Leesfragment: De fundamenten

15 december 2021 , door Ramsey Nasr
| |

Een van de favorieten van 2021 van Daan van der Valk, boekverkoper at large, en het op-een-na-bestverkochte boek van 2021: Ramsey Nasrs De fundamenten. Tijd voor een fragment!

Hoe komen we uit deze crisis? Dat is de vraag die Ramsey Nasr, een van Nederlands meest veelzijdige kunstenaars, zichzelf stelt.
De pandemie legt volgens Nasr bloot wat we lange tijd niet wilden zien: het politieke en economische systeem heeft de fundamenten van onze samenleving aangetast. In een uiterst persoonlijk en tegelijk rationeel betoog ontleedt Nasr de corona- en klimaatcrisis als twee rampen die wezenlijk met elkaar verbonden zijn. Stap voor stap bevraagt hij onze gehele westerse manier van leven. Aan de hand van kunstenaars als Boccaccio, Rilke en Van Gogh houdt Nasr een pleidooi om onze plek op aarde en ons idee van geluk radicaal te herzien, niet als zweverig ideaal, maar puur uit lijfsbehoud.
De fundamenten is daarmee naast een indringende hartenkreet een politieke oproep tot opstand. Tegenover de chaos van deze tijd plaatst Nasr een urgent maar hoopvol geluid voor een land en wereld in crisis.

 

Voor wie dit leest

Drie essays, drie punten in de tijd. Elk vormt een eigen uitkijkpunt. Loop je verder, dan is het landschap alweer veranderd.

Op het eerste stuk, geschreven in de beginweken van de eerste lockdown, kijk ik inmiddels terug als op een gebeurtenis van lang geleden. Het is een herinnering geworden. Daarom vormen de essays eveneens een dagboek: drie ellenlange dagen in een stilstaand jaar.

Het laatste stuk is het langst. Deze dag is nog maar net begonnen.

 

De etymologische maanden

Amsterdam, maart 2020

Raamvertellingen doen het goed in tijden van quarantaine. Iedereen wil ineens Boccaccio lezen. Het ontstaan van de Decamerone is bekend: het is 1348, de pest woedt in Florence. Een van de inwoners die alles van nabij meemaakt is de schrijver Giovanni Boccaccio. Hij overleeft – maar zijn vader niet, zijn stiefmoeder niet, veel van zijn vrienden evenmin. Vlak na de pest, als de Florentijnse bevolking met misschien wel de helft is teruggesnoeid, begint Boccaccio te schrijven aan een boek waarin hij deze ziekte wederom door zijn stad laat razen. Ditmaal echter vlucht hij, bij gratie van zijn personages: hij verzint een gezelschap van tien vrienden en laat hen aan de stad ontsnappen. Hoog in de Toscaanse heuvels wachten ze betere tijden af. Ze vertellen elkaar verhalen, tien dagen lang, om elkaar te verpozen en te vermaken, en keren uiteindelijk gezond naar de stad terug.
We zijn 672 jaar verder. Opnieuw legt een ziekte de wereld plat. Theatergezelschap ita besloot daarom de Decamerone in delen voor te lezen zolang als het duurt: elke dag één verhaal, vastgelegd op camera in een lege zaal van de Amsterdamse stadsschouwburg. Directeur Ivo Van Hove vroeg of ik de aftrap wilde geven. Ik keek in mijn agenda. Ja hoor, ik kon nog net: tot juni was mijn leven gecanceld. En dus stapte ik op maandagochtend op mijn fiets. Ik ging zowaar naar mijn werk. Een week lang had ik maar wat thuisgezeten, de onnutte tijd doorgebracht in isolatie en tribulatie – een begrip dat ik enkel kende uit de Bijbel, maar dat weer helemaal hip en happening was: in de war, hologig, een glas wijn in de hand, starend naar de tv en naar alle krantenkoppen. Nu fietste ik naar de schouwburg, doorstraald van tomeloze energie. Dolgelukkig omdat ik een verhaaltje mocht komen voorlezen. Mijn wekker en ik, we hadden weer bestaansrecht.
Uit de online reacties op het Decamerone-project lees ik eenzelfde soort enthousiasme terug. Nu veel kunstvormen zijn weggevallen, snakt men ernaar, als naar een remedie tegen stilstand. Je merkt het ook aan het aantal online leesgroepjes dat sinds kort overal is opgedoken. De een vraagt om boekentips, de ander mailt dagelijks gedichten naar wie maar wil. Ook toen ikzelf een paar dagen na elkaar poëzie van Vasalis en Van Ostaijen op Facebook plaatste, waren de reacties gretiger dan anders. Nadat ik het had gewaagd een dag niets te plaatsen kreeg ik een boos privébericht: ‘Wanneer komt er weer een gedicht??’
Weinig instanties hebben zoveel aan leesbevordering gedaan als Covid-19. Daarmee duikt in de media ook de vraag op naar het belang van kunst. De laatste keer dat dat gebeurde was in 2010. Toen waarde weliswaar geen virus maar wel Halbe Zijlstra door het land, ons eigen mislukte plurkenplaagje. Het kabinet Rutte I kondigde in dat jaar vernietigende bezuinigingen aan op kunst en cultuur, waardoor de sector gedwongen werd zichzelf de Grote Bestaansvraag te stellen. Wat is dat, kunst? Wat is onze toegevoegde waarde? Waarin schuilt ons belang? Ik herinner me pleidooien waarin krampachtig werd getracht de taal van het kabinet te leren spreken: gewezen werd op de grote economische waarde van kunst of op haar veronderstelde nut voor de samenleving. Terwijl haar kracht nu juist ligt in het ontbreken daarvan.

