Recensie: Palmyra, de onvervangbare schat

16 augustus 2016 , door Diederik Burgersdijk
| |

In maart van dit jaar is de Syrische woestijnstad Palmyra na een bezetting van tien maanden bevrijd uit de klauwen van Islamitische Staat. De menselijke en culturele schade die de vijandige legers hadden aangericht was groot: van de moord op de langjarige conservator Khaled al-Assaad (actief van 1963 tot 2003) tot de verwoesting van islamitische graftombes, de iconische toegangspoort, de tempel van Baal-Shamin en het monumentale tempelcomplex van oppergod Bel. De 'culturele genocide' die sommige commentatoren voorzegden, heeft niet plaatsgevonden: daarvoor duurde de bezetting te kort, en bovendien zou een systematische verwoesting van de oude stad veel te veel vragen van de soldaten, zo die daar al in geïnteresseerd zouden zijn. Maar de dreiging was er.

Geslaagde spoedactie

Naar aanleiding daarvan schreef de veelzijdige Franse oudhistoricus Paul Veyne, bekend van fijnzinnige interpretaties van uiteenlopende zaken als Griekse mythen, Michel Foucault, en schilderkunst van de Italiaanse Renaissance, het boek Palmyre. L'irremplaçable trésor, nu in het Nederlands vertaald als Palmyra. De onvervangbare schat. Het boek, opgedragen aan Al-Assaad, is een liefdesverklaring, binnen vijf maanden na de inval verschenen. Het veroverde in Frankrijk terstond de bestsellerlijsten. Terecht: het is een prachtig boekje dat in kort bestek een overzicht geeft van de oude stad, de inwoners, goden, kunsten en positie in het Romeinse rijk, evenwichtig verdeeld over twaalf korte hoofdstukken. Weinigen zijn beter toegerust een dergelijke spoedactie succesvol te volbrengen: eerder schreef Veyne het omvangrijke L'empire gréco-romain over de positie van het Oosten binnen het Romeinse rijk. Palmyra, gelegen tussen Perzen, Arabieren, Egyptenaren, Joden, Grieken en Romeinen, was in dat grote oostelijke cultuurgebied een politiek en economisch bevoorrechte handelsstad waarvan de uitzonderingspositie eeuwenlang is erkend door buurvolken. Zij behielden hun eigen taal, het Aramees, en hadden hun eigen schrift en specifieke vormen van kunstvaardigheid.

Paradijs

Het door Veyne geschetste beeld, geïnformeerd als hij is, neigt naar hagiografie: de stad wordt als een uniek voorbeeld van vreedzame vermenging van volken gepresenteerd, een multiculturele samenleving met een Griekse cultuur in het politieke kader van het Romeinse rijk. Palmyra is inderdaad een buitengewoon geslaagd voorbeeld van een combinatie van imperialisme en tolerantie: de bevoorrechte positie die het altijd heeft genoten, heeft handelslieden, bewoners en goden van verschillende herkomst bijeengebracht. Maar wederzijdse tolerantie van godsdiensten is in een context van exceptionele rijkdom, beschreven in hoofdstuk 3, eenvoudiger te bereiken dan in een situatie van grote bevolkingsdruk, ziekte en oorlog. Diezelfde rijkdom leidde tot een culturele bloei van de stad die haar gelijke in de regio niet kent. Maar dat wil niet zeggen dat het leven voor iedereen zo paradijslijk is geweest als Veyne schetst: vrouwen gingen gesluierd over straat (een voorbeeld daarvan wordt gegeven op afbeelding 8 en door Veyne als een unieke vorm van abstracte kunst beschreven), en er zijn heel weinig bewijzen voor bijvoorbeeld vrouwelijke priesterschappen, die in andere oostelijke steden wel door vrouwen bekleed werden.

