Recensie: Mon cher Hellmut: Michel Tournier zoals we hem nog niet kenden

25 november 2015 , door Marjolein Corjanus
| | | | | |

Een uiterste beminnelijke en eloquente man die nooit het achterste van zijn tong laat zien: wie ooit het non-fictiewerk en interviews van Michel Tournier las, ontkwam niet aan die indruk. Niet voor niets publiceerde hij in 2002 zijn dagboek dat hij pesterig de titel Journal Extime meegaf. ‘Je ne suis pas un auteur qui écrit avec ses tripes,’ laat hij zich ontvallen in het recent verschenen Lettres parlées à son ami Hellmut Waller (1967-1998). Niettemin biedt dit boek een eerste echte inkijk in het leven en het denkraam van Tournier. Een heuse sleutelpublicatie. Door marjolein corjanus.

De reis van de cassettebandjes

Michel Tournier (Parijs, 1924) debuteerde op relatief late leeftijd (in 1967 met Vendredi ou les limbes du Pacifique) om vervolgens een literaire droomstart te maken: zijn eerste roman werd bekroond met de Grand Prix du Roman van de Académie Française en zijn tweede, wellicht bekendste roman Le Roi des Aulnes (1970) met de Prix Goncourt. Waarop een uiterst succesvolle schrijverscarrière volgde.

Hoewel de laatste titel van Tournier, inmiddels 90 jaar, Le bonheur en Allemagne ? alweer uit 2006 dateert, is het literaire vliegwiel dat hij eind jaren zestig zo trefzeker in gang zette, nog lang niet tot stilstand gekomen. Zo zal zijn fictiewerk in 2016 verschijnen in de prestigieuze Bibliothèque de la Pléiade van uitgeverij Gallimard.

Hellmut Waller en Michel Tournier leerden elkaar in 1946 kennen in Tübingen, Duitsland dankzij een studentenuitwisselingsprogramma. Tournier studeerde er filosofie, Waller rechten. De laatste zou het schoppen tot openbaar aanklager in diverse naziprocessen, waarmee hij vervolgens Tournier van de nodige documentatie voor diens Le Roi de Aulnes kon voorzien. De twee besloten eind jaren zestig elkaar middels cassettebandjes gesproken brieven te sturen. Dit boek is er dankzij Arlette Bouloumié, emeritus hoogleraar aan de universiteit van Angers. Zij wist de cassettes die Waller ontving en bewaarde in handen te krijgen en klaarde het enorme karwei om de brieven te transcriberen en uit te geven. De bandjes die Waller insprak voor Tournier overleefden de tand des tijds niet.

Goede nazinaam

Desondanks blijkt uit de brieven hoezeer Waller voor Tournier als steun en klankbord fungeerde. Tegenover zijn vriend denkt de schrijver bijvoorbeeld hardop over de boeken die hij wil schrijven: ‘Je suis en train de rêver. Je pense tout haut.’ Zo meldt hij op 20 december 1967 over zijn inspiratie voor Le Roi des Aulnes: ‘J’ai besoin d’une référence, comme tu le vois, historique [...]. Je vais l’appeler Tiffauges. Il faut un prénom. Je l’appellerai par exemple Abel Tiffauges. C’est un beau nom.’

Eind 1969 blijkt hij van Waller een Telefonbuch te hebben gekregen, dat een rijke bron aan achternamen voor zijn roman biedt. Rest de vraag welke namen hij ongestraft kan gebruiken voor de nazicriminelen in zijn roman? Misschien is de naam Waller nog de veiligste optie, vraagt Tournier zich grijnzend af: ‘Tu me diras ce que tu en penses.’

Donnez-moi une Volvo

Waar de vroege jaren nog gekenmerkt worden door geldzorgen voor de ambitieuze, amper gedebuteerde schrijver, is het duidelijk dat zijn leven met het winnen van de uiterst lucratieve Prix Goncourt voorgoed verandert. Er volgt een periode van intensief reizen en Tournier trakteert zijn vriend op prachtige beschrijvingen van zijn tochten door onder meer de Sahara en Egypte.

Inmiddels kan Tournier het zich ook permitteren om te onderhandelen over zeer goed betalende opdrachten, zoals wanneer Volvo hem benadert om een tekst te schrijven voor een grote reclamecampagne. Als de vergoeding ter sprake komt, zegt hij doodleuk: ‘Donnez-moi une Volvo.’ Het kan. Uiteindelijk gaat de deal niet door omdat men het niet eens wordt over de tekst. Tournier is er niet rouwig om: ‘Voilà, pour moi la question n’est pas de savoir si je gagnerai cet argent dont je n’ai pas besoin. La seule question pour moi est une question de qualité.’

Ondanks zijn commerciële instinct en financiële succes blijft de schrijver twijfelen over zijn kunnen (over Le Médianoche Amoureux (1989) schrijft hij ‘... j’ai peur que ce soit mal ficelé’) en worstelt hij met zijn schrijfproces: ‘... tu sais, avec moi, tout va très lentement. Je travaille difficilement, au compte-gouttes.’

Plastic Jezus

Dit inzicht in Tourniers creatieve proces, in zijn ‘marmite’ zoals Waller het noemt, levert zeer boeiende passages op, ook als het gaat over romans die nooit het licht zagen. In diverse brieven beschrijft Tournier de lange aanloop naar La Goutte d’Or, zijn roman uit 1985. In een van de indrukwekkendste scènes uit dat boek wordt van de hoofdpersoon, de berberjongen Idriss, een afgietsel voor een etalagepop gemaakt. Nu blijkt dat Tournier dat voor zijn research zelf ook heeft ondergaan. Hij meldt zich bij het atelier met de veelzeggende naam ‘Plastic Studio’ aan als model en komt op een wachtlijst: ‘Mais heureusement, ils m’ont téléphoné ce matin et ils m’ont laissé espérer que, début avril, ils avaient un Christ à faire [...]’

Dan vertelt hij al eens eerder als Jezus geposeerd te hebben, maar dan voor een beeldhouwer: ‘Il m’avait fait déshabiller puis il m’avait fait ligoter car, évidemment, il ne pouvait pas me clouer. Il aurait préféré me clouer. Mais enfin il ne faut quand même pas exagérer. [...] Je disais: “Je souffre, je suis horriblement mal.” Et il me disait: “Justement, c’est ce qu’il faut, c’est parfait.” Ten slotte verzucht Tournier: ‘Si je ne vais pas au ciel, après ma mort, je me demande vraiment ce qu’il faut.’

Je vieillis doucement...

Met het klimmen der jaren verhaalt Tournier vaker over fysieke ongemakken en valt het hem steeds zwaarder om op reis te gaan en huis en haard achter te laten. De liefde voor zijn oude pastorie met de grote tuin loopt als een rode draad door het boek. Veel brieven beginnen met een prachtige sfeertekening van de natuur om hem heen.

Ten slotte, en dat is echt nieuw in de beeldvorming rondom de schrijver, is er steeds weer de liefde en de zorg voor zijn familie. Met de name de passages waarin Tournier vertelt over zijn aangenomen zoon Laurent zijn zeer ontroerend. Tournier neemt de jongen in huis wanneer diens familie uit elkaar is gevallen. Hij vindt hem ‘s avonds op de stoep van zijn pastorie. Voor Waller neemt hij het gesprek met de kleine Laurent op. Als zijn pleegzoon, eenmaal volwassen, op zichzelf gaat wonen, is het gemis voelbaar.

Lettres parlées à son ami Hellmut Waller is een zeer rijk boek, vol met reisverhalen, literaire inspiratie en een verrassende inkijk in het hart en het hoofd van de schrijver Tournier.

Marjolein Corjanus is freelancevertaler en -redacteur en daarnaast zelfstandig onderzoeker op het gebied van de Franse letterkunde. Eerder schreef zij voor literair blog De Papieren Man.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum