin een groot oeuvre nagelaten. Zijn magnum opus is de roman in verzen Jevgeni Onegin.

Hans Boland maakte naam met vertalingen van Achmatova, Garsjin, Poesjkin en Dostojevski en boeken over Rusland en klassieke Russische auteurs. Behalve diverse vertalersprijzen werd hem in 2010 de Rus Prix toegekend voor zijn 'bijzondere bijdrage aan de verspreiding van de Russische cultuur'.

N.B. Lees ook de andere op Athenaeum.nl voorgepubliceerde nawoorden bij de Perpetuareeks.

 

Nawoord van de vertaler

1

Catharina de Grote was tweeënhalf jaar dood toen Alexandr Poesjkin werd geboren, op 26 mei 1799. Onder haar scepter had Rusland zijn militaire macht weten uit te bouwen, en ook op cultureel gebied was het land aan een inhaalslag begonnen.
Peter de Grote had in het begin van de achttiende eeuw de poorten van het rijk opengegooid. Hij had afgerekend met het krijgsgenie van de grote Zweedse koning Karel xii, tal van revolutionaire hervormingen op staatkundig en andere terreinen doorgevoerd en het territorium van het land in alle windrichtingen uitgebreid. Zijn dochter Elisabeth had de door hem gestichte nieuwe rijkshoofdstad Sint-Petersburg laten verfraaien met barokke bouwwerken, maar weinig bijgedragen aan de consolidatie van zijn moderniseringen. Dat was Catharina's verdienste: zij werd de draagster van een gouden tijdperk dat in de vierendertig jaar van haar regering 'het barbaarse Moskovië' aanzienlijk dichter bij 'het geciviliseerde Europa' bracht. Maar op culturele pijlers van internationale allure kon het tsarenrijk vooralsnog niet bogen. Met Poesjkin verwierf Rusland zich zijn eerste kolos op dat vlak.
Poesjkin stamde uit een oud en kleurrijk adellijk geslacht met wortels die teruggingen tot in de ontstaanstijd van 'Roes', de voorganger van Moskovië / Rusland. Een van zijn voorvaderen had in de dertiende eeuw aan de zijde van de legendarische Alexander Njevski gevochten, twee sneuvelden anderhalve eeuw later in de beroemdste Russische veldslag aller tijden - voor Stalingrad - die het einde van de Tataarse overheersing aankondigde, weer een ander werd door Iwan de Verschrikkelijke ter meerder vermaak uitgedost als tsaar en vervolgens doodgestoken, en maar liefst zeven Poesjkins maakten deel uit van de bojaren die in 1613 de Romanovs op de troon hielpen waar ze tot 1917 zouden blijven zitten.
De familietak waartoe de dichter behoorde was veel van zijn aanzien en bezittingen kwijtgeraakt. Wel bezaten zowel Poesjkins vader Sergej als zijn oom Vasili een omvangrijke Franse bibliotheek waar ook subversief en zedeloos geachte schrijvers als Voltaire en Parny niet ontbraken. Poesjkin was als kind het Frans beter machtig dan het Russisch en kende veel van de Franse literatuur - met name die waaraan een rebelse reputatie kleefde - al uit zijn hoofd voor hij naar school ging. Zijn klasgenoten noemden hem 'de Fransoos'.
Poesjkins stamboom van moederszijde was niet minder buitengewoon dan die van zijn vader. Behalve geparenteerd aan zeer beginselvaste en koppige types als de roemruchte bojarenvrouw Feodosia Morozova - die op een slee met stro gevankelijk werd afgevoerd omdat ze haar afwijkende geloofsovertuiging weigerde af te zweren, een scene die door de negentiende-eeuwse schilder Soerikov werd vereeuwigd en op een prominente plaats in het Moskouse Tredjakovmuseum hangt - was Poesjkins moeder de kleindochter van de eerste zwarte Rus, Ibrahim Hannibal, een Afrikaans koningskind dat via de slavenmarkt van Istanboel bij Peter de Grote terechtkwam. Poesjkin zou zijn eerste, helaas onvoltooid gebleven prozaroman over deze Russische Afrikaan schrijven. Zelf had hij kroeshaar maar was blond en had blauwe ogen; zijn vurige temperament, dat hem zijn tweede bijnaam, 'tijger', verschafte, weet hij aan zijn negerbloed.
Als kind al vond men hem onhandelbaar, en toen hij twaalf werd waren zijn ouders blij hem te kunnen onderbrengen in het kersverse lyceum dat tsaar Alexander i had opgericht in Tsaardorp, een chique plaats onder de rook van de hoofdstad, waar zich het weelderigste van de vele buitenpaleizen van de Romanovs bevond. Hier leerde Poesjkin, geboortig uit de oude hoofdstad Moskou, een geheel nieuw leven kennen, waar vriendschap, patriottisme en bovenal poëzie de toon zetten. Hij kreeg er vrienden voor het leven, zag er hoe de Russische troepen tegen Napoleon optrokken en zegevierend terugkeerden uit Parijs, en werd er de grootste dichter uit de Russische geschiedenis - zij het vooreerst alleen in kleine kring als zodanig herkend.
Drie jaar na zijn eindexamen werd hij door de tsaar verbannen naar Moldavië, dat recentelijk aan het Russische rijk was toegevoegd. De directe aanleiding vormde Poesjkins clandestiene ode 'Vrijheid', waarin hij de tsaren waarschuwde zich niet boven de wet te stellen, omdat dat uiteindelijk zou leiden tot hun eigen ondergang. Als jeugdige politieke balling groeide Poesjkin onmiddellijk uit tot een nationale 'cultfiguur'.
In het zuiden, waar het broeide van revolutie en verzet tegen het Ottomaanse rijk, kwam de dichter in rechtstreeks contact met radicale geesten als Pavel Pestel, die enige jaren later, in 1825, als een van de vijf leiders van de Decemberopstand tegen de Romanovs zou worden opgepakt en opgehangen. Poesjkin nam geen deel aan de opstand omdat hij nog altijd verbannen was: vanuit Moldavië was hij doorgestuurd naar Odessa, waar hij met zijn onaangepast gedrag de wrevel van de gouverneur wekte, die hem verder zond, naar het landgoed van zijn moeder Nadjezjda Hannibal in de regio Pskov. Na de mislukte revolutiepoging van 14 december 1825 en het aantreden van de nieuwe tsaar, Nicolaas I, werd Poesjkins verbanning opgeheven. Voortaan was hij officieel weer een vrij man, alhoewel hij onder persoonlijk toezicht en censorschap van de imperator kwam te staan.

