Leesfragment: Stedevaart

24 januari 2020 , door Jan Brokken
| | | |

28 januari verschijnt Stedevaart van Jan Brokken. Lees bij ons nu alvast een deel van het eerste hoofdstuk.

In de veelgeprezen boeken Baltische zielen en De gloed van Sint-Petersburg dompelde Jan Brokken de lezer onder in de verhalen en cultuur van steden en plaatsen. En zijn reislust reikt veel verder, evenals zijn kennis over kunst en geschiedenis. Dat komt tot uiting in het rijk geïllustreerde Stedevaart, waar in twintig non-fictieverhalen steeds een plaats en een persoon, meestal een kunstenaar, centraal staan.

Onder leiding van Brokken reist de lezer naar het Bologna van schilder Giorgio Morandi, het Venetië van een boekbinder en het Düsseldorf van beeldend kunstenaar Joseph Beuys. We bezoeken het Parijs van componist Erik Satie, het Vilnius van schilder en componist Mikalojus Ciurlionis en het Bilbao van architect Frank Gehry, ontmoeten Gustav Mahler in Amsterdam, de moeder van Italo Calvino in Cagliari en cellist Anner Bijlsma in Washington dc. In het meest persoonlijke verhaal neemt Brokken ons mee naar een schilderij van Meindert Hobbema, een jeugdliefde en Middelharnis.

In Stedevaart brengt Jan Brokken zijn bevlogen vertelkunst en grote liefde voor kunst en cultuur tot een gloedvolle symbiose.

N.B. Eerder besprak Joop Hopster De rechtvaardigen en De vergelding en Pieter Hoexum Het hoe, en publiceerden we voor uit De kozakkentuin.

 

Mahlers thuisoord

AMSTERDAM

Lange tijd heb ik het tegendeel geloofd, maar Mahlers voorliefde voor Amsterdam had weinig met de stad zelf te maken. Hij zwierf niet middagen achtereen langs de grachten of de Amstel, raakte niet bekoord door de weerspiegeling van de gevels in het zacht rimpelende water. De geheimzinnige halftinten van Amsterdam inspireerden hem niet tot raadselachtige klanken; het bedrijvige van havens en kades zag hij niet als een stimulans maar werkte hem op de zenuwen. Als het even kon, wilde hij naar buiten de stad, naar de duinen bij Zandvoort of de hei bij Laren.  
De Joodse aspecten van Amsterdam raakten hem evenmin. De Latijnse zwier, die mij zo verraste toen ik me alweer bijna een halve eeuw geleden aan de rand van de Jordaan vestigde, viel hem niet op. Het schijnt dat hij onder de indruk was van zijn bezoek aan het Rijksmuseum en in het bijzonder geraakt werd door de portretten van Rembrandt, maar je zou bijna zeggen: Wie niet? Bij de Nachtwacht heeft hij lang stilgestaan, wat zijn weerslag kreeg in de twee delen ‘Nachtmusik’ in de Zevende symfonie. Die zitten vol impressies maar je denkt er niet direct bij: Ja, dit is Amsterdam. Het marstempo uit ‘Nachtmusik i’ past goed bij de door Rembrandt afgebeelde compagnie, die zich immers gereedmaakt om uit te marcheren, maar de sfeer van de muziek blijft onmiskenbaar Weens.
Na de première van de Zevende in Nederland, die hij zelf dirigeerde, raakte Mahler snipverkouden. Op het perron van het Centraal Station kwam hij zakdoeken tekort en moest hij er twee van Alphons Diepenbrock lenen. Diepenbrock, die hem uitgeleide deed, was op dat moment Nederlands bekendste componist. Vlak voor de exprestrein naar Wenen vertrok, vroeg Mahler hem hoe hij het uithield in een stad waar ‘het altijd regent en waar het zo’n ontzettend lawaai is’. Ondanks die bijna fysieke afkeer (hij rilde als hij over Amsterdam sprak) zou de stad de geschiedenis ingaan als Mahlers tweede muzikale thuisoord.

Wat trok hem dan wel aan? Hij had meteen hoge verwachtingen toen hij in het najaar van 1903 voor het eerst voet zette op Nederlandse bodem. De man die hem een klein jaar eerder, op 9 juni 1902, tijdens het Musikfest in Krefeld, gevraagd had naar Amsterdam te komen, was de dirigent Willem Mengelberg. Sinds zijn vliegende start gold Mengelberg als een fenomeen. Ook in die tijd was het weinigen gegeven om op hun eenentwintigste jaar muziekdirecteur te worden in een belangrijke stad (Luzern) en op hun vierentwintigste chef-dirigent van het Concertgebouworkest. De ietwat opgeblazen maar opgewekt ogende Willem, die eigenlijk Wilhelm heette, had onmiskenbaar geniale trekjes: hij kon vrijwel alle orkestinstrumenten bespelen, en – niet onbelangrijk voor Mahler – was ook nog eens een bedreven koordirigent. Hij leek alles te kunnen met zijn armen; in een paar jaar tijd had hij het Concertgebouworkest uit de provinciale modder opgetild tot internationaal niveau. Een prestatie, Amsterdam stond als muziekstad nog in de steigers.

 

Gustav Mahler, 1907

Mengelberg vroeg Mahler of hij zijn Derde symfonie in Amsterdam wilde dirigeren. Eerst zijn Derde, en tijdens een later concert zijn Eerste. Mahler aarzelde geen moment, zeker ook omdat Mengelberg hem beloofde de werken grondig met het orkest te zullen instuderen, wat vooral bij de Derde een hele klus was vanwege de uitzonderlijke lengte, het omvangrijke vrouwenkoor en het nog omvangrijkere jongenskoor, maar bovenal omdat het werk, ook nog eens met een mezzosopraan, in alle opzichten nieuw was, op een welhaast verontrustende manier.
De wereldpremière vond in die junimaand van 1902 in Krefeld plaats. Toen Mengelberg de componist uitnodigde, was de inkt van de partituur amper droog. Mengelberg kende Mahlers Eerste en Tweede symfonie, maar slechts van papier. Tijdens de première in Krefeld hoorde hij Mahlers muziek voor het eerst uitgevoerd. De dirigent Mahler imponeerde hem welhaast nog meer dan de symfonie zelf. Hij raakte onder de indruk van de fascinerende macht die van hem uitging: ‘In zijn vertolking, in zijn technische behandeling van het orkest, in zijn manier van fraseren en opbouwen, vond ik datgene wat mij – jong dirigent – als ideaal voor ogen zweefde. Toen ik dan ook (...) persoonlijk met hem kennismaakte, was ik diep door zijn muziek ontroerd.’

 

Het Concertgebouw in Amsterdam, november 1902

In die muziek hoorde Mengelberg ‘een geheel nieuwe kunstuiting’ en het leek hem het beste als de componist deze zelf in Amsterdam zou introduceren. Hij had al eerder componisten de gelegenheid gegeven hun werk te komen dirigeren; hij deed graag een stap opzij voor Richard Strauss of Edvard Grieg, trouwens ook voor Charles Villiers Stanford en mindere goden. Voor die componisten aan hun eerste repetitie begonnen, had hij de partituur steeds systematisch met het orkest doorgenomen. Op Mahlers Derde deed hij extra zijn best omdat hij een ‘Mahlerische Szene’ vreesde. Mahler stond bekend als een driftkikker met despotische trekjes, tenminste, wanneer hij een dirigeerstok in zijn hand hield en niet tevreden was over de inzet van de musici. En tevreden was hij bijna nooit.
Als logeeradres had Mahler het Amstel Hotel in gedachten maar Mengelberg wilde hem per se thuis ontvangen, wat voor Alma de doorslag gaf haar man niet naar Amsterdam te vergezellen – ook niet tijdens volgende bezoeken. Ook Gustav verkoos de anonimiteit van hotels, had een hekel aan knusheid en geneerde zich voor de diensten van vrienden of collega’s. Moest hij mevrouw Mengelberg vragen zijn schoenen te poetsen? Hij rilde bij de gedachte. En hij sliep graag uit. Kon hij om halfelf aan het ontbijt verschijnen?
Het bleek geen probleem te zijn. Zoals hij aan Alma schreef: ‘Om halfelf zat ik al aan een stukje edammer. Van de stad heb ik nog niets gezien, maar ik woon in een deftige omgeving, heel dicht bij het Concertgebouw, waar ik de verdere ochtend gerepeteerd heb.’
Willem en Tilly Mengelberg woonden aan de Van Eeghenstraat 107. Alma, die een keur aan kunstenaars om zich heen had verzameld, van Klimt tot Kokoschka, zou gegruwd hebben van het interieur. Zwitserse klokken, Delfts aardewerk, matige schilderijen, veel glaskunst met een religieus tintje – de vader van Mengelberg was beeldhouwer en gespecialiseerd in kerkelijke kunst. Gustav was evenmin onder de indruk, maar moest toegeven dat Mengelberg een gastheer was die je snel op je gemak stelde en die niets moest hebben van hoogdravend gedoe. Hij was hartelijk, toeschietelijk, op een prettige manier Duits – zijn ouders waren afkomstig uit Keulen – en sprak de taal alsof hij daar aan de Rijn was opgegroeid. Met beroemdheden ging hij even makkelijk om als met zijn broers en zussen. Al heel jong had hij met de allergrootsten in de muziek kennisgemaakt, op dertienjarige leeftijd speelde hij bij vrienden van zijn ouders in Utrecht Brahms’ Händel-variaties op de piano en kreeg een schouderklop van de componist: ‘Du verstehst die Sache.’ Als student aan het Keulse conservatorium viel hij in voor de klokkenspeler die niet was komen opdagen tijdens de uitvoering van Don Juan. Richard Strauss was hem er eeuwig dankbaar voor – hoewel hij nog maar een jongen was, redde hij de voorstelling.

Willem Mengelberg, dirigent van het Concertgebouworkest, thuis aan zijn werktafel, Van Eeghenstraat 107

[...]

 

© 2020 Jan Brokken

pro-mbooks1 : athenaeum