Leesfragment: Het ministerie voor de toekomst

21 november 2023 , door Kim Stanley Robinson
|

Een van onze cadeautips voor de feestdagen: Kim Stanley Robinsons roman Het ministerie voor de toekomst (The Ministry for the Future), vertaald door Menno Grootveld. Lees een fragment op onze site en bestel dat boek!

Door wetenschap en politiek te verenigen en een stem te geven aan onze vurigste hoop en onze ergste angsten, is Het Ministerie voor de Toekomst, de roman van de Amerikaanse klimaatfictiepionier Kim Stanley Robinson, een aangrijpend portret van een wereld die worstelt met de verwoestende gevolgen van de klimaatverandering en met wat er nodig is om een duurzame toekomst te bewerkstelligen. In een wereld die snel opwarmt en waar het gesprek al is verschoven van mitigatie naar aanpassing, waar klimaatdemonstranten worden behandeld als veiligheidsrisico en grote bedrijven de planeet blijven vervuilen, neigt het gesprek over onze gemeenschappelijke toekomst naar het apocalyptische.

Onder zulke omstandigheden is het een lastige opgave om je de toekomst voor te stellen. Toch bevestigt Het Ministerie van de Toekomst het unieke vermogen van Robinson om wetenschap en het vertellen van verhalen te verweven tot een overtuigend, fantasierijk instrument, dat tot nadenken stemmende oplossingen biedt die vaak verloren gaan te midden van het sterk gepolariseerde debat over de beste manier om dit levensbedreigende probleem aan te pakken.

 

1

Het werd steeds warmer.
Frank May stapte van zijn mat af en keek uit het raam. Umber stucmuren en tegels, de kleur van de plaatselijke klei. Vierkante appartementsblokken zoals die waarin hij zich bevond, met dakterrassen vol bewoners die ’s nachts naar boven waren verhuisd omdat het te warm was om binnen te slapen. Nu stonden er heel wat van hen achter hun borsthoge muren naar het oosten te kijken. De lucht had dezelfde kleur als de gebouwen, vermengd met wit op de plek waar de zon weldra zou opkomen. Frank haalde diep adem. Het deed hem denken aan de lucht in een sauna. Dit was het koelste deel van de dag. Zijn hele leven had hij nog geen vijf minuten in een sauna doorgebracht, hij hield niet van die ervaring. Heet water ging misschien nog wel, maar hete vochtige lucht: nee. Hij begreep niet dat iemand uit zou kunnen zijn op zo’n verstikkend, zweterig gevoel.
Maar hier was er geen ontkomen aan. Als hij erover nagedacht had zou hij nooit akkoord gegaan zijn met deze werkplek. Dit was de zusterstad van zijn woonplaats, maar er waren ook andere zustersteden, andere hulporganisaties. Hij had in Alaska kunnen werken. In plaats daarvan druppelde het zweet nu in zijn prikkende ogen. Hij was nat en droeg alleen een korte broek, die ook nat was; er waren natte plekken op de mat waar hij geprobeerd had te slapen. Hij had dorst en de beker naast zijn bed was leeg. Overal in de stad was het nerveuze gezoem van de ventilatoren van de airconditioners hoorbaar, als gigantische muggen.
En toen brak de zon door aan de oostelijke horizon. Ze straalde als een atoombom, wat ze natuurlijk ook was. De velden en gebouwen onder die stralende schijf werden donker, en nog donkerder toen de schijf naar de zijkanten uitvloeide in een brandende lijn die de vorm aannam van een halve maan waar hij niet naar kon kijken. De hitte ervan was tastbaar, een klap in je gezicht. De stralen van de zon verwarmden de huid van zijn gezicht en deden zijn ogen knipperen. Zijn prikkende ogen traanden, hij kon niet veel zien. Alles was bruin en beige en een schitterend, ondraaglijk wit. Dit was een doorsneestad in Uttar Pradesh, om zes uur ’s ochtends. Hij keek op zijn telefoon: 38 graden. De luchtvochtigheid was ongeveer 35 procent. Die combinatie was het ding. Een paar jaar geleden zou dit een van de hoogste natteboltemperaturen zijn geweest die ooit gemeten was. Nu was het gewoon een woensdagmorgen.
Kreten van ontsteltenis doorkliefden de lucht, afkomstig van het dak aan de overkant. Kreten van nood; een paar jonge vrouwen leunden over de muur en riepen naar beneden. Iemand op het dak werd niet meer wakker. Frank tikte op zijn telefoon en belde de politie. Geen antwoord. Hij kon niet zien of de oproep was doorgekomen of niet. Sirenes sneden nu door de lucht; ze klonken ver weg, alsof ze op de een of andere manier ondergedompeld waren. In het ochtendgloren ontdekten mensen slapers in nood, mensen die nooit meer zouden ontwaken uit de lange hete nacht. Ze riepen om hulp. De sirenes leken erop te duiden dat sommige oproepen waren aangekomen. Frank keek weer op zijn telefoon. Die was opgeladen; hij gaf een verbinding aan. Maar er kwam geen antwoord van het politiebureau dat hij in zijn vier maanden hier al meerdere keren had gebeld. Hij had nog twee maanden te gaan – achtenvijftig dagen, veel te lang. Tot 12 juli, maar dan was de moesson nog niet gearriveerd. Hij moest zich focussen op vandaag. Eén dag tegelijk. Dan naar huis, naar Jacksonville, waar het komisch koel zou zijn na dit alles. Hij zou verhalen kunnen vertellen. Maar hoe moest het nu met die arme mensen op het dak aan de overkant?
Toen viel het geluid van de airco’s stil. Nog meer noodkreten. Zijn telefoon toonde geen streepjes meer. De elektriciteit was uitgevallen. Dit was een brownout, of blackout. De sirenes klonken als de kreten van goden en godinnen, het hele Hindoe-pantheon was in nood.
Generatoren werden opgestart, met luide tweetaktmotoren, draaiend op illegale benzine, diesel of kerosine, bewaard voor situaties zoals deze, wanneer de wet die het gebruik van vloeibaar aardgas verplicht stelde moest wijken voor noodzaak. De lucht, die toch al zo slecht was, zou spoedig een deken van uitlaatgassen worden. Dan werd ademen zoiets als aan de uitlaat van een oude bus gaan hangen.
Frank hoestte bij de gedachte eraan, en probeerde weer te drinken uit de beker bij zijn bed. Die was nog steeds leeg. Hij nam hem mee naar beneden en vulde hem uit de gefilterde tank in de koelkast. Het water was nog steeds koud, zelfs nu de stroom eraf lag, en in zijn thermosbeker zou het nog lang koud blijven. Voor de zekerheid gooide hij een jodiumpil in de beker en verzegelde hem. Het gewicht stelde hem gerust.
De stichting had een paar generatoren in de kast staan, en een paar blikken diesel, genoeg om de generatoren twee of drie dagen te laten draaien. Iets om in gedachten te houden.
Zijn collega’s kwamen de deur binnenstormen. Hans, Azalee, Heather, allemaal rood aangelopen en opgewonden. ‘Kom op,’ zeiden ze, ‘we moeten gaan.’
‘Wat bedoelen jullie?’ vroeg Frank, verward.
‘We moeten hulp gaan halen, het hele district heeft geen stroom meer, we moeten het in Lucknow vertellen. We moeten artsen hierheen halen.’
‘Welke artsen?’ vroeg Frank.
‘We moeten het proberen!’
‘Ik ga niet weg,’ zei Frank.
Ze staarden hem aan en keken naar elkaar.
‘Laat de satelliettelefoon achter,’ zei hij. ‘Ga hulp halen. Ik blijf hier en zal zeggen dat jullie eraan komen.’
Ze knikten ongemakkelijk en haastten zich naar buiten.
Frank trok een wit overhemd aan dat snel zijn zweet opzoog. Hij liep de straat op. Hij hoorde overal het geluid van generatoren, die hun uitlaatgassen de oververhitte lucht in spuwden; hij vermoedde dat ze airconditioners van stroom voorzagen. Hij onderdrukte een hoestbui.
Het was ook te heet om te hoesten; lucht naar binnen zuigen was als ademen in een oven, zodat je wéér moest hoesten. Door het inademen van gloeiendhete lucht en de inspanning van het hoesten kreeg je het warmer dan ooit. Mensen kwamen naar hem toe en vroegen om hulp. Hij zei dat die spoedig zou komen, om twee uur ’s middags. Kom dan maar naar de kliniek. Breng de ouderen en de kleintjes nu naar een ruimte met airconditioning. De scholen hebben airco, en het regeringsgebouw. Ga daarheen. Volg het geluid van de generatoren.
Bij elk gebouw stond wel een groep wanhopige rouwenden bij de ingang, wachtend op een ambulance of lijkwagen. Net als om te hoesten was het te heet om te jammeren. Het leek zelfs gevaarlijk om te praten, je zou oververhit kunnen raken. En wat viel er eigenlijk nog te zeggen? Het was te warm om na te denken. Toch kwamen er mensen op hem af. Alstublieft meneer, help meneer.
Kom om twee uur naar mijn kliniek, zei Frank. Ga nu naar de school. Ga naar binnen, zoek ergens een ruimte met een airco. Haal de ouderen en de kleintjes hier weg.
Maar we kunnen nergens heen!
Toen wist hij het opeens: ‘Ga naar het meer! Ga het water in!’
Maar het leek niet aan te komen. Doe net als tijdens de Kumbh Mela, als de mensen naar Varanasi gaan en in de Ganges baden, probeerde hij hun duidelijk te maken.
‘Dan kun je koel blijven,’ zei hij. ‘Het water zal je koel houden.’
Een man schudde zijn hoofd. ‘Dat water staat in de zon. Het is zo heet als een bad. Het is erger dan de lucht.’
Nieuwsgierig, gealarmeerd en zwaar ademend liep Frank door de straten in de richting van het meer. Overal stonden mensen buiten gebouwen, gegroepeerd bij de deuropeningen. Sommigen keken hem aan, de meesten niet, afgeleid door hun eigen problemen.
Ze hadden ronde ogen van de angst, rode ogen van de hitte en de uitlaatgassen, en van het stof. Metalen oppervlakken die belicht werden door de zon brandden als je ze aanraakte; hij kon zien dat er hittegolven boven heen en weer kaatsten, als de lucht boven een barbecue. Zijn spieren waren gelei geworden, een draad van angst die langs zijn ruggengraat liep was het enige dat hem overeind hield. Het was onmogelijk om je te haasten, maar toch probeerde hij het. Hij liep zoveel mogelijk in de schaduw. Zo vroeg in de ochtend lag één kant van de straat meestal in de schaduw. Als je je in het zonlicht begaf was het alsof je naar een brandstapel geduwd werd. Dan rende je naar het volgende stukje schaduw, voortgedreven door de schrik.
Hij kwam bij het meer en het verbaasde hem niet dat er al mensen in zaten, tot aan hun nek. Bruine gezichten, rood aangelopen van de hitte. Een dikke, stoffige laag licht hing boven het water. Hij ging naar de betonweg die aan deze kant langs het meer liep, hurkte en stak zijn arm in het water, tot aan zijn elleboog. Het was inderdaad zo warm als een bad, of bijna. Hij hield zijn arm erin en probeerde te peilen of het water koeler of warmer was dan zijn lichaam. In de kokendhete lucht was dat moeilijk te zeggen.

[…]

 

Copyright 2020 © Kim Stanley Robinson
juli 2023 © vertaling Menno Grootveld

pro-mbooks1 : athenaeum