Eind januari verschijnt Antjie Krogs dichtbundel Medeweten, uit het Afrikaans vertaald door Robert Dorsman, Jan van der Haar en Alfred Schaffer. Bij ons kunt u nu alvast vier gedichten lezen:
'voor ze een meisje was, was ze een melkhoutboom / de zoute wind onder haar oksels / het melksap in haar leerachtige bladeren / de fijne fijne haartjes op haar takken, de besjes blinkend als inkt'
In deze monumentale bundel vloeien alle thema's uit het eerdere werk van Antjie Krog samen: het vrouw-zijn en ouder worden, de worsteling met de ongelijkheid en het racisme in haar land, en, op een hoger plan, de verhouding tussen mens en universum.
Krog trekt in Medeweten alle registers open - haar stem is afwisselend fel, kwetsbaar en hoopvol.
zondagmiddageten iedereen is thuisik kook de wereld als voedsel is een vermenselijkte wereld koken is een daad van hoffelijkheid de keuken dampt in een gouden beslag van gelach en wijn en specerijen de navelstreng tussen ons en de wereld is de casserole – de casserole van oma Dot in de oven – gevuld met rozemarijn en teentjes knoflook sist de bout ieder brandend bos is een heilig bos maar wie schapenbout opdient is een priester ik kook rijst alsof ik voor kleine kinderen zorg met een snufje nootmuskaat prijs ik de schepping geschrapte wortels beginnen vanbinnen te gloeien in boter en gember vinden zij hun ware stem boontjes in witte peper en venkel gedompeld een slalepel ontbloot een flits van een krent de zacht klikkende juwelen van naakte olijf kerstomaat en amandel het diepste wezen van de pompoen komt op tafel het eten van ’s werelds overvloed is een dierbare wereld een maaltijd die overloopt van de verzaligde geluiden van hartelijkheid ja, eten opdienen is een morele daad een wederopstanding. mijn uitgelaten gezin schuift aan – broos opeens in zijn genoegheid zijn on- beschadigdheid onze allemaalnogbijelkaarheid. we prijzen de gulle gift als de grote genoegzame Garantie. Zij die nemen van de aarde staan hand in hand. (naar Martin Versfeld) mirakel ik behoor toe aan dit land het heeft mij gemaakt ik heb geen ander land dan dit land mateloos is mijn liefde voor het land gecompliceerd gehard en onomwonden ik geloof niet in wonderen maar de vreedzame bevrijding van mijn land was een wonder – onverhoeds en lichthoofdig blijft het me bij die weergaloosheid blijft me bij ik weet dat het land dat nu in protest is ontbrand eenmalig is vervaardigd uit hoop – dat blijft me bij zelfs als alles ineenschrompelt tekortschiet in duigen valt sneuvelt een karikatuur wordt – als zand glipt het ogenblik dat ons als pendant van wraak eenmaal gegund is tussen onze vingers weg ik behoor toe aan het land het heeft mij gemaakt ik heb geen ander land dan dit land prikkelbaar beledigd vergooien we elkaar en vergieten straffeloos elkaars leven we wilden een toevluchtsoord scheppen voor de armen de gewonen de helden de lieflijken de getalenteerden de verminkten maar onze begraafplaatsen blubberen van de veronachtzaamde geïnfecteerden de vermoorden de verkrachten de diepbedroefden ik weet dat mijn land eenmalig is vervaardigd uit hoop – dat blijft me bij terwijl we luisteren naar de opgeblazen geluiden van onze leiders – gortdroog van leegte mateloos is mijn liefde voor het land gecompliceerd gehard en onomwonden we zijn slachtoffers van onszelf aan het worden gevangen in hebzucht en met een onvermogen tot visie we hebben geen benul meer van hoe je anders kunt zijn dan gewelddadig en angstig, dan hardvochtig tegenover elkaar ik behoor toe aan het land het heeft mij gemaakt ik heb geen ander land dan dit land mateloos is mijn liefde voor het land gecompliceerd gehard en onomwonden ik geloof niet in wonderen maar de vreedzame bevrijding van mijn land was een wonder – onverhoeds en lichthoofdig blijft het me bij de weergaloosheid ervan blijft me bij (naar David Grossman) het oerbeginsel van ruimhartigheid de wasachtige manchetknoop van de orchidee de bittere snik van kinine in heilige bast het oogspattende wifibereik van de pauw zijn nuttig bij het overleven van- daar het begrip: survival of the fittest maar de aarde blijkt níét een groot conglomeraat rivaliserende ego’s niets ontrukt ons aan de oogvloed een meisje in de tuin een meisje speelt onder de melkhoutboom haar billen wringt ze tussen de knotten haar ruggetje verstamt in de ruwe bast ik loop langs de boom en zie haar niet een kuiltje verschijnt in haar wang ze weet het en ze weet het ook niet: voor ze een meisje was, was ze een melkhoutboom de zoute wind onder haar oksels het melksap in haar leerachtige bladeren de fijne fijne haartjes op haar takken, de besjes blinkend als inkt een meisje speelt in de melkhoutboom ze bouwt een nestje voor zichzelf waarin ze twee eitjes legt een groepje brilvogeltjes motregent over de boom een kuiltje verschijnt in haar wang ze weet het en ze weet het ook niet: voor ze een melkhoutboom was, was ze een brilvogeltje – dat was dus nadat ze de wind was haar haartjes groeien uit tot veren een mugje trekt haar snavel naderbij in lichtgroen mos en stuifmeelgeel kwelen haar borst en keel een spierwit stijf-gesteven kraagje klampt zich aan haar oog vast een meisje speelt op mijn schoot ‘jij bent mijn armen’ zegt ze ‘daar hoor ik je hart’ een kuiltje verschijnt in haar wang als ze zichzelf begint te voeren met mijn hand een meisje vouwt haar hand open: ‘ik heb net op tijd een bij uit het water gered want ik praat Bij’s’ ze weet het en ze weet het ook niet: hoe ze met haar strakgebonden haren en boerenvoetjes al deelt in het waarachtige niemand hoeft haar ooit iets over God te leren
