Recensie: Het leven is één kosmische grap

17 juni 2013 , door Roel Salemink
| | |

Met zijn woorden ‘het lot leidt de gewillige, de onwillige wordt meegesleurd’, verklaarde Seneca de angst voor de toekomst zinloos. In de romantrilogie ‘Het Vloekhout’ van de Vlaamse schrijver Johan de Boose speelt deze angst juist een grote rol. Elk werk is gesitueerd in een ander tijdvak; de eerste, Gaius, speelt zich af in de eerste eeuw na Christus, tijdens de opkomst van het christendom en de regeerperiode van keizer Nero. Men gelooft in het einde der tijden, en de grote catastrofe zal voorafgegaan worden door decadentie en moreel verval. Daaraan is in dit boek geen gebrek. Door roel salemink.

Toen ik het boek had uitgelezen kwam de associatie met Reservoir Dogs van Quentin Tarantino in me boven. Deze film speelt zich grotendeels af in een loods waar de protagonisten samenkomen na een bankoverval. Door gesprekken en flashbacks ontvouwt het voorafgaande verhaal zich langzaamaan en komt uiteindelijk, in diezelfde loods, tot een grande finale waarin pas blijkt waar ieders loyaliteiten liggen.

Eenzelfde verloop heeft het verhaal van Gaius, een getalenteerde toneelmechanicus uit Nazareth, gespecialiseerd in de constructie van dei ex machina. Hij is op de vlucht, maar voor wie of wat is in eerste instantie niet duidelijk. Op de tweede pagina komt hij al aan bij zijn doel: de kapitale villa van zijn oude vriend Crapularius in ‘de oksel van Rome’: de Romeinse provincie Belgica.

Crapularius

Zoals zijn naam al enigszins doet vermoeden, hebben we hier te maken met een apart heerschap (krapuul betekent ‘gespuis’ in het Vlaams). De rijke wapenhandelaar in ruste Crapularius verveelt zich dood en heeft een voorliefde voor seks, geweld en rare hoofddeksels. Bovendien kampt hij met ernstige darmproblemen. Dat steekt De Boose niet onder stoelen of banken; zeker in het begin wordt het verhaal dat Gaius aan Crapularius wil vertellen nogal eens onderbroken door de lusten en lichamelijke ongemakken van de gastheer.

Het eerste deel van het boek is Gaius verder vooral bezig het ‘raadsel’ van de villa te ontrafelen, want Crapularius speelt graag spelletjes met zijn gasten ‘tegen de melancholie en de verveling’. Dat er meer achter steekt dan onschuldig vermaak is al snel duidelijk en gezien het karakter van de gastheer niet meer dan logisch.

Meer en meer krijgt Gaius de kans om zijn verhaal te doen aan Crapularius. De liefde van zijn leven, een prostituee in Nazareth, blijkt ook door ene Jesjoea te worden bezocht: ‘Hij was een praatjesmaker, naar eigen zeggen de zoon van een Joodse god, geen gek, maar een doordrammer, het type knopendraaier waarvoor je op het forum even blijft staan en weer doorloopt.’

Na diens kruisiging komt Gaius in het bezit van een stuk hout dat van het kruis afkomstig is (het vloekhout) en dat hem als een amulet zal dienen. Hij wordt door keizer Nero bevolen naar Rome te komen, waar hij na omzwervingen via Pergamon, Efese, Athene en Delfi aanbelandt. Hier mag hij als persoonlijk toneelmeester aan de slag voor de keizer. Maar al gauw slaat zijn luizenleven om. Nero wil dat hij zijn talenten gebruikt voor de bouw van mortes ex machina, martelwerktuigen die recht doen aan de begane misdaad. Steeds dieper worden Gaius en andere vertrouwelingen van Nero, zoals de schrijvers Seneca en Petronius, meegezogen in de waanzinnige wereld van de gekke keizer.

Schelmenroman

Aan het einde van Gaius vallen alle puzzelstukjes op hun plek, maar in de eerste helft van het boek is het soms lastig te volgen wat er precies gaande is. Dit is deels ook de bedoeling van de auteur, want, zo zegt hij in een interview, de hoofdpersoon heeft last van psychologische problemen, liegt en is onbetrouwbaar. Het taalgebruik van De Boose is zeker in het begin erg rauw en recht voor zijn raap, bijvoorbeeld tijdens Gaius’ oversteek van de Middellandse Zee:

'Op onverwachte momenten dook een derde buurman op, een kappertje op zoek naar avontuur die zijn fallus onder zijn vieze kleed onophoudelijk omklemde alsof het zijn toorts in een donkere nacht was. Hij informeerde met zijn vettige stemmetje of ik ooit in de hoofdstad was geweest. “Heus niet?” Hij gaf me alvast een likkebaardende beschrijving van al het schoons dat daar te rapen viel, “talrijker dan vissen in de zee of sterren aan de hemel”, zei hij met Ovidius, en hij dacht ongetwijfeld zowel aan vrouwelijk als mannelijk schoon. Hij concludeerde slijmerig: “een rampzalige plek voor de kuisheid”, en ik zag zijn hand onder zijn kleed trillen.'

Tot het moment dat Gaius in zijn vertelling in Rome aanbelandt, worden de scènes in de villa steeds absurder. Bij de zoveelste scheet van Crapularius begon ik mij, hoe geestig alles ook is beschreven, toch af te vragen of hier – behalve het tonen van het verveelde en decadente rijkeluisbestaan – een diepere gedachte achter zou zitten. Hierdoor lijkt het boek regelmatig meer een schelmenroman met zwarte humor dan een historische roman. Geestig en goed gevonden zijn enkele verwijzingen naar het heden, zoals het George Bush-moment van Nero, die midden in een door kinderen uitgevoerde theatervoorstelling in zijn oor krijgt gefluisterd dat half Rome in brand staat, en de voorstelling gewoon laat doorgaan tot het einde.

Het is wat mij betreft een verdienste dat De Boose de wereld van de eerste eeuw na Christus zo fantasierijk tot leven heeft gewekt. Vooral keizer Nero wordt op magnifieke wijze ten tonele gevoerd als verwende en meedogenloze machtswellusteling. De ontknoping van het verhaal is wat omslachtig, en omdat de hoofdpersoon stomtoevallig steeds in het middelpunt van historische ontwikkelingen staat, doet dit soms wat geforceerd aan. Maar goed, dat is het lot en het mag de pret zeker niet drukken.

Gaius is goed geschreven, vaak geestig en schrijnend in alle explicietheid. Ik ben benieuwd hoe dezelfde thema’s van verval en angst voor de toekomst zullen worden uitgewerkt in de andere twee romans waarin het vloekhout een rol speelt. Ook Gaius zal hierin – in een andere gedaante – terugkeren. In Gaius wordt hem voorspeld: ‘Je zult een priester zijn van een geloof dat nog niet bestaat‘ (boek 2) en hij zal leven in een tijdperk waarin de mens ‘een magische steen in zijn zak [zal] hebben waarmee hij met alle anderen op aarde kan praten’ (boek 3). Ik kijk er vast naar uit.

Roel Salemink is archeoloog en medewerker van Athenaeum Boekhandel.

pro-mbooks1 : athenaeum