Recensie: Waar woonde René Descartes, wie kende hem? Hans Dijkhuis zocht het uit

25 april 2022 , door Fleur Speet
| | | | | |

Over René Descartes is al menig boek geschreven, maar niet eerder werden louter en alleen zijn Hollandse jaren bestudeerd, en zo nauwkeurig als Hans Dijkhuis dat doet. Met Descartes. Zijn Nederlandse jaren zijn we weer een heleboel wijzer geworden over de zeventiende-eeuwse filosoof die vond dat iedereen beschikt over gezond verstand en dat kan gebruiken. Dijkhuis praat ons bij over de woonplaatsen van Descartes en over zijn vrienden en enkele vijanden.

N.B. Lees ook Valentijn van Dijk over Descartes’ Over de methode.

Nauwgezet volgt Dijkhuis iedere stap die Descartes mogelijkerwijs gezet kan hebben. Feit is dat Descartes meer in de Republiek leefde dan daarbuiten. Al in 1618 is hij in Breda, dan een broekie van slechts 22 jaar, bezig met een soort Grand Tour door Europa. Twee jaar later is hij terug in de Republiek en reist hij naar West-Friesland en Den Haag. Daarna verblijft hij onder meer in Dordrecht, Amsterdam, Franeker, Deventer en Leiden om uiteindelijk in het Noorderkwartier te stranden (Alkmaar en omgeving, waaronder Egmond aan den Hoef).

Daar werd zijn voorliefde voor rust en ruimte bevredigd. Ook was de kans op de pest er minder groot, omdat de grachten van Alkmaar gespoeld werden met het water van de inpolderingen. Descartes voelde zich waarschijnlijk wel verbonden met de Republiek, al verfoeide hij de geloofsijver en onwetendheid van wetenschappers uit Utrecht en later Leiden, die hem godslastering ten laste legden. Zijn Hollandse vrienden hebben hem gered en zijn werk wereldkundig gemaakt.

Hypothesen met achtergrondkennis

Precies achterhalen waar Descartes allemaal woonde, is nagenoeg onmogelijk. Temeer omdat hij veel verhuisde, meestal gemeubileerd huurde en er geen contracten op zijn naam zijn overgeleverd. Het bewijs is daarom indirect; uit brieven, testamenten en koopaktes. Dijkhuis wijdt flink uit om zijn hypotheses aannemelijk te maken: ‘het zou kunnen dat’, ‘misschien’, ‘waarschijnlijk’ en dan volgt een uitgebreide, aannemelijke argumentatie met veel extra kennis, zoals Sandra Langereis dat ook deed in haar biografie van Plantijn en Erasmus.

De vrienden

Wie nu denkt dat Dijkhuis in dit boek slechts woonplaatsen opsomt, krijgt de verkeerde indruk. Dijkhuis vertelt ook, of misschien wel vooral, over de vrienden van Descartes. De filosoof en natuurwetenschapper was geliefd, zijn vrienden deden echt hun best voor hem. Zoals de ‘adellijke’ geldschieter Anthonis Studler van Zurck; zoals de rechterhand van de stadhouder, Constantijn Huygens; zoals partner in crime Godefroy van Haestrecht (een vriend van Barlaeus, die op zijn beurt een van de beste vrienden was van Huygens).

Wat daarbij opvalt, is het kleine kringetje. Studler van Zurck was een aangetrouwde neef van Pieter Hooft, waar Huygens nauw contact mee had. Joan Albert Ban, de Haarlemse pastoor die bevriend raakte met Descartes, was eveneens een bekende van Huygens en Hooft. Ban kende architect Jacob van Campen weer, op wiens landgoed Randenbroeck Descartes misschien logeerde. Van Campen ontwierp Huygens’ huis en kwam in het Muiderslot bij Hooft op bezoek. Allemaal zwommen ze in hetzelfde vijvertje: de culturele elite van de Republiek.

Een vriendin van Descartes?

Eén relatie werkt Dijkhuis niet uit, terwijl zij een soort stille spil zou hebben kunnen zijn. Dijkhuis noemt haar wel: Maria Tesselschade Roemersdr Visscher. Zij kende vrijwel alle Hollanders waar Descartes banden mee had. In 1637, wanneer Descartes in of nabij Alkmaar gaat wonen, is zij, een generatiegenoot, weduwe in een van de grootste huizen van Alkmaar. Huygens en zij hebben dan geregeld contact; ze zijn immers vrienden. Jacob van Campen is haar neef (haar dochter ontving een erfenis van zijn vader). Van Campen woont net als haar broertje Pieter in Amersfoort. En is het niet kras dat juist Van Campen in 1638 de orgelkas van de Grote Kerk in Alkmaar ontwerpt, de kerk waar Roemersdr Visscher later het orgel zou bespelen? Had zij hier een hand in? Zij kende ook Ban. Ze schrijft een lofdicht op hem, dat hij later op muziek zet. De beste vriend van Roemersdr Visscher is Hooft, haar innige vriendin is zijn schoondochter, Susanna Bartolotti, die eveneens genoemd wordt in Dijkhuis’ boekwerk omdat zij Descartes mogelijk ontmoette bij Studler van Zurck.

Roemersdr Visscher bezat daarbij meerdere morgens grond in de omgeving van Alkmaar. Zeer directe familie van haar, de familie Sammer, had jachtrechten, net als haar neef Van Campen. Zijzelf hield van paardrijden, schermen en jagen – net als Descartes. Bovendien had ze volgens Barlaeus een bijzondere tuin, zeer waarschijnlijk met een of meer tulpen. En laat Descartes nou dezelfde interesse hebben: hij baalde dat de via Huygens verkregen zaadjes twee winters achter elkaar dood vroren, hij experimenteerde in zijn tuin en probeerde een plantrijke voeding uit voor zijn gezondheid, waar hij een nieuwe leer op baseerde.

Als laatste markante feit: het katholicisme. Descartes had op een jezuïetenschool gezeten en was katholiek. Het is alom bekend hoe de op Roemersdr Visscher verliefde Barlaeus in 1636 al klaagde over haar bijgelovigheid. Ze neigde naar het katholicisme en ging in 1641 over tot dat geloof. De jezuïetenpater Plemp (eveneens genoemd in deze studie als mogelijke bekende van Descartes) was een bekende van haar en van een familielid, die jezuïet was. Zeer waarschijnlijk bezochten Descartes en Roemersdr Visscher dezelfde bedevaartsoorden (zoals Onze Lieve Vrouw ter Nood) en wie weet zelfs dezelfde schuilkerk. Oja, en Descartes sprak dan Nederlands, Roemersdr Visscher sprak vloeiend Frans.

Gebrek aan bronnen

Wellicht was het te vergezocht om uit te pluizen of en hoe er een band kan zijn geweest tussen Descartes en Roemersdr Visscher. In de bronnen is namelijk geen hint te vinden. Toch zijn er drie argumenten om daar niet al te zwaar aan te tillen. Ten eerste verliep het contact tussen Descartes en Roemersdr Visscher misschien niet via brieven omdat ze elkaar zagen en brieven daarom overbodig waren (dezelfde reden waarom er van de beste vriend van Descartes, Augustijn Bloemaert, geen brieven zijn).

Een tweede argument is dat Roemersdr Visscher achteloos met brieven omging; haar werk is zelden gedateerd en er bleef bijzonder weinig bewaard; schijnbaar kende ze er geen waarde aan toe.

Ten derde bezat Descartes in 1637 een groot geheim. Hij had een dochter verwekt bij zijn dienstmeid en wilde geen ruchtbaarheid aan zijn verblijfplaats geven. Waarschijnlijk, zo suggereert Dijkhuis, omdat hij zijn dienstmeid en dochter weer in huis wilde nemen. Ook Huygens wist hier niets van; des te meer een reden om daar in brieven geen melding van te maken. Huygens had er bovendien maar jaloers van kunnen raken, zo verliefd op Roemersdr Visscher als hij zich voordeed.

Meanderend door de jaren

Enfin, voor wat het waard is. Het enige minpunt aan deze studie is dat niet altijd duidelijk is in welk jaar we leven. Door de uitweidingen schiet Dijkhuis nogal door de tijd, zodat je wel eens de draad kwijt raakt. Daarbij herhaalt hij zichzelf soms. Voor wie dat geen punt vindt, is deze ‘biografie’ van Descartes voortreffelijk. Dijkhuis stak veel werk in het onderzoeken van alle bronnen; niet eerder zag ik zoveel feitenmateriaal bij elkaar verzameld en geordend. En dat alles in een vlot geschreven stijl zonder franje en voetnoten. Niet dat Dijkhuis zich niet verantwoordt: achterin staan de verwijzingen voor wie verder wil zoeken. Naar Maria Tesselschade Roemersdr Visscher bijvoorbeeld.

Fleur Speet is literair recensent.

pro-mbooks1 : athenaeum