Leesfragment: De jongens van Nickel

26 mei 2019 , door Colson Whitehead
|

28 mei verschijnt de nieuwe roman van Colson Whitehead, De jongens van Nickel (The Nickel Boys), vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema. Wij publiceren voor!

De zestienjarige Elwood Curtis werkt hard, haalt goede cijfers op school en is verzekerd van een plek op het plaatselijke college voor kleurlingen in zijn thuisstad Tallahassee, de hoofdstad van Florida. Het zijn de beginjaren van de burgerrechtenbeweging, en Elwood gaat zijn toekomst vol vertrouwen tegemoet. Totdat hij vanwege een onschuldige vergissing op de Nickel Academy belandt, en zijn dromen wreed verstoord worden. Nickel is een tuchtschool, en Nickel is de hel op aarde. Met name de zwarte jongens worden aan het sadisme van hun witte bewakers uitgeleverd. Misbruik, marteling en corruptie zijn aan de orde van de dag; voor het minste vergrijp worden de jongens ‘naar achteren’ gebracht – vanwaar ze nooit meer terugkomen. In deze gruwelkamer is er voor Elwood één houvast: zijn vriend Turner, die door het leven gehard is en geen enkele ambitie koestert, behalve ontsnappen uit Nickel.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit De ondergrondse spoorweg en bespraken het boek.

Die laatste zomer in Tallahassee ging snel voorbij. Op zijn laatste schooldag kreeg hij van meneer Hill een exemplaar van Notes of a Native Son van James Baldwin, wat heel zijn denken in een stroomversnelling bracht. Negers zijn Amerikanen en hun lot is het lot van dit land. Hij had niet meegedaan aan de betoging rond het Florida Theatre om op te komen voor zijn eigen rechten of voor die van het zwarte ras waartoe hij behoorde, nee, hij was opgekomen voor de rechten van iedereen, zelfs voor die van degenen die hem uitjouwden. Mijn strijd is jouw strijd, jouw last is mijn last. Maar hoe maakte je dat de mensen duidelijk? Hij zat tot diep in de nacht brieven over het rassenvraagstuk te schrijven naar de Tallahassee Register, die ze niet plaatste, en naar de Chicago Defender, die er een opnam. ‘Wij vragen aan de oudere generatie: “Nemen jullie onze uitdaging aan?”’ Angstvallig vertelde hij het aan niemand en schreef onder het pseudoniem Archer Montgomery. Dat klonk namelijk zowel duf als intelligent, en pas toen hij de naam zwart-op-wit in de krant zag staan, beseft e hij dat hij de naam van zijn grootvader had gebruikt.
In juni werd meneer Marconi grootvader, een mijlpaal in zijn leven die nieuwe kanten van de Italiaan aan het licht bracht. Hij maakte van de winkel een toonbeeld van grootvaderlijke geestdrift . De lange stiltes maakten plaats voor referaten over zijn strijd om als immigrant het hoofd boven water te houden en voor curieuze zakelijke tips. Hij sloot zijn winkel voortaan regelmatig een uur eerder om bij zijn kleindochter langs te kunnen gaan terwijl hij Elwood wel voor de volle tijd uitbetaalde. Als dat gebeurde slenterde Elwood naar de basketbalveldjes om te zien of er jongens aan het spelen waren. Hij keek altijd alleen maar, maar hij was door zijn deelname aan de betogingen minder kopschuw geworden, en hij maakte zelfs een paar vrienden langs de zijlijn, jongens die twee straten verder woonden en die hij al jaren kende, maar met wie hij nog nooit een woord had gewisseld. Op andere momenten ging hij de stad in met Peter Coombs, een buurjongen die Harriets goedkeuring kon wegdragen, op grond van het feit dat hij viool speelde en net als haar kleinzoon een boekenwurm was. Als Peter geen repetitie had neusden ze samen rond in platenwinkels en bekeken tersluiks de hoezen van lp’s die ze niet mochten kopen.
‘Wat is “Dynasound”?’ vroeg Peter. Een nieuwe muziekstijl? Een andere manier van luisteren? Ze hadden geen idee.
Zo nu en dan kwamen er op warme namiddagen studentes van de hogeschool in de winkel voor een flesje fris, meiden die hij kende van de Florida-betoging. Elwood vroeg hoe het ging met de protestacties en zij straalden als hij daarnaar vroeg en deden net alsof ze hem herkenden. Verschillende meisjes zeiden dat ze dachten dat hij ook studeerde. Hij beschouwde hun opmerkingen als complimenten, die zijn dagdromen over het huis uitgaan kleur gaven. Zijn optimisme maakte Elwood net zo kneedbaar als de goedkope toffees onder bij de kassa. En hij was helemaal in zijn sas toen meneer Hill op een julidag de winkel betrad en met zijn voorstel kwam.
Elwood herkende hem eerst helemaal niet. Zonder zijn kleurrijke vlinderdas, in een geruit oranje overhemd dat openstond, zodat je zijn onderhemd kon zien, en met zijn zonnebril op zag meneer Hill eruit als iemand die zich niet alleen maar een paar weken, maar al in geen máánden om zijn werk had bekommerd. Hij begroette zijn vroegere leerling met het ontspannen air van iemand die de hele zomer vakantie had. Voor het eerst in tijden was hij er deze zomer niet op uitgetrokken, vertelde hij Elwood. ‘Er is hier genoeg om me bezig te houden,’ zei hij met een knikje in de richting van het trottoir. Een jonge vrouw met een slappe strohoed stond op hem te wachten, met haar smalle hand boven haar ogen tegen het felle zonlicht.
Elwood vroeg aan meneer Hill wat hij voor hem kon doen. ‘Ik kom speciaal voor jou, Elwood,’ zei hij. ‘Een vriend van me had het over een grote kans en toen moest ik meteen aan jou denken.’
Meneer Hill had een strijdmakker bij de freedom riders, een collega die een baan had weten te bemachtigen aan Melvin Griggs, de zwarte technische hogeschool iets ten zuiden van Tallahassee. Hij gaf daar Engelse en Amerikaanse letterkunde en had er net drie jaar op zitten. De onderwijsinstelling was een tijdlang slecht geleid, maar de nieuwe directeur had voor een ommekeer gezorgd. De lessen aan het Melvin Griggs waren enige tijd geleden opengesteld voor middelbare scholieren die veel in hun mars hadden, maar geen van de gezinnen uit de omgeving wist daarvan. De directeur had de vriend van meneer Hill opgedragen daar wat aan te doen, en die had contact gezocht met meneer Hill: wist hij misschien een paar uitzonderlijk goede leerlingen op het Lincoln die eventueel interesse hadden?
Elwood greep de bezemsteel steviger vast. ‘Dat klinkt geweldig, maar ik weet niet of ik dat soort lessen wel kan betalen.’ Naderhand schudde hij zijn hoofd. Voor dat soort lessen had hij nou net al die tijd zitten sparen, dus wat deed het er dan toe als hij ze al ging volgen terwijl hij nog op het Lincoln zat?
‘Maar dat is het hem juist, Elwood: die lessen zijn gratis. In elk geval dit najaar, zodat ze het een beetje ruchtbaarheid kunnen geven in de omgeving.’
‘Ik moet het eerst aan mijn oma vragen.’
‘Doe dat, Elwood,’ zei meneer Hill. ‘En ik wil ook wel met haar praten.’ Hij legde zijn hand op Elwoods schouder. ‘Waar het om gaat is dat dit een ideale kans is voor een jongen als jij. Jij bent precies het type scholier waarvoor deze regeling is opgezet.’
Later die middag bedacht Elwood, terwijl hij een dikke bromvlieg door de winkel achternazat, dat er waarschijnlijk maar weinig blanke jongeren in Tallahassee waren die op dat niveau studeerden. Wie achteropraakt in een race is gedoemd om altijd achteraan te blijven lopen, tenzij hij harder loopt dan de man voor hem.
Harriet bracht geen enkel bezwaar in tegen het aanbod van meneer Hill; het woord ‘gratis’ verrichtte wat dat betreft wonderen. Daarna verliep de zomer voor Elwood zo traag als een slak. Omdat de vriend van meneer Hill Engels gaf dacht hij dat hij zich moest opgeven voor een blok literatuurlessen, maar zelfs toen hij erachter kwam dat hij mocht volgen wat hij wilde, bleef hij bij zijn keuze. De module Inleiding in de Britse Letterkunde had weinig praktisch nut, zoals zijn grootmoeder niet naliet te benadrukken, maar toen hij er langer over nadacht vond hij dat nu juist het leuke eraan. Per slot van rekening was hij al zo lang uiterst praktisch bezig geweest.
Misschien waren de boeken op de hogeschool wel nieuw. En stond er niets in geklad. Hoefde er niets doorgehaald te worden. Het zou kunnen.
De dag voor zijn eerste les riep meneer Marconi Elwood bij zich bij de kassa. Elwood zou voortaan op donderdag vrij nemen om de lessen te kunnen volgen en hij nam aan dat zijn baas nog wat dingen met hem wilde doornemen zodat alles ook tijdens zijn afwezigheid op rolletjes zou lopen. De Italiaan schraapte zijn keel en schoof een fluwelen doosje zijn kant op. ‘Voor je studie,’ zei hij.
Het was een nachtblauwe vulpen met koperen kroon. Een prachtig cadeau, ook al had meneer Marconi korting gekregen omdat hij vaste klant was bij de kantoorboekhandel. Ze gaven elkaar een stevige handdruk.
Harriet wenste hem veel succes. Ze controleerde elke ochtend zijn schoolkleren, want hij moest er natuurlijk netjes uitzien, maar afgezien van een stofje hier en daar dat ze wegplukte, hoefde ze daar nooit iets aan te doen. Deze dag ging het niet anders. ‘Je ziet er keurig uit, El,’ zei ze. En voordat hij naar de bus ging gaf ze hem nog een kus op de wang, terwijl ze haar schouders optrok zoals ze deed wanneer ze niet wilde huilen waar hij bij was.
Elwood had na school alle tijd om bij de hogeschool te komen, maar omdat hij die eerste keer zo benieuwd was hoe Melvin Griggs eruitzag, vertrok hij al vroeg. De avond waarop hij dat blauwe oog had opgelopen waren er twee schakeltjes in zijn ketting gebroken, en sinds die tijd ging de ketting nogal eens stuk wanneer hij lange einden ging fietsen. Dus besloot hij te gaan lift en of de tien kilometer te lopen. Dan de poort door en de campus verkennen, verdwalen in al die gebouwen, of gewoon op het binnenplein op een bankje zitten en alles in zich opnemen.
Op de hoek van Old Bainbridge Road wachtte hij tot er een zwarte chauffeur langs zou komen die in de richting van de provinciale weg ging. Twee pick-ups reden hem voorbij, maar toen remde een felgroene ’61 Plymouth Fury, met zijn lage wegligging en zijn vinnen als van een reuzenmeerval. De chauffeur boog zich naar het rechterportier en deed dat voor hem open. ‘Ik ga naar het zuiden,’ zei hij. De groen-witgestreepte vinylbekleding van de stoel piepte toen Elwood naar binnen schoof.
‘Rodney,’ zei de man. Rodney was gezet maar stevig van bouw, een soort zwarte versie van Edward G. Robinson. Zijn paars-grijsgestreepte pak maakte het plaatje af. Toen Rodney hem een hand gaf voelde Elwood de ringen aan diens vingers hard in zijn hand drukken, zodat zijn gezicht even vertrok van pijn.
‘Elwood.’ Hij zette zijn schooltas tussen zijn benen en bekeek het dashboard van de Plymouth, dat wel het controlepaneel van een raket leek, met al die knoppen die uit de verzilverde drager staken.
Ze reden in zuidelijke richting, naar provinciale weg 636. Rodney drukte vergeefs op knopjes. ‘Bij mij doet-ie ’t nooit. Probeer jij ’s.’ Elwood drukte op de knoppen en vond een zender met rhythm-and-bluesmuziek. Bijna had hij die weer weggedraaid, maar Harriet was er niet om afkeurende geluidjes te maken vanwege de dubbelzinnigheden in de teksten, waarvan haar uitleg hem altijd verbijsterde en twijfelachtig voorkwam. Hij liet de zender staan, er was een doowop-nummer op. Rodney gebruikte dezelfde brillantine als meneer Marconi. En dus hing er een scherpe, zware geur van haarolie in de auto. Zelfs op zijn vrije dag zat hij er nog mee opgescheept.
Rodney was op de terugweg na een bezoek aan zijn moeder, die in Georgia, in Valdosta, woonde. Hij zei dat hij nog nooit van het Melvin Griggs had gehoord, wat toch een smet wierp op Elwoods trots op deze grote dag. ‘Hogeschool,’ zei Rodney. Hij floot tussen zijn tanden. ‘Ik ben al op mijn veertiende begonnen met werken, in een stoelenfabriek,’ voegde hij eraan toe.
‘Ik werk in een sigarenzaak,’ zei Elwood.
‘Dat zal wel,’ zei Rodney.
De discjockey dreunde de informatie op over de ruilbeurs van aanstaande zondag. Daarna volgde reclame voor Fun Town en Elwood neuriede mee met de tune.
‘Wat krijgen we nou weer?’ zei Rodney. Hij ademde zwaar uit en vloekte. En streek met zijn hand over zijn knar. Het rode licht van de patrouillewagen kwam snel dichterbij in de achteruitkijkspiegel.
Ze waren buiten de stad en er waren geen andere auto’s te bekennen. Rodney mompelde een verwensing en zette de wagen langs de kant. Elwood zette zijn tas op zijn schoot en Rodney zei dat hij zijn gemak moest houden.
De blanke politieman stopte een paar meter achter hun wagen. Hij legde zijn linkerhand op zijn holster en kwam hun kant op gelopen. Hij deed zijn zonnebril af en stopte die in zijn borstzakje.
Rodney zei: ‘Je kent mij niet, hè?’
‘Nee,’ zei Elwood.
‘Dan zeg ik dat tegen hem.’
De agent had inmiddels zijn pistool getrokken. ‘Dat was het eerste wat ik dacht toen ze zeiden dat ik uit moest kijken naar een Plymouth,’ zei hij. ‘Dat alleen een nikker zo’n wagen zou stelen.’

 

© 2019 Colson Whitehead
© 2019 Nederlandse vertaling Harm Damsma en Niek Miedema

pro-mbooks1 : athenaeum