In 1831 trouwt hij met 'het schoonste meisje van het land', de negentienjarige Natalja-Nathalie, die zijn dood zal worden. Zij schenkt hem vier kinderen: de oudste zal naar uiterlijk model staan voor de figuur van Tolstoi's Anna Karenina, de jongste krijgt een Nassau van de groothertogelijke Luxemburgse familie tot echtgenoot, terwijl haar dochter een broer van tsaar Alexander iii weet te strikken en haar kleindochter een oom van de huidige Britse prins-gemaal Philip aan de haak slaat.
In 1833 keert de gezant van onze koning Willem i, Jacob baron van Heeckeren van Enghuysen, terug van verlof naar zijn standplaats Sint-Petersburg. Onderweg maakt hij kennis met een aantrekkelijke, twintig jaar jongere Fransman, Georges d'Anthes, die zijn aan lagerwal geraakte aristocratische familie moet behoeden voor de bedelstaf via een militaire carrière in het Wilde Oosten. Georges ziet er kennelijk geen been in zijn verhoopte loopbaan via de matras van de herenliefde te realiseren. Van Heeckeren tracht belastende geruchten te slim af te zijn door zijn schandknaap te presenteren als aangenomen zoon, maar de truc werkt natuurlijk niet in de door hen gefrequenteerde kringen, die nu eenmaal leven op roddel. Dan verzinnen de heren een nieuw plan als afleidingsmanoeuvre voor hun 'perverse' relatie: de schone jongeling zal gaan flirten en verliefd worden op een vrouw. Het moet een vrouw zijn die veel in publiek verschijnt, zodat tout Petersbourg getuige kan zijn van zijn heteroseksuele vuur; anderzijds mag de voorgenomen hofmakerij geen risico met zich meebrengen. Natalja-Nathalie voldoet perfect aan het profiel: ze is even oud als Georges, een schoonheid van de eerste orde, de wettelijke echtgenote van een dichtertje alias hofnar, altijd present op de hofbals en overige adellijke raouts, en van onbesproken gedrag -ijdel, dat ongetwijfeld, maar ook, hoogst waarschijnlijk, trouw aan haar man. Aanvankelijk besteedt Poesjkin weinig aandacht aan de pseudoflirt: hij kent zijn vrouw en is op de hoogte van de seksuele geaardheid - of desnoods: verplichtingen - van zijn would-be rivaal. Maar in november 1836 gaan er anonieme brieven rond die Poesjkin als 'hoorndrager', dat wil zeggen bedrogen echtgenoot, te kijk zetten voor het oog van de wereld. De naam van zijn vrouw komt ernstig in het geding, want ook toen smulde men van slaapkamerlasterpraat. Er blijft hem maar een uitweg, binnen de vigerende normen en waarden van zijn tijd: duelleren. Zijn vrienden en collega's weten daar echter een stokje voor te steken doordat ze de tsaar informeren. Deze roept Poesjkin bij zich en laat hem beloven zich gedeisd te houden, op voorwaarde dat hij, de soeverein, een huwelijk arrangeert tussen Georges en een van Poesjkins armlastige, lelijke, kansloze schoonzusters. Dat vindt plaats op 11 januari. De baron en zijn gigolo zijn begrijpelijkerwijs des duivels. Zij wreken zich door meer en grovere beledigingen en valse praatjes. Poesjkin is het zat en daagt D'Anthes uit voor een duel, dat op 27 januari plaatsheeft. Hij wordt dodelijk gewond in de onderbuik en sterft twee dagen later. D'Anthes zal eindigen als Frans senator, Van Heeckeren als gezant van onze koning te Wenen.

2

Lezen en schrijven was in het Rusland van voor Peter de Grote voorbehouden aan monniken en de hogere geestelijke stand; zelfs de adel was grotendeels analfabeet. Peter bracht hierin verandering, onder andere door het alfabet te vereenvoudigen, een krant op poten te zetten en een uitgeverij te stichten die buiten handen van de clerus bleef en zich richtte op wetenschappelijke en informatieve publicaties.
In de kerk werd het Oud-Bulgaars gehanteerd, de taal waarin de Bijbel was vertaald; daarnaast bestond er het Oud-Russisch, waarin de kronieken, de staatsbesluiten, de correspondentie tussen de enkelingen die het schrijven machtig waren, en ook de schone letteren, de volks- en heldenepen, werden geschreven. De kloof tussen de geschreven en de gesproken taal was immens. Pas vanaf de achttiende eeuw kwam daarin verandering.
Michail Lomonosov (1711-1765), afkomstig uit een kleineluidenmilieu aan de Witte Zee, begiftigd met een grandioos studietalent, een grote dosis ambitie en een onafhankelijke geest, was wetenschapper op alle denkbare terreinen. Hij stichtte de porseleinfabriek in Oranienbaum die zijn naam draagt en het bekende blauwe Russische servies produceert, en stond aan de wieg van de universiteit van Moskou, die eveneens naar hem werd vernoemd. Als letterkundige pleitte hij voor een stijlindeling in drie niveaus: de hogere voor het epos en de ode, het middelste voor de tragedie en de elegie, en het lagere voor de komedie en het epigram. Het gesteggel over de juistheid van dit normatieve principe zou aanhouden tot in Poesjkins tijd.
Poesjkin rekende definitief af met wat voor wetenschappelijke en theoretische stijlvoorschriften dan ook. Zijn oudere vakbroeders Nikolai Karamzin, staatshistoriograaf maar ook de auteur van een spraakmakende, klassiek geworden novelle, en Vasili Zjoekovski, auteur van zoetgevooisde maar onopgesmukte lyriek, hadden met hun toegankelijke idioom zonder hoogdravende pretenties zijn weg voorbereid. Maar Poesjkin schiep een geheel eigen, nieuwe taal, die de basis werd van het moderne Russisch en nog altijd als ijkpunt dient van goed, functioneel maar ook rijkgefacetteerd, en vooral levend, plooibaar taalgebruik. Russen karakteriseren zijn stijl graag als 'laconiek'; zelf opteer ik liever voor de term 'natuurlijk'. Beide omschrijvingen slaan in zoverre de plank mis, dat er het voorvoegsel 'quasi' aan zou moeten worden toegevoegd. Want het laconieke en natuurlijke van de tale Poesjkins is uiteraard slechts schijn: in werkelijkheid is elk woord het resultaat van veel broeden, slijpen, afwegen, verwerpen, vervangen enzovoort.

Minstens net zo uniek als zijn stilistisch genie - of eenvoudiger gezegd: voortreffelijke smaak - is Poesjkins blik op de wereld. Op de eerste plaats uniek binnen Russische context: zijn geest is doordrenkt van westers gedachtegoed als individualisme, zelfstandig nadenken, politieke en persoonlijke vrijheid, democratie en rationaliteit. Ook zijn spreektoon, die wordt gekenmerkt door lichtvoetigheid en ironie, is zeer on-Russisch.
Tegelijkertijd blijft Poesjkin een Rus in hart en nieren, gepokt en gemazeld in het absurdisme, de wreedheid en het gebrek aan beschaving waardoor hij wordt omringd en waarop hij reageert. De combinatie van die twee cultuurvormen, gepaard aan een volmaakt gevoel voor stijl, is wat hem tot een van de grootste en bijzonderste dichters uit de geschiedenis maakt.
Maar talent of zelfs genie alleen maakt nog geen groot dichter. Poesjkin was een keiharde werker, hoe graag hij ook koketteerde met zijn luiheid en zijn hang naar Wein, Weib und Gesang. Zijn nalatenschap bestaat uit ruim achthonderd gedichten, veertien - waaronder drie onvoltooide - zogeheten versvertellingen, een avondvullend en zes - waarvan twee onvoltooide - kortere toneelstukken, vijf rijmsprookjes, zo'n vijfhonderd pagina's aan korte verhalen en prozanovellen, meer dan anderhalf duizend pagina's non-fictie, bijna achthonderd brieven, en een 'roman in verzen', Jevgeni Onegin.

3

In de hele Europese literatuur is niets te vinden wat met Jevgeni Onegin te vergelijken is; maar tegelijkertijd is het of in Jevgeni Onegin alle verworvenheden van de Europese literatuur verzameld zijn.
Poesjkin begon eraan in 1821, toen hij als balling in Moldavië zat, en voltooide het in 1831. Oorspronkelijk waren er tien hoofdstukken, maar hij zag zich genoodzaakt er twee te liquideren om zichzelf geen nieuwe moeilijkheden met het gezag op de hals te halen. In 1833 verscheen de eerste druk van de roman als geheel in zijn uiteindelijke vorm.
De plot van het verhaal is eenvoudig op het kale af: meisje wordt verliefd op jongen, haar liefde wordt niet beantwoord, ze trouwt met een ander, waarna haar eerste liefde alsnog, maar te laat verliefd op haar wordt. Er is in feite maar een zijlijn: de kalverliefde tussen Vladimir Lenski en Olga, die leidt tot een fataal duel. Hoe mager dit narratieve skelet is wordt duidelijk wanneer we Poesjkins roman naast Tsjaikovski's opera leggen en moeten vaststellen dat de muziek wondermooi is maar de relatie met Poesjkins roman zeer ver te zoeken. De opera gaat over Jevgeni & Tatjana en Vladimir & Olga, de roman nauwelijks.
Toch is het allesoverheersende gevoel dat beklijft wanneer we de laatste regels hebben gelezen en het boek wegleggen, dat we een enorme roman hebben gelezen, die in spanwijdte niet onderdoet voor Oorlog en vrede. We zijn uitgebreid in Sint-Petersburg en Moskou op stap geweest, we hebben er gefeest en gelummeld, en we hebben er mensen van de meest uiteenlopende pluimage getroffen - kortom, we hebben er de weg leren kennen, althans dat idee blijft hangen. Maar ook zijn we op het Russische platteland geweest, tijdens de lente, de zomer, de herfst en de winter, in de biljartkamer van een landheer, in zijn bibliotheek, op de meidenkamer, in de slaapkamer van een freule, in de tuin, het vrije veld en het woud. We hebben een verre reis vanuit de diepe provincie naar Moskou gemaakt en een vakantiereis via Nizjni Novgorod, Astrachan en de Kaukasus naar Odessa en de Krim. We hebben op een slee door de sneeuw en in een postkoets over stoffige wegen gejakkerd. We zijn op een begrafenis geweest en op de naamdag van een plattelandsjoffer, we hebben kennisgemaakt met vrienden van de dichter en notie genomen van zijn denkbeelden over literatuur in het algemeen en over allerlei schrijvers en literaire scheppingen in het bijzonder - wat à propos een uitgesproken twintigste-eeuwse literaire mode zou worden... Bovendien hebben we het volledige spectrum van mogelijke menselijke emoties doorlopen: we zijn bedroefd en vrolijk geweest, boos en vertederd, cynisch en naïef, wijs en stom, lichtzinnig en doodernstig, benauwd en dapper, lijdzaam en opstandig, bruut en verfijnd, nuchter en sentimenteel. Wat hebben we eigenlijk niet gedaan, waar zijn we niet geweest, waar hebben we niet over nagedacht en wat hebben we niet gevoeld?
Vissarion Bjelinski, een jongere tijdgenoot van Poesjkin en de beroemdste literair criticus die Rusland gekend heeft, muntte de meest kernachtige omschrijving van het genre van Jevgeni Onegin toen hij het een 'encyclopedie van het Russische leven' noemde. Men zou eraan kunnen toevoegen dat we er tevens een 'encyclopedie van de ziel' in kunnen lezen. Meer dan wie ook van zijn luisterrijke collega-schrijvers is Poesjkin in staat geweest een complete wereld, waarin ogenschijnlijk niets en niemand ontbreekt, tot leven te laten komen.

