Leesfragment: Het einde van Johan van Oldenbarnevelt

10 mei 2019 , door Jan Francken
| | | |

Tijd voor een nieuwe druk! Jan Franckens Het einde van Johan van Oldenbarnevelt was al hertaald door Thomas Rosenboom, met een toelichting door René van Stipriaan, maar in dit herdenkingsjaar wordt het boek hernomen. Lees een fragment!

Op 13 mei 2019 is het vierhonderd jaar geleden dat Johan van Oldenbarnevelt op het schavot stierf. Tot aan zijn dood was hij landsadvocaat van de Staten van Holland, maar feitelijk was hij machtiger. Terwijl stadhouder Maurits van Oranje militaire successen aaneenreeg, dirigeerde Van Oldenbarnevelt de politiek. Na 1600 liepen de spanningen op.

Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) schoof Maurits zijn rivaal terzijde: Van Oldenbarnevelt werd gearresteerd en wegens hoogverraad ter dood veroordeeld. Zijn trouwe knecht Jan Francken schreef een indringend en ontroerend verslag van zijn laatste maanden. Ter gelegenheid van de vierhonderdste sterfdag van de staatsman brengt Athenaeum de meesterlijke hertaling van Thomas Rosenboom opnieuw uit.

 

Het einde van Johan van Oldenbarnevelt beschreven door zijn knecht Jan Francken

De ware geschiedenis van hetgeen voorgevallen en gebeurd is, van dag tot dag, gedurende de gevangenschap van mijn heer Johan van Oldenbarnevelt, landsadvocaat van Holland, Ridder, Heer van Berkel en Rodenrijs, enz. enz., grotendeels samengesteld uit Zijne ed.’s eigen geschriften, zoals die op listige wijze naar buiten gesmokkeld dan wel in mijn kleren verborgen en thuisgebracht zijn door mij, zijn knecht Johan Francken, die al die tijd ononderbroken bij hem is geweest, alsook de weergave, in zijn eigen woorden, van wat mijn heer de laatste avond, nacht en ochtend voor zijn dood gezegd heeft, alles naar waarheid en in oprechte eenvoud opgetekend.

Op 29 augustus 1618 is mijn heer, zoals gewoonlijk als er een vergadering was van de heren Staten van Holland en West-Friesland, met zijn koets naar het Binnenhof gereden. Daar, bij de brug ter hoogte van de twee pilaren, kwam Mattheus de Cors, de Franse opperkamerheer van prins Maurits van Oranje, naar de koets toe. Hij vroeg of mijn heer boven bij Zijne Exc. geliefde te komen, waarop mijn heer uitstapte en tegen mij zei: ‘Jan, wacht hier even, je moet me zo de trap op helpen als ik naar de Prins ga.’
Nadat hij zijn tas met papieren in de kamer van de Staten van Holland had neergezet, heb ik mijn heer bij de arm naar boven geleid, tot aan de kamer ofwel salon,waar hij gewoonlijk zijn besprekingen met Zijne Exc. had.Terwijl ik voor de deur stond te wachten, bij de hellebaardiers op de galerij, zag ik dat ook de heren Grotius, pensionaris van Rotterdam, en Hogerbeets, pensionaris van Leiden, door dezelfde kamerheer ontboden waren: eerst ging Grotius de kamer in die mijn heer ook was binnengegaan, en toen kort daarna ook de heer Hogerbeets bovenkwam werd deze naar de kamer verwezen waar normaliter de Prins in verbleef. In mijn herinnering is vervolgens in elke kamer een hellebaardier naar binnen gegaan.
Ik hoorde de Prins zeer ontstemd spreken. In de veronderstelling dat alle drie de heren bij Zijne Exc. waren, liep ik naar de kamer, waarvan de deur open stond. Op het moment dat de Prins mij zag en herkende trad hij wat terug, en na nog een enkele blik over zijn schouder liet hij mij door genoemde kamerheer naar een kamertje boven brengen dat uitkeek op het Binnenhof,waar ooit de nachtegalen van de Prins gezeten hadden, en waar nu de kamerheer van Graaf Willem bezig was het linnengoed van zijn heer op te bergen. Spoedig kreeg ik bewaking van hellebaardier Filips Coets, die ongeveer een halfuur bij mij bleef en toen (zoals mij later verteld is) ijlings naar Utrecht is gestuurd om secretaris Van Ledenberg in hechtenis te nemen.
Onmiddellijk na het vertrek van Filips Coets kwam een soldaat, een musketier van de garde, hem vervangen. Ik zei: ‘Wat heeft dit te betekenen? Ik ben echt niet van plan om te gaan vechten.’
De soldaat antwoordde: ‘Ik heb nu eenmaal order om u te bewaken.’
Omstreeks half twaalf zag ik de koets van mijn heer het Binnenhof opkomen en weer wegrijden. Ik wilde naar beneden gaan, maar dat werd mij door de soldaat belet. Met het verstrijken van het middaguur, waarop de Prins altijd at, kreeg ik het vermoeden dat mijn heer bij hem het noenmaal had gebruikt. Nog weer later kwamen de onderhofmeester en de onderkamerheer naar boven met de mededeling dat ik wel kon gaan: ‘Wij komen de gevangene verlossen.’
Ik vroeg waar mijn heer was, of hij bij de Prins gegeten had (wat hij wel vaker deed).
Ze zeiden: ‘Uw heer maakt het goed en heeft al gegeten.’
Pas nu begon de plotselinge en grote verandering onder de hovelingen tot mij door te dringen, en zonder nog iets te begrijpen of ergens van te weten vroeg ik wat er aan de hand was, daar de koets van mijn heer weer van het Hof was weggereden. Hierop kreeg ik het te horen: ‘Uw heer is gevangengenomen en wordt daar boven vastgehouden.’

[...]

 

Copyright hertaling © 2005 Thomas Rosenboom / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Weteringschans 259, 1017 XJ Amsterdam
Copyright toelichting en noten © 2005 René van Stipriaan

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum