Recensie: Een reisverslag onder spanning

11 december 2020 , door Nicolaas Matsier
| | | |

Sommige boeken moeten er een keer van komen en dit is er zo een. Jasia Reichardt – de lezer zal vast niet van haar gehoord hebben – is de auteur. Het boek heet Vijftien reizen, met als ondertitel Van Warschau naar Londen (vertaling Walter van der Star). Het verscheen in het Engels, haar tweede taal, in 2012. De schrijfster, alive and kicking, liep toen al tegen de tachtig.

N.B. Dit artikel is eerder verschenen in de opiniekrant Argus van 24 november.

Het nichtje van de Themersons

Warschau was de plaats waar Jasia in het onheilvolle jaar 1933 geboren werd, als enig kind van een echtpaar dat bestond uit een architect en een pianiste die ook kinderboeken illustreerde. Jasia wist niet eens wat het woord ‘jood’ betekende toen de Tweede Wereldoorlog begon. Ze was, toen die in 1939 uitbrak – met Polen als het eerste land –, vijf jaar oud.

Om auteur en boek te situeren eerst even wat personalia. Erg ingewikkeld is het niet, maar de lezer moet het wel snappen. Jasia was het nichtje van Franciszka Themerson (beeldend kunstenaar). De echtgenoot van deze tante van Jasia was Stefan Themerson (filmer en schrijver). Van hem heb ik, uit bewondering, een aantal boeken vertaald. Zodoende heb ik beiden een beetje gekend, en Jasia nog wat beter.

De Themersons wisten vanuit Parijs, toen het ook daar oorlog werd, Londen te bereiken. De lezer van Vijftien reizen komt hun namen, en vooral die van Franciszka, in dit boek veelvuldig tegen. In brieven en in het echt. Zij en haar man hebben na afloop van de oorlog gefungeerd als Jasia’s nieuwe ouders. Nagenoeg alle familieleden van dit drietal zijn door toedoen van de nazi’s vermoord.

De brieven en het huis

In een korte inleiding tot haar Vijftien reizen doet Jasia Reichardt een en ander zelf uit de doeken. De schrijfster vertelt hoe Franciszka Themerson op haar sterfbed (in haar Londense atelier, thuis, in 1988) zich naar haar nicht toedraait en, wijzend naar een grijze archiefdoos in de boekenkast, zegt: ‘Je moeders brieven.’

Volgt een witregel. ‘Natuurlijk wist ik dat ze daar lagen,’ zo lezen we daarna, ‘maar ik wilde ze niet zien.’ Gevolgd door weer een witregel. ‘Ik wachtte. Net als de ongeopende doos, nu op een andere plank. De jaren verstreken [...].’

Het boekje is slank, het telt slechts 123 bladzijden. Maar het staat stijf van diverse soorten spanning. Ik wil proberen een paar daarvan aan te duiden. Het boek is namelijk veelvormig. Het laat een afwisseling van stijlen zien die loopt van archiverend tot meeslepend. Daardoor is het opletten geblazen voor de lezer. Het begint met een strakke beschrijving van het vooroorlogse huis in Warschau – het herinnerde huis van Jasia, nog onder de zes als de oorlog uitbreekt.

Het huis waar de vertrekken en de dingen vanzelf spraken. Haar kamer, de badkamer, de keuken, de deur waarachter zich het nooit binnen gegane kamertje van het dienstmeisje bevond. De kast die haar vader, de architect, speciaal voor haar gemaakt had. Wat zich daarin zoal bevond. Het is een welgestelde kindertijd, er is een Bechstein in dit huis.

De oorlog van een kind

Overal in het boek staan fotootjes, zwart-witte natuurlijk, van personen en plekken, allerlei documenten, brieven en tekeningen. Ze worden voorzien van beknopte en soms schokkend zakelijke toelichtingen van de latere Jasia, die dingen is gaan begrijpen. Vaak is het ook het aangrijpende en overtuigende kind-van-toen dat aan het woord is, zelf, in die zes jaren tussen 1939 en 1945.

Het is de oorlog van een kind: ‘Ik weet nu dat ik Joods ben. Ik weet niet goed wat het is. Niemand vertelt me wat het betekent om Joods te zijn. ‘Moeten we echt Joods zijn?’ vraag ik hoopvol aan mijn moeder.’

Brieven onder spanning

Het toch bijna opgewekt aandoende begrip ‘reizen’ – in de titel van het boek van Jasia Reichardt – is in zoverre bedrieglijk dat het in feite meer om (soms heel korte) etappes gaat. De eerste ‘reis’ gaat van het ouderlijk huis naar het getto van Warschau en het verblijf daar in gezelschap van haar moeder en haar oma. Aanvankelijk krijgen ze nog post, brieven en pakketten verstuurd door Franciszka in Londen, via tussenadressen in Lissabon en Boekarest. Direct postverkeer tussen de oorlogvoerende landen was er natuurlijk niet meer.

Die brieven vergen een zekere alertheid van de kant van de lezer. Er werd gecensureerd, er werd doorgehaald, er werd soms zelfs met een schaar weggeknipt. Met die censuur hielden schrijvers en ontvangers rekening. Het is dus meer dan eens een soort halve geheimtaal waarin de zusters Maryla en Franciszka elkaar schrijven.

En het is altijd maar de vraag of een brief aan zal komen. Vaak doen ze er twee of drie maanden over, de brieven, de briefkaarten, de pakketten. Het boek dat de lezer leest is alleen ogenschijnlijk overzichtelijk. Er moeten veel gaten in zitten. Maar toch – voor wie ook maar een beetje weet heeft van wat zich heeft afgespeeld in dat getto van Warschau staan deze brieven, met hun gebabbel, onder een enorme spanning.

De ontsnapping

Intussen zijn het ware bolwerken van behulpzaamheid en liefde. De lezer kan zich realiseren dat de moeder en de grootmoeder en de verre tante in Londen in deze handgeschreven woorden in leven zijn. Die kracht hebben deze teksten in dit kader. De vader, overigens, die erin geslaagd is buiten het getto te blijven – en daarmee in betrekkelijke veiligheid – voegt zich op zekere dag bij zijn gezin.

Waarom? Hij doet dat – Jasia Reichardt beseft het, zo schrijft ze, pas tientallen jaren later – om haar ontsnapping uit het getto te kunnen regelen. Uit de halve geheimtaal in de brieven uit de grijze archiefdoos maakt ze op dat de Bechstein verkocht moet zijn om de benodigde tussenpersonen om te kopen. Over die ontsnapping gaat het in de tweede ‘reis’ en nog een aantal.

Ik moet zeggen dat ik het verslag van deze ‘reizen’, die bestaan uit scherp herinnerde details, met bonzend hart heb gelezen. Om haar te beveiligen krijgt het meisje een spoedcursus katholicisme, van haar grootmoeder. Ze wordt getraind in valse voornamen en achternamen, er worden adressen in een omslag genaaid. Na een odyssee langs kloosters en ziekenhuizen en internaten, gerund door alle mogelijke soorten nonnen, brengt ze het er levend af, Jasia, elf jaar oud aan het eind van de oorlog.

Een broodnuchter en licht getoonzet nawoord informeert de lezer over hoe het verder ging met haar, als maker onder meer van tentoonstellingen op het terrein van beeldende kunst en computer. Maar dit boek, met zijn vijftien ‘reizen’, gaat over het levensbelang – dat een kind zowel heeft als is.

Nicolaas Matsier schreef diverse verhalenbundels, novelles en romans, zoals Gesloten huis (nominaties voor de AKO Literatuurprijs, de Gouden Uil, de Libris Literatuurprijs en de Europese Literaire Prijs; bekroning met de Mekkaprijs en de F. Bordewijk-prijs) en Het achtenveertigste uur (E. du Perron-prijs). Matsier vertaalde onder meer werk van Stefan Themerson, Xenophon en Lewis Carroll. Hij was redacteur van het tijdschrift De Revisor, en later van Raster.

pro-mbooks1 : athenaeum