In tegenspraak met het voorgaande lijkt de constatering dat er van ademnood geen sprake is. In tegendeel, de dichter neemt voor al zijn observaties uitgebreid de tijd en verlucht zijn roman met eindeloos veel uitweidingen. Sterker nog, Jevgeni Onegin hangt van uitweidingen aan elkaar: de uitweiding is het dragende element van de roman. Dat procedé bewerkstelligt enerzijds de indruk dat we met een vuistdikke roman van doen hebben, anderzijds de sfeer van rust en kalmte die een klassieke roman nodig heeft.
Het wonderlijkste is misschien nog wel dat Poesjkin uiteindelijk zo verbluffend weinig woorden voor dat alles nodig heeft. Daarmee wordt ook deze indruk - dat Jevgeni Onegin 'niet meer' is dan een zee van uitweidingen - ontkracht vanuit de roman zelf. Russische romans zijn berucht vanwege hun omvang, maar als het over kwantiteit gaat is er geen kortere roman dan Jevgeni Onegin te vinden, ook niet in de rest van Europa. Poesjkin is onovertroffen als het aankomt op bondig en puntig formuleren.
Dat neemt niet weg dat hij beschikt over een schatrijk en bont vocabulaire: ouderwets taalgebruik en neologismen, plechtige en vulgaire uitdrukkingen, bureaucratisch en artistiek gekleurde woorden - alles is bruikbaar binnen de structuur van Jevgeni Onegin. Maar ook hier leidt extreme variatierijkdom niet tot chaos en beginnen de voegen nergens te knarsen. In tegendeel, nogmaals: niemand beschikt over een vloeiender, sprankelender en 'vanzelfsprekender' pen dan Poesjkin. Aan de ene kant razen we als in een op hol geslagen trojka door zijn wereld, aan de andere kant hoeven we absoluut niet te vrezen dat we zullen botsen of omslaan.
Eerst en vooral is dat te danken aan de uiterst strakke prosodie oftewel versbouw van deze roman in verzen. De hele tekst bestaat uit gelijkvormige strofen (coupletten) van veertien regels. Het metrum is dat van de viervoetige jambe: tetom tetom tetom tetom(te). Het rijmpatroon volgt voortdurend hetzelfde stramien: een kwatrijn met gekruist rijm (waar de eerste en derde, en de tweede en vierde regel rijmen), een kwatrijn met gepaard rijm (waar de eerste twee en de tweede twee regels rijmen), een kwatrijn met omarmend rijm (waar de eerste en vierde, en de tweede en derde regel rijmen), en een distichon (twee rijmende regels). De rijmen zijn afwisselend vrouwelijk (met de klemtoon op de voorlaatste lettergreep) en manlijk (met de klemtoon op de laatste lettergreep).
De allergrootsten uit de dichtkunst zijn emblematisch geworden voor hun eigen versvorm: Homerus en Vergilius voor de hexameter, Dante voor de terza rima, Petrarca en Shakespeare voor het sonnet, en Poesjkin voor de Onegin-strofe. Het is een van de meest ingenieuze en briljante versvormen die onze literatuur kent, doordat zij onbeperkte variatiemogelijkheden paart aan onverbiddelijke breidels. Poesjkin weet hiermee zo te manoeuvreren dat er een tekst ontstaat die precies aan de structuur beantwoordt: een eindeloos gevarieerde maar kristalheldere wereld, de wereld van Jevgeni Onegin.

Athenaeum - Polak & Van Gennep

pro-mbooks1 : athenaeum