Recensie: Nolens, Bres en de rest: een oeuvre

30 november 2015 , door Bouke Vlierhuis
| | | |

Vanaf de eerste pagina is in Manieren van leven, het verzamelde dichtwerk van Leonard Nolens, uitgegeven ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag, een zeer volwassen dichter aan het woord. De donkere, zompige romantiek die zo karakteristiek gebleven is voor Nolens treffen we in overvloed aan en er zijn regels en strofen die aankomen als hamerslagen:

Ik heb gewacht en jullie kwamen niet.
Ik heb gezwegen als vermoord,
maar ook een lijk is een sprekend bewijs
van ons koortsig tekort.
(uit ‘Kapotgezongen en gedagtekend’, Twee vormen van zwijgen)

Nolens lijkt de poëzie binnen geknald te zijn als een fenomeen, een dichter die geen beginnersfouten maakte. Maar dat beeld is gedeeltelijk schijn. Door bouke vlierhuis.

N.B. in de avond van 25 april 2012 werd bekendgemaakt dat Leonard Nolens de Prijs der Nederlandse Letteren krijgt.

Geschiedvervalsing en oeuvrebouw

Nolens houdt namelijk al sinds de eerste bundeling van zijn verzen uit 1991 zijn eerste twee bundels, Orpheushanden (1969) en De muzeale minnaar (1973), buiten het verzameld werk.

Dat is jammer, want als je echt geïnteresseerd bent in een dichter wil je in het verzameld werk ook zijn volledige ontwikkeling mee kunnen maken. Genoemde bundels zijn voor zover ik kan nagaan ook nooit herdrukt en zijn antiquarisch onvindbaar. Wie ze nog wil inzien is aangewezen op de nationale bibliotheken.

Zo’n geschiedvervalsing past natuurlijk wel goed bij Nolens, die een echte oeuvrebouwer is. Zeventien bundels lang is hij trouw aan de thematiek die hij in de jaren zeventig uitwerkte en die in Alle tijd van de wereld. Een poëtica uit 1979 werd opgeschreven:

Wat is het menselijk bestaan? Het menselijk bestaan is: wat is het menselijk bestaan? En de betekenis van deze vraag moet dagelijks opnieuw gegeven en herschreven worden.
(uit: ‘Initiatie’)

Wie ben ik? Wat is de mens in het licht van de geschiedenis, de erfenis van onze ouders, onze religie, onze tradities? En daarbij natuurlijk: de liefde, de vriendschap, de poëzie zelf en de tijd. Het verstrijken van de tijd neemt een belangrijke plaats in in de gedichten van Nolens. Romanticus als hij is, symboliseert hij deze, vooral in het vroegere werk, vaak door de opeenvolging van de seizoenen en koppelt hij hem aan de vergankelijkheid en het onvermogen van de peinzende dichter en dagboekschrijver om in het hier en nu te leven, drank, het gezelschap van vrienden en liefdesroes ten spijt.

De dreunende en de rustige dichter

Ondanks het weglaten van de eerste twee bundels en de constante kwaliteit van het werk is er toch technische ontwikkeling te zien in het dichterschap van Nolens. Hoewel de dreunende toon die Bres, Nolens’ absolute hoogtepunt tot nu toe en goed voor de VSB Poëzieprijs 2008, zo overweldigend maakte zich vanaf het begin laat horen, is er ook een lange periode waarin een rustiger poëzie overheerst. Dat begint zo’n beetje in Liefdes verklaringen (de goed gevonden woordspeling zal Nolens dertien jaar later, in Derwisj, hergebruiken zoals hij zoveel dingen laat terugkomen) en zet zich voort in Tweedracht, Honing en As en En verdwijn met mate, dat het beginpunt vormt van de bundel Bres.
Die bundel is namelijk vrijwel in zijn geheel samengesteld uit cycli met dezelfde titel die vanaf 1996 in eerdere bundels verschenen.

In de vier genoemde bundels staan vooral veel liefdesgedichten die, zeker in Honing en as, blijk geven van een sterk gegroeid technisch kunnen van de dichter maar die toch minder indruk maken. Relatief dan, want Nolens is ook op een slechte dag een grootheid.
Die grootheid begint zich in volle glorie te tonen als hij aan ‘Bres’ begint. Tot dan toe zat er in de gedichten van Nolens heel erg veel Nolens zelf. Het ‘ik’ was nogal aanwezig en de emoties en observaties waren erg particulier. Vaak waren gedichten specifiek aan een persoon gericht of waren in ieder geval gevormd om zo over te komen (een onafzienbare hoeveelheid titels in Manieren van leven begint met ‘brief aan…’). Het ging over Nolens’ stamcafé, zijn schrijfhuisje en het ging altijd weer over de liefde.

Nolens’ wij, Bres en de rest

In de ‘Bres’-cycli is de ‘ik’ weg en is er een ‘wij’ gekomen. ‘Het persoonlijk voornaamwoord is het voornaamste woord,’ schrijft Nolens in 1988 al, en het is waar. De dichter laat in ‘Bres’ een voor hem tot dan toe ongekende breedheid van blik zien. Schreef hij tot nu toe zijn autobiografie, nu schrijft hij de biografie van zijn generatie, de babyboomers. Het wordt een donkere, zoekende tocht waar oorlog en (gebrek aan) traditie en godsdienst als donkere wolken boven hangen:

Het is moeilijk te zeggen, moeilijk
Te achterhalen wanneer onze reis is begonnen.
Wij staan voor de zoveelste tunnel
En de bergwand is beschreven met doornige struiken.

De een is bekaf vertrokken op zoek naar slaap,
Een ander lacht naar zijn huis dat hij zag onderweg,
Een derde zuigt op een mondharmonica om zijn zoontje te zien.
En allemaal staan we gebukt met een rugzak vol foto’s en brood.

Iemand ginder grinnikt dat hij niet bestaat,
Maar heel onze groep vormt een hechte eenheid van sukkels.
Straks komt de trein en neemt ons mee naar kristallen stations.
Wij fluiten zwijgend met ons binnenste op onze knoken.

Daarna kwamen nog de bundels Woestijnkunde, die qua vorm eigenlijk beter bij de Nolens van rond 2000 past, en Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen, dat op veel fronten een hybride is tussen Bres en de rest, alsof de dichter wil zeggen: ja, er was Bres, die uitschieter, maar Nolens blijft Nolens en Nolens gaat niet weg.

Bouke Vlierhuis is schrijver, dichter, recensent, columnist.

pro-mbooks1 : athenaeum