de waarheid is
zij heeft geen nut
kunst is maar een bijproduct
ze is niet nodig om te kunnen
eten, neuken, ademen

Deze regels zijn afkomstig uit een gedicht dat ik toen schreef als dichter des vaderlands: ‘Uit nutteloze noodzaak’. De nutteloosheid van kunst werd in de jaren daarna mijn motto en mijn mantra.
Ik had ongelijk.
Uit alle ervaringen van de laatste weken blijkt dat kunst een handvat heeft gekregen. Gedichten, verhalen, boeken worden nu benut als gebruiksvoorwerpen. Ik zag het pas goed toen ik een van mijn favoriete gedichten van Hans Lodeizen herlas.

Er is niets zo zoet als ’s avonds onder de bloemen te zijn.

probeer het eens
licht het dak op en
alle sterren komen los te zitten

als de tuinman met
zijn wilde spuit vele bloemen
van hun stelen rukt en
vrolijk een deuntje fluit
denkend aan de avond

ruik de
verlichting juist boven
de aarde, glimlachend,
drinkend van het water

natuurlijk zijn wij
onder het dak vandaan
de tuin ingelopen.

Dit gedicht verplaatst ons. Het zijn niet meer dan letters, abstracte tekens. Maar door ze te lezen hebben we gedurende een kort moment, de duur van het gedicht, buiten gestaan, in een merkwaardige tuin. We hoefden slechts het schedeldak op te lichten. Dat is wat elk gedicht, elk verhaal, elke roman, elke kunstvorm vermag. Theater, beeldende kunst, muziek, dans, opera: ze brengen ons voor een ogenblik buiten onszelf. Het is een vorm van extase. ‘Ek’ betekent ‘uit’ in het Oudgrieks, ‘stasis’ betekent ‘toestand, stilstand’. Het begrip heeft weinig te maken met hysterie of religieuze gekkigheid. Extase is het verschijnsel dat ons verlost uit de stilstand.
Geen wonder dat we nu, in tijden van quarantaine, zo van poëzie houden, terwijl we er normaal gesproken met een boog omheen lopen. De meesten van ons hebben normaal gesproken namelijk helemaal niet zo’n zin in verandering. Ik geloof niet dat er één volk ter wereld is dat van oudsher zo beducht is voor extase. Heel Holland Bakt.
Er speelt nog iets anders. Kunst deelt een onverwachte eigenschap met het coronavirus. Ze heft ons normale, veilige bestaan op, gooit al onze zekerheden overhoop, doorbreekt elke routine. Met dus dat ene grote verschil: het virus houdt ons binnen, kunst brengt ons naar buiten.
Er wordt vaak beweerd dat kunst in tijden van crisis schoonheid en troost kan bieden. Dat lijkt me Dille & Kamille-filosofie. Ik bedoel, het kán natuurlijk; maar kunst is veelal ongemakkelijk, weerbarstig, afstotelijk, schokkend. Ze confronteert ons niet zelden met een gitzwarte kant van onszelf die we in het dagelijks bestaan liever afdekken of vergeten. Kunst toont ons hoe complex de wereld is, maakt hem niet gemakkelijker maar gelaagder en meerduidiger, ze doet ons twijfelen aan onze waarheden, ontregelt in plaats van pasklare antwoorden te bieden, en gedijt veeleer op een gevoel van vervreemding dan op bevestiging. Kunst biedt geen zekerheid.
Vandaar dat men in tijden van financiële onrust graag als eerste deze sector kort, zeker als het aan populisten ligt. Populisten houden van sprookjes, van draken versus prinsessen, zakkenvullers versus hardwerkende Nederlanders. Heldere kul.
Je zou verwachten dat er ook vandaag nood is aan zulke zekerheid. Maar waar de vijand geen gezicht heeft, waar geen cowboys of indianen zijn en waar niemand, ook onze politici en virologen niet, enig idee heeft hoe dit zal uitpakken, gebeurt kennelijk het omgekeerde. Als ik voor mezelf spreek: de onzekerheid waarmee ik vandaag word geconfronteerd is te onbegrensd, te vormeloos, te onbestemd. Ik heb dan ook geen behoefte aan voorspellingen van kenners, aan vingerwijzingen, stellige waarheden, dys- dan wel utopieën. Ik heb nood aan onzekerheid; aan de erkenning dat we niet onkwetsbaar zijn. Ik zoek bevestiging door hoogst onzeker naar buiten te treden, desnoods in een gedicht. Wellicht schuilt daarin dan toch, via een enorme U-bocht, troost of schoonheid. Kunst biedt houvast door mee te wankelen.
Dat is een nuttig handvat, ook als het niet wordt opgemerkt. Gewend geraakt aan een vals gevoel van zekerheid zagen we het aldoor aan voor een ornament of een stuitje. Overbodig.

’s Neerlands wankelheid is groot en gevaarlijk.

[...]

 

Copyright © 2021 Ramsey Nasr

pro-mbooks1 : athenaeum