Leesfragment: In de voetsporen van mijn grootvader

16 september 2021 , door Margot Dijkgraaf
|

17 september verschijnt Margot Dijkgraafs In de voetsporen van mijn grootvader. Lees bij ons alvast een fragment!

Op een dag opent Margot Dijkgraaf thuis een koffertje dat ze decennialang onder haar moeders bed heeft zien liggen. Ze vindt er een met de hand geschreven artikel in van haar grootvader, over Penthesilea, heldin in de gelijknamige tragedie van de Duitse schrijver Heinrich von Kleist. Ruim een eeuw voordat zijzelf een boek publiceerde over rebelse vrouwen in de letteren, blijkt haar grootvader over een rebelse literaire heldin te hebben geschreven. Ze wordt nieuwsgierig. Wie was die grootvader die ze nooit heeft gekend, zoon uit een geslacht van Zeeuwse boomkwekers en zaadhandelaren, die weigerde zich te voegen en niet wilde opvolgen in de zaak maar zijn eigen weg ging en zijn passie voor literatuur volgde? Hoe was het te trouwen midden in de Eerste Wereldoorlog? Ze volgt zijn parcours, van Goes en Domburg, naar Kampen, Dordrecht en Hilversum. En passant maakt ze kennis met de wereld van P.C. Boutens, de schilders rond Jan Toorop, het werk van Heinrich von Kleist en de psycholoog Gerard Heymans.

In de voetsporen van mijn grootvader is een innemende kleine familiegeschiedenis en een ode aan de mythe van de Amazones.

N.B. Lees ook fragmenten uit Dijkgraafs Lezen in Frankrijk en Zij namen het woord.

 

Een besluit in de kerkbanken

‘Nee,’ zei hij hardop. De mensen naast hem in de kerkbanken wierpen hem steels een verbaasde blik toe. De dominee had zijn preek net afgesloten met het gebruikelijke ‘amen’, er werd een ogenblik gewacht tot het orgel machtig zou inzetten. En daar, in dat moment van intense stilte, was er ineens dat ‘nee’. Luid en duidelijk. Hij kleurde tot in zijn haarwortels en richtte zijn blik snel naar beneden, naar zijn gezangenboek.
Hij dacht terug aan de laatste keer dat hij met zijn vader over de zaak had gesproken. Het familiebedrijf liep goed, er zat vooruitgang in, ze gingen uitbreiden, had zijn vader nog een keer gezegd. De boomkwekerij had een uitstekende reputatie, de zaden waren niet aan te slepen. Maar wat was het lastig om aan goede mensen te komen. De familie had hem nodig, een intelligente jongen zoals hij hoorde in de firma.
Terwijl hij zong, balde hij zijn vuisten. Hij deed het niet. Hij zou het zijn vader voor eens en voor altijd duidelijk maken. Zijn toekomst, zijn passie lagen elders. Nee, hij wilde zijn leven niet in de zaak slijten. Hij wilde geen boomkweker worden, of zaadhandelaar, zoals zijn vader, zijn ooms en hun vaders. Hij hield heus van rozen, eiken, olmen, heesters en van luzerne uit de Provence. Maar ze inkopen, nieuwe rassen kweken, opslaan en verhandelen, de administratie doen, leiding geven op kantoor – nee. Een filiaal op Zuid-Beveland openen, nieuwe klanten werven voor de firma De Jongh, zoals zijn vader en zijn ooms wilden – nee. Onderwijzer wilde hij worden, leraar, en letterkundige of, waarom niet, professor? Of dichter, zoals P.C. Boutens en J.C. Bloem. Of schrijver, zoals Jacob van Lennep en Victor Hugo. Heeft God ons niet gevraagd om de talenten die we van Hem hebben gekregen zo goed mogelijk in te zetten? Moeten we niet ieder onze eigen weg gaan, in de richting die ons het beste ligt, waarmee we onze naasten het best kunnen dienen? Dat zijn vader en zijn oom hun hart verpand hadden aan de zaak, betekende toch niet per definitie dat ook hij moest gaan werken in de zaadhandel en boomkwekerij?

Weken, maanden moet Leendert de Jongh als puber met dit dilemma hebben rondgelopen. Wikkend en wegend. In zijn hart wel wetend wat hij boven alles wilde: weg uit Goes, uit Zeeland, weg van het bekende, weg uit de provincie. Hij stond graag op de kade als schepen van ver weg de haven binnenvoeren, met handelswaar van over zee. Als ze weer vertrokken, volgeladen met aardappels voor Duitsland of plantmateriaal voor Engeland, keek hij ze verlangend na. Hij hing aan de lippen van schippers die uit Bretagne, Spanje of Portugal kwamen, hun scheepsruim vol met landbouwproducten. Hij benijdde de Belgische vertegenwoordigers van de zaadhandel van de familie, die steden als Brussel en Parijs bezochten, op zoek naar nieuwe klanten. Hij vroeg zich af hoe die andere wereld eruitzag. Vaak werd hij ingeschakeld als er Duits, Frans of Engels gesproken moest worden met klanten – hij had als enige van de familie een uitgesproken talenknobbel. Als buitenlanders moesten worden rondgeleid, werd hij erbij geroepen. Daar werd hij nog nieuwsgieriger van, hij wilde niets lievers dan de wereld ontdekken. Er was nog zoveel meer te zien en te beleven dan de Zeeuwse boomkwekerij hem kon bieden.
Zijn vader taalde er niet naar. Geld verdienen was het parool, een dak boven je hoofd, je schaapjes op het droge, je verzekeren van een toekomst zonder armoede. Maar Leendert behoorde tot een nieuwe generatie. Met de nieuwe eeuw was er een andere tijd aangebroken. Hij las de krant, hij wist dat er een andere horizon mogelijk was. Hij wilde andere talen kunnen spreken, de wereld in, het universum van kunstenaars en dichters ontdekken en – als het enigszins kon – daar deel van uitmaken. Eerst onderwijzer worden, was zijn plan: dat was de opening naar een ander leven, de eerste stap in zijn intellectuele ontwikkeling. Lezen moest hij, studeren. Hij had nog zoveel te leren. En daarna? Dat zou hij wel zien.

 

© 2021 Margot Dijkgraaf

pro-mbooks1 : athenaeum