iedereen is thuisik kook de wereld als voedsel is een vermenselijkte wereld koken is een daad van hoffelijkheid
de keuken dampt in een gouden beslag van gelach en wijn en specerijen de navelstreng tussen ons en de wereld is de casserole – de casserole van oma Dot
in de oven – gevuld met rozemarijn en teentjes knoflook sist de bout ieder brandend bos is een heilig bos maar wie schapenbout opdient is een priester
ik kook rijst alsof ik voor kleine kinderen zorg met een snufje nootmuskaat prijs ik de schepping geschrapte wortels beginnen vanbinnen te gloeien in boter en gember vinden zij hun ware
stem boontjes in witte peper en venkel gedompeld een slalepel ontbloot een flits van een krent de zacht klikkende juwelen van naakte olijf kerstomaat en amandel het diepste wezen van de pompoen komt
op tafel het eten van ’s werelds overvloed is een dierbare wereld een maaltijd die overloopt van de verzaligde geluiden van hartelijkheid ja, eten opdienen is een morele daad
een wederopstanding. mijn uitgelaten gezin schuift aan – broos opeens in zijn genoegheid zijn on- beschadigdheid onze allemaalnogbijelkaarheid. we prijzen de gulle gift als de grote genoegzame Garantie.
Zij die nemen van de aarde staan hand in hand.
(naar Martin Versfeld)
ik behoor toe aan dit land het heeft mij gemaakt
ik heb geen ander land dan dit land
mateloos is mijn liefde voor het land gecompliceerd gehard en onomwonden
ik geloof niet in wonderen maar de vreedzame bevrijding van mijn land
was een wonder – onverhoeds en lichthoofdig blijft het me bij die weergaloosheid blijft me bij
ik weet dat het land dat nu in protest is ontbrand eenmalig is vervaardigd uit hoop – dat blijft me bij
zelfs als alles ineenschrompelt tekortschiet in duigen valt sneuvelt een karikatuur wordt – als
zand glipt het ogenblik dat ons als pendant van wraak eenmaal gegund is tussen onze vingers weg
ik behoor toe aan het land het heeft mij gemaakt
prikkelbaar beledigd vergooien we elkaar en vergieten straffeloos elkaars leven
we wilden een toevluchtsoord scheppen voor de armen de gewonen de helden de lieflijken de getalenteerden de verminkten
maar onze begraafplaatsen blubberen van de veronachtzaamde geïnfecteerden de vermoorden de verkrachten de diepbedroefden
ik weet dat mijn land eenmalig is vervaardigd uit hoop – dat blijft me bij
terwijl we luisteren naar de opgeblazen geluiden van onze leiders – gortdroog van leegte
we zijn slachtoffers van onszelf aan het worden gevangen in hebzucht en met een onvermogen tot visie
we hebben geen benul meer van hoe je anders kunt zijn dan gewelddadig en angstig, dan hardvochtig tegenover elkaar
was een wonder – onverhoeds en lichthoofdig blijft het me bij de weergaloosheid ervan
blijft me bij
(naar David Grossman)
de wasachtige manchetknoop van de orchidee de bittere snik van kinine in heilige bast het oogspattende wifibereik van de pauw zijn nuttig bij het overleven van- daar het begrip: survival of the fittest
maar de aarde blijkt níét een groot conglomeraat rivaliserende ego’s
niets ontrukt ons aan de
oogvloed
een meisje speelt onder de melkhoutboom haar billen wringt ze tussen de knotten haar ruggetje verstamt in de ruwe bast
ik loop langs de boom en zie haar niet een kuiltje verschijnt in haar wang ze weet het en ze weet het ook niet:
voor ze een meisje was, was ze een melkhoutboom de zoute wind onder haar oksels het melksap in haar leerachtige bladeren de fijne fijne haartjes op haar takken, de besjes blinkend als inkt
een meisje speelt in de melkhoutboom ze bouwt een nestje voor zichzelf waarin ze twee eitjes legt
een groepje brilvogeltjes motregent over de boom een kuiltje verschijnt in haar wang ze weet het en ze weet het ook niet:
voor ze een melkhoutboom was, was ze een brilvogeltje – dat was dus nadat ze de wind was haar haartjes groeien uit tot veren een mugje trekt haar snavel naderbij
in lichtgroen mos en stuifmeelgeel kwelen haar borst en keel een spierwit stijf-gesteven kraagje klampt zich aan haar oog vast
een meisje speelt op mijn schoot ‘jij bent mijn armen’ zegt ze ‘daar hoor ik je hart’ een kuiltje verschijnt in haar wang als ze zichzelf begint te voeren met mijn hand
een meisje vouwt haar hand open: ‘ik heb net op tijd een bij uit het water gered want ik praat Bij’s’ ze weet het en ze weet
het ook niet: hoe ze met haar strakgebonden haren en boerenvoetjes al deelt in het waarachtige niemand hoeft haar ooit iets over God te leren
© Antjie Krog © Nederlandse vertaling Robert Dorsman, Jan van der Haar en Alfred Schaffer/Uitgeverij Podium