Leesfragment: De laatste zomer in de stad

29 december 2020 , door Gianfranco Calligarich
|

Een van de beste boeken volgens de media: Gianfranco Calligarichs De laatste zomer in de stad (vertaald door Els van der Pluijm). Lees bij ons een fragment!

In de jaren zeventig is Rome een monumentale maar onverschillige stad. Bijna-dertiger Leo Gazzara is er naartoe verhuisd om het burgerlijke leventje dat hem in Milaan wacht te ontlopen. Hij gaat dan ook lukraak van het ene onbeduidende baantje naar het andere, naar bijeenkomsten en ontmoetingen waar menselijk contact vluchtig en gerafeld is. Het is zijn credo om nooit ergens bij betrokken te raken, zo veel mogelijk aan de zijlijn te blijven. Maar tijdens een avondje bij welgestelde vrienden thuis ontmoet hij de eigenaardige en onweerstaanbare Arianna, die even rusteloos is als hijzelf. Ze krijgen een stormachtige affaire. Het wordt zijn laatste zomer in de stad.

De laatste zomer in de stad verscheen in 1973 voor het eerst in Italië. Door het wrange tijdsbeeld en portret dat de auteur schetst van Rome, groeide het langzaam uit tot een cultroman. Veertig jaar later werd het herontdekt door het algemene Italiaanse publiek en omarmd.

 

1

Zo gaat het natuurlijk altijd. Iemand doet van alles om afzijdig te blijven en belandt vervolgens op een goede dag, zonder te weten hoe, in een geschiedenis die hem regelrecht naar het einde brengt.
Als je het mij vraagt, had ik graag bedankt voor de ratrace. Ik had allerlei soorten mensen meegemaakt, gearriveerde mensen en mensen die niet eens kans hadden gezien te vertrekken, maar allemaal liepen ze vroeg of laat met hetzelfde onvoldane gezicht rond, zodat ik tot de conclusie was gekomen dat je het beter kunt houden bij het observeren van het leven, maar ik had geen rekening gehouden met een stomvervelend geldgebrek op een regenachtige dag in het begin van de lente van vorig jaar. De rest kwam, zoals al dit soort dingen, vanzelf. Voor alle duidelijkheid: ik neem niemand iets kwalijk, ik heb mijn kaarten gekregen en ze uitgespeeld. Dat is alles.
Deze baai is trouwens schitterend. Ze wordt overheerst door een Saraceens fort op een steile kaap die zo’n honderd meter in zee steekt. Als ik naar de kust kijk, kan ik de verblindend witte strook strand zien tegen het groen van de lage mediterrane vegetatie. Verderop doorboort een in dit seizoen verlaten driebaans autoweg met tunnels een keten van rotsachtige bergen die glinsteren in de zon. De hemel diepblauw, de zee schoon.
Wat dat betreft had ik niet beter kunnen kiezen.
Ik heb altijd van de zee gehouden. In mijn gewoonte om op stranden rond te hangen, wat ik als jongen al deed, zat vast nog iets van de drang die mijn grootvader ertoe had aangezet zijn jeugd door te brengen op de koopvaardijschepen in de Middellandse Zee voordat hij strandde in Milaan, die naargeestige stad, en een huis vol kinderen propte. Ik heb die grootvader nog gekend. Een oude Joegoslaaf met grijze ogen die omringd door een flink aantal achterkleinkinderen stierf. De laatste zin die hij wist uit te brengen was zijn verzoek om een beetje zeewater, en mijn vader, in zijn hoedanigheid van oudste zoon, liet een van mijn zusjes op zijn postzegelhandel passen en vertrok met de auto naar Genua. Ik ging mee. Ik was veertien en weet nog dat we de hele weg geen woord zeiden. Mijn vader zei nooit veel, en omdat ik toen al problemen op school gaf, had ik er alle belang bij mijn mond te houden. Het was mijn kortste reis naar zee, net lang genoeg om een fles te vullen, en ook de meest zinloze, want toen we terugkwamen was mijn grootvader vrijwel buiten kennis. Mijn vader waste grootvaders gezicht met het water uit de fles, maar zonder dat die dat erg op prijs leek te stellen.
Verscheidene jaren later was de nabijheid van de zee voor mij een van de redenen om naar Rome te gaan. Na mijn militaire dienst werd ik geconfronteerd met het probleem wat ik met mijn leven aan moest, maar hoe meer ik rondkeek, hoe minder ik tot een besluit kon komen. Mijn vrienden hadden zeer uitgesproken ideeën: afstuderen, trouwen en geld verdienen, maar dat vooruitzicht vond ik weerzinwekkend. Het waren de jaren waarin geld in Milaan nog meer telde dan anders, de jaren van het soort gegoochel op nationaal niveau dat ook wel Wirtschaftswunder werd genoemd, en op een of andere manier pikte ik daar ook een graantje van mee. Dat gebeurde toen een medisch-literair tijdschrift waarvoor ik af en toe een doorwrocht maar slecht betaald artikel schreef de mogelijkheid kreeg een kantoor in Rome te openen en mij aanstelde als correspondent.
Terwijl mijn moeder elk argument aangreep om mijn vertrek te verhinderen, zei mijn vader niets. Zwijgend had hij mijn pogingen tot sociale integratie aangezien en vergeleken met de successen van mijn oudere zussen, die op jonge leeftijd waren getrouwd met kantoorbedienden, goeie kerels overigens, en ik had daar, net als onderweg naar het water voor grootvader, van geprofiteerd door op mijn beurt ook te zwijgen. We praatten nooit, hij en ik. Ik weet niet wiens schuld dat was, ik weet niet eens of er wel sprake is van schuld, maar ik had altijd het gevoel dat ik hem op een of andere manier zou kwetsen als ik rechtstreeks met hem in gesprek ging. De oorlog, de tweede, had hem ver weg gestuurd en hem geen van de welbekende bijzonderheden bespaard. Iemand die zoiets meemaakt kan nooit als dezelfde naar huis komen. Ondanks zijn trotse zwijgzaamheid leek het altijd net of hij iets wilde vergeten, misschien dat hij gebroken naar huis was gekomen, en wij hadden moeten toekijken bij het schouwspel van zijn grote lichaam dat kronkelde onder de klappen van de elektroshock. In zekere zin was dat ook zo, en als jongen vergaf ik hem nooit zijn allesbehalve heroïsche beroep, zijn voorliefde voor orde, zijn overdreven respect voor dingen, zonder dat ik bijvoorbeeld begreep wat voor afschuwelijke verwoesting hij moest hebben meegemaakt om, nog op de dag van zijn terugkeer uit de oorlog, met eindeloos geduld een keukenstoel te gaan repareren. Toch heeft hij, na bijna dertig jaar, nog steeds iets van die soldaat, het geduld, de neiging zijn hoofd hoog te houden, de gewoonte geen vragen te stellen, en nog steeds kan niets me dat gevoel van veiligheid doen vergeten wanneer ik als jongen naast hem liep, alsof hij me niets anders had meegegeven. Want nog steeds is het de voetstap van mijn vader die me sneller dan wat ook onmiddellijk kan terugbrengen naar mijn kindertijd, en nog steeds kan ik, zelfs midden in het uitgestrekte groen hier om me heen, als bij toverslag terug zijn aan zijn zijde, als ik denk aan zijn vastberaden, veerkrachtige stap, ogenschijnlijk onaangetast door zijn vermoeidheid, de stap van de lange marsen bij overplaatsingen, de stap die er op een of andere manier toch in was geslaagd hem naar huis terug te brengen.
Dus vertrok ik naar Rome en zou alles gewoon z’n gangetje zijn gegaan als mijn vader niet volkomen onverwacht zijn trots opzij had gezet, me naar het station had willen brengen en op het perron was blijven wachten tot de trein vertrok. En dat wachten duurde ondraaglijk lang. De vlammen sloegen uit zijn grote gezicht, door de inspanning om zijn tranen te bedwingen. We keken zwijgend naar elkaar, zoals altijd, maar ik begreep dat we afscheid namen, en alles wat ik kon doen was bidden dat de trein zou vertrekken en een eind maken aan die hartverscheurende blik die ik nooit eerder van hem had gezien. Hij stond op het perron, voor het eerst zo veel lager dan ik dat ik kon zien hoe dun het haar was op zijn hoofd, dat hij telkens omdraaide om snelle blikken op het lichtsein in de verte te werpen. En terwijl eindelijk tot me doordrong dat het wel degelijk iets betekende om de enige zoon te zijn, terwijl ik net mijn mond open wilde doen om te schreeuwen dat ik naar hem toe zou komen en dat we wel een manier zouden vinden om onze levens te leiden zonder ze kapot te maken, gaf de trein een rukje en kwam hij in beweging. Zo werd ik, ook ditmaal zwijgend, van hem losgerukt. Ik zag zijn grote lichaam schokken toen de trein wegreed. Toen zag ik hem steeds kleiner worden. Hij verroerde zich niet, zwaaide niet. Vervolgens verdween hij helemaal.

[...]

 

© 2016 Bompiani / Rizzoli Libri S.p.A., Milaan
© 2020 Nederlandse vertaling Els van der Pluijm / Uitgeverij Wereldbibliotheek

pro-mbooks1 : athenaeum