Koningin Zenobia

Palmyra's beroemdste machthebber was koningin Zenobia, die - uitzonderlijk als vrouw - de stad regeerde in de jaren 268-272, eerst als echtgenote van de Romeinse bondgenoot Odaenath, later als regentes voor troonopvolger Wahballat. Veyne maakt in hoofdstuk 8 een groot punt van Zenobia's einddoel: na de handhaving van een deelrijk moest uiteindelijk de verovering van Rome volgen, en ten bewijze daarvan voert Veyne historische parallellen aan. Die parallellen gaan echter niet op: nog nooit heeft de leider van een vijandig deelrijk uiteindelijk de heerschappij in Rome kunnen vestigen. Deelrijken waren er genoeg, zeker in de onrustige derde eeuw, en vaak verkregen troonpretendenten en bezetters de macht in Rome, maar deze twee opties sluiten elkaar praktisch uit: de weg naar de hoofdstad verloopt niet via een deelrijk. Zenobia was een vorstin van plaatselijke signatuur, die haar deelrijk onafhankelijk verklaarde en groot maakte: van Egypte tot Ancyra, het huidige Turkse Ankara. Over Zenobia's eigen lot is Veyne opvallend neutraal: hij verkiest de meest prozaïsche vorm, die van haar dood onderweg op het schip dat haar naar de triomftocht in Rome had moeten voeren (om daar 'geshowd' en 'gegratieerd' te worden). Het lijkt erop dat Veyne met deze historische keuzes de Romeinse keizer die de Syrische koningin versloeg alle eer van de triomf heeft willen ontzeggen.

De vertaling

De vertaling door Rokus Hofstede is elegant en goed leesbaar. Maar ondanks zijn vaardige vertalerspen lijkt hij niet altijd raad te weten met de wel zeer specifieke Franse en klassieke context van het boek. Vergelijkingen en verwijzingen naar Baudelaire, naar de Languedoc, naar het 'Ancien Régime', naar patriottisme (maar liefst 9x!) en andere Franse franje tonen dat het boek bedoeld is het oorspronkelijk publiek buiten het eigen belevingskader tot een bredere culturele blik te bewegen. Dat mag een nobele bedoeling hebben, zeker voor een volk dat Syrië tot in de jaren twintig als protectoraat bezat, maar leidt in het Nederlands tot vreemde archaïsmen, bijvoorbeeld wanneer de trouw van Odaenath aan zijn 'suzerein' ter sprake komt: wil de vertaler dezelfde patriottische gevoelens omtrent Nederlands-Indië bestrijden als Veyne die rond het Franse chauvinisme? Vermoedelijk niet, maar soms werd Veyne's klassiek idioom wat te uitdagend, zoals ook in de vertaling van de 'Italiaanse koopman' (i.p.v. een koopman uit Italië), de 'Aramezen' (i.p.v. Arameeërs), de 'caesars' (i.p.v. keizers), 'habijt' (i.p.v. gewaad, of gewoon kledij), de 'vierde christelijke eeuw' (i.p.v. de christelijke vierde eeuw) en het vaak gebruikte 'Palmyrenen' (i.p.v. 'Palmyreners', dat ook een keer voorkomt). De betekenis van duumvir blijft tot twee maal toe in beide talen zonder toelichting. Het ware goed geweest als een classicus daar een laatste blik op had geworpen.

Een prachtig portret

Ondanks geringe tekortkomingen doet het mooi uitgegeven boek zijn titel eer aan: een onvervangbare schat. Het is roerend te lezen hoe een doorgewinterde Palmyrakenner als Veyne zijn persoonlijke gedachten over de oude stad naar aanleiding van een trieste episode - waaraan hij niet al teveel expliciete aandacht besteedt - aan de lezer meedeelt. Zijn geschrift is een prachtig portret van het oude Palmyra, en de beste inleiding in kort bestek dat voorhanden is. Ook na terugverovering door een ander misdadig (en patriottisch) regime is dat een geschenk dat een vertaling voor het Nederlands publiek meer dan waard is.

 

Diederik Burgersdijk is docent klassieke talen aan het Cartesius Lyceum te Amsterdam, en docent Latijn aan de Radboud Universiteit. In september verschijnt van hem De macht van de traditie. Het keizerschap van Augustus en Constantijn bij uitgeverij Athenaeum, Polak & Van Gennep.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum