Leesfragment: Voor een ander Europa

07 maart 2019 , door Étienne Balibar
| |

Morgen verschijnt Étienne Balibars Voor een ander Europa. Essays, lezingen, stellingen, in de vertaling van Hans Venema en Nele Ysebaert. Morgenmiddag zal hij ook optreden bij De Balie. Vandaag publiceren we voor.

De Franse filosoof Étienne Balibar stelt dat het Europese project in een politieke en morele impasse verkeert. De uitholling van sociaal burgerschap, nationalistische tendensen en de afschaffing van gastvrijheid als norm van beschaving zijn meer dan verontrustende signalen. Een weg terug is een illusie en dus staan we voor de keuze: of Europa volhardt in zijn technocratisch besturen of we proberen een nieuw type federaal Europa uit te vinden, een democratisch en solidair Europa van de burgers. In Voor een ander Europa zet Étienne Balibar zijn ideeën uiteen over een Europa op nieuwe grondslagen.

 

De ‘onvoltooide democratie’ en de mislukte supranationale ‘sprong’

De geschiedenis van democratische vooruitgang en achteruitgang in Europa heeft zich meer dan twee eeuwen lang hoofdzakelijk binnen nationale formaties afgespeeld. Pierre Rosanvallon spreekt in dit verband van de ‘onvoltooide democratie’. Die is niet onomkeerbaar, maar wel solide genoeg om enkele wezenskenmerken van het democratische ethos zodanig met elkaar te hebben verbonden dat ze niet zonder verzet ongedaan kunnen worden gemaakt. Die kenmerken zijn: de voorwaarden van gelijkheid en vrijheid en de waarborgen van individuele en collectieve rechten waaraan we van generatie op generatie gewend zijn geraakt. Hier zal ik dieper ingaan op de inmiddels uiterst fragiele band tussen politiek en sociaal burgerschap. Maar het is van even groot belang om te herinneren aan de onverbrekelijke band tussen representatieve democratie en wat Rosanvallon in zijn recente werk ‘tegendemocratie’ heeft genoemd: het geheel van praktijken ter bestrijding van heersende normen, de institutionalisering van dissensus zonder welke, op grond van de ‘democratische paradox’, geen legitieme consensus kan bestaan. De gedachte dat deze erfenis op zichzelf een dam opwerpt tegen populisme en vreemdelingenhaat, en tegen de monopolisering van macht door technocratische instanties lijkt mij een onontbeerlijke premisse. Daarmee weten we alleen nog niet langs welke wegen het maatschappelijk conflict als postnationale democratische productieve kracht zich zal kunnen ontwikkelen.
We hebben zonder twijfel met een paradox te maken. We denken te weten hoe dissensus of protest binnen een vooraf bepaald politiek kader tot betrokkenheid van burgers en hun participatie in het openbare leven leidt – zodat ‘democratie’ geen loos begrip is. Maar we weten niet hoe we participatie en maatschappelijk conflict zouden kunnen institutionaliseren op een ander niveau, dat het eerstgenoemde geleidelijk aan zich ondergeschikt zal maken. Toch moeten we daarnaar blijven streven, zowel in theorie als proefondervindelijk, want daarvan hangt het voortbestaan van de politiek af en dus de zeggenschap over ons gezamenlijke lot in de wereld van morgen.

Tegen het model van ‘communicerende vaten’

De korte weg zou de gedachte zijn dat vragen over participatie, vertegenwoordiging en toezicht op bestuurders weer gesteld kunnen worden op het nationale niveau waarop ze historisch zijn gerezen, om daar een nieuwe uiteenzetting op supranationaal niveau aan toe te voegen. Maar zo eenvoudig liggen de zaken niet, want het huidige Europa werkt precies andersom. De verruiming van het politieke kader buiten de nationale grenzen heeft tijdens en onder invloed van de Koude Oorlog, dekolonisatie en liberale globalisering binnen de Europese naties het democratisch gehalte van het staatsapparaat aangetast. Dit kon gebeuren doordat tegelijk de macht en de bevoegdheden van nationale politieke systemen zijn ingeperkt, de mogelijkheden van geregeerden om regeerders te controleren zijn opgeheven en het politieke spel is veranderd in een draaiboek van fictieve rolverwisselingen. Tijdens verkiezingscampagnes wordt luidkeels een breuk aangekondigd, terwijl het gevoerde beleid uiteindelijk niet blijkt te verschillen van het vorige, aangezien dat a priori is ingebed in ‘Europese regels’. In het huidige Europa heeft de arbeidersbeweging iedere reële historische invloed verloren, zonder te zijn vervangen door gelijkwaardige nieuwe sociale bewegingen en de ‘indignados’ hebben grote moeite zich over grenzen heen te organiseren. Europa wordt structureel geregeerd door een ‘grote coalitie’ van het centrum. Dat die niet vrij is van ‘populisme’ bleek wel toen regeringen de publieke opinie bewerkten door erop te hameren dat herstructurering van de Griekse schuld een strop voor ‘de belastingbetaler’ van alle Europese landen zou betekenen. De macht lijkt in handen te zijn van ‘technische’ instanties als de Eurogroep, de Europese Centrale Bank en de commissies waarin de machtigste staten overheersen, maar die ook hun eigen logica kennen.
Ik zou dan ook een ‘wet’ van gelijktijdige uitholling van democratische procedures op nationaal en Europees niveau willen formuleren. Deze gedachte druist in tegen de vooral bij discussies over soevereiniteit vaak aangehaalde wet van communicerende vaten. Een meer verfijnde variant van die wet is opgenomen in de verdragen die als grondwet voor de Europese Unie dienen, en wordt subsidiariteit genoemd (een term uit de middeleeuwse kerkelijke traditie). Men gelooft dat de autonomie van het nationale politieke kader behouden moet blijven, omdat alleen daar controle door de bevolking bestaat; de volkssoevereiniteit zou historisch gezien binnen dat kader zijn ontwikkeld en ‘van nature’ voldoende kracht bezitten om burgers in staat te stellen hun regeerders te veroordelen. Dit vermogen zal op slag verloren gaan, zo wordt ons verteld, als we de politieke besluitvorming naar Europees niveau overhevelen. Vandaar de metafoor van communicerende vaten: meer democratie in Europa betekent automatisch minder democratie op nationale schaal, en omgekeerd: als er minder democratie op Europese schaal is, schiet er evenredig meer over op nationale schaal. Dat zou te maken hebben met het feit dat democratie legitimiteit nodig heeft om te functioneren. Maar wat we nu zien is eerder dat het peil van de democratie op beide niveaus tegelijk daalt. We bevinden ons dus meteen op het vlak van de interactie tussen kwesties van legitimiteit en van democratie: want meer democratie wil zeggen meer macht en tegenmacht en meer mogelijkheden tot protest en controle, niet minder.
Daarom beweer ik het tegenovergestelde: we hebben op federaal niveau evenveel democratie nodig als op nationaal niveau en zelfs meer, in nog nader te verklaren zin. Anders gezegd en zoals ik al vaak heb gesteld: de postnationale constructie is alleen bestand tegen schokken met de impact van de recente crises, wanneer zij alle Europese burgers uitzicht biedt op democratische vooruitgang; niet op een minimale handhaving van de halfslachtige (min of meer oligarchische) democratie die ze tot nu toe hebben. En dat staat haaks op de huidige ontwikkeling.

 

© Étienne Balibar

pro-mbooks1 : athenaeum