Leesfragment: Oevers

29 juli 2022 , door Rob Waumans
|

Nu in onze boekhandels en zomertip bij Athenaeum Boekhandel Haarlem: Rob Waumans’ vierde roman Oevers! Lees bij ons een fragment.

In Oevers schetst Rob Waumans het verhaal van de gescheiden vader Luc die met zijn twee jonge zoons op kampeervakantie gaat. Het loslaten van zijn kinderen gaat hem niet goed af; voortdurend houdt hij ze in het vizier en probeert ze te behoeden voor gevaar. Maar al snel maken de jongens vriendjes en voor het eerst sinds jaren heeft Luc tijdens de zomervakantie wat tijd voor zichzelf. Op de een-na-laatste avond durft Luc het zelfs aan om een korte avondwandeling te maken terwijl zijn jongens zich op de camping vermaken. Tijdens de wandeling langs de rivier slaat het noodlot toe. Terwijl in Nederland zijn ex na een paniekerig telefoontje van Luc haarfijn aanvoelt dat er iets niet klopt, begint de avond te vallen en moet Luc noodgedwongen een keuze maken: wil hij een vader worden op wie zijn kinderen trots kunnen zijn, of eentje die er simpelweg ís?

 

Deel I

1

Daar is de rivier. Ze staken hem deze vakantie regelmatig over bij hun tochtjes naar de bergen, naar dorpjes en het zwemmeer. Toch is hij verrast. Het water stroomt geruisloos maar razendsnel. Op het pad staat hij even stil. Vanwege de kracht waarmee het ijsblauwe water in westelijke richting naar de veertien kilometer verderop gelegen hydraulische krachtcentrales dendert, verwacht hij geraas, maar het enige dat hij hoort zijn koolmezen, lijsters en de alarmroep van een merel. Uit zijn keel ontsnapt een lage bromtoon, als uiting van tevredenheid.
Het onlangs geasfalteerde pad doet hem aan de fietspaden in eigen land denken. Hij komt in beweging, stroomopwaarts, in de richting van de besneeuwde toppen die door de zon feloranje kleuren.
De vogels, het water, de afwezigheid van mensen, de kalme tred en het pad dat recht als een schietlood voor hem ligt, zouden hem moeten ontspannen, maar dat lukt nauwelijks.

Elf dagen geleden waren ze op de kleine camping gearriveerd. Onmiddellijk nadat Luc de auto bij de tent had geparkeerd, trok Boaz – de oudste – zijn step uit de achterbak en reed erop weg om de camping te verkennen. Rik sjorde een tas uit de achterbak, sleepte hem naar de tent en probeerde daarna een plastic krat met boodschappen uit de auto te tillen. Luc kon niet voorkomen dat een fles wijn op het grindpad uiteenspatte. Hij bleef kalm, wat hij als een bescheiden overwinning beschouwde.
Rik vertrok daarna ook op zijn step, maar pas nadat Luc met een zwarte marker het nummer van de staanplaats op zijn handje had geschreven en hem een paar ijkpunten in de buurt van hun tent – het doucheblok, de zendmast – had aangewezen. Luc veegde de scherven bij elkaar, haalde de rest van de bagage uit de auto, zette de tassen met kleding in de slaapruimtes en ruimde het keukentje in. Van de zes blikjes Heineken zette hij er vier in de koelkast en twee in de vriezer.
Deze safaritent was kleiner dan die bij voorgaande vakanties. Dit jaar had hij via een andere reisorganisatie geboekt en hij had nu al spijt dat hij van zijn routine was afgeweken.

Tijdens het avondeten kwam de eigenaar van de camping langs.
‘Bonsoir.’
Luc had hem bij de receptie accentloos Frans horen praten met zijn personeel, maar hij groette Luc die middag met een Twentse tongval.
‘Bonsoir,’ zei Luc, eveneens accentloos, en hij veegde met de rug van zijn hand zijn mond af.
‘Eet smakelijk. Is dat uw auto?’ De campinghouder wees naar de Peugeot, die schuin voor hun tent stond geparkeerd.
Luc knikte.
‘Zou u die voor of naast uw eigen tent willen zetten? Het beleid is hier dat de auto’s van de gasten voor de eigen tent worden gezet.’
De tafel waaraan ze aten stond voor de tent. Om de tafel was amper ruimte voor de steps van de jongens, de twee ligbedden en het droogrek.
‘Hij staat toch voor de tent?’
‘Ja, maar ook gedeeltelijk voor de tent van de buren.’
‘Maar die tent is leeg.’
‘Die arriveren vanavond.’
‘Waar zou ik de auto dan moeten parkeren?’
‘U kunt de auto ook bij de receptie op de parkeerplaats zetten.’
Luc keek beurtelings naar zijn auto en de man en knikte. ‘Komt in orde.’
Na het avondeten waren ze met z’n drieën naar de parkeerplaats bij de receptie gereden, hadden een ijsje bij het restaurant gekocht en waren teruggewandeld richting de tent. Onderweg kwamen ze langs de speeltuin waar een groep kinderen rondhing. Luc liet zijn zoons daar even spelen, haalde bij de tent de vaat op en ging de afwas doen.
Met shampoo, zeep en handdoeken haalde hij Boaz en Rik op bij de speeltuin. Er bleek maar één douchehokje beschikbaar, dus propten ze zich daarin met z’n drieën. Nog voor ze onder de douche stonden lag Riks korte broek al op de grond. De douchestraal was hard en spetterde alles onder. Naast hen snoot een man zijn neus, aan de andere kant floot iemand. Er zat geen knop aan de douche. De jongens droogden zich af en toen Luc zich inzeepte maakte Rik op luide toon een opmerking over Lucs piemel.
‘Jezus, Rik,’ snauwde Luc zacht.
Rik keek naar zijn eigen piemel. ‘Wordt die van mij later ook zo groot?’
‘Reken maar.’
Op het moment dat Luc de shampoo uit zijn haren wilde spoelen klonk een harde tik. De waterstraal stopte.
Rik opende met een zwaai de deur van het douchehokje. ‘Dicht!’ riep Luc en hij draaide zich met zijn rug naar de deur. Hij keek om. Rik stond al buiten. Zijn shirt binnenstebuiten, op zijn korte broek een modderige voetafdruk.
‘Ga maar alvast naar de tent. Ik kom zo.’ De shampoo prikte in zijn ogen. De doucheknop reageerde nergens meer op. Met een handdoek veegde hij de zeep uit zijn haren.
Bij de tent keken Rik en Boaz vanaf een afstandje naar een meisje dat aan hun picknicktafel zat.
‘Hoi,’ zei Luc. Riks benen zaten alweer helemaal onder het zand.
‘Hoi,’ zei het meisje.
‘Kom je voor de jongens?’
‘Nee, ik kom hier om te tekenen.’
Voor haar op tafel lag zijn puzzelboekje, ze had met zijn pen kleine bloemetjes in de vakjes van een kruiswoordpuzzel getekend.
‘Oké,’ zei Luc en hij hing zijn handdoek aan het droogrek. ‘Waar komen jullie vandaan?’
Het buurmeisje wees zwijgend naar de tent naast hen.
‘Ja, dat weet ik, maar waar wonen jullie in Nederland?’
‘In de Jasmijnstraat nummer 32.’
Luc keek naar zijn zoons, die net zo weinig zin in deze ongevraagde bezoeker leken te hebben als hun vader. Hij scheurde een vel van de keukenrol en veegde de benen van Rik schoon.
‘Willen jullie samen nog even spelen?’
‘Nee!’ riep Rik onmiddellijk. Ook Boaz schudde zijn hoofd. Het buurmeisje tekende rustig verder.
‘Je tekent erg mooi maar dat is wel mijn puzzelboekje. Heb je zelf geen tekenblok?’
‘Ja maar dit is leuker.’
‘Mogen we nog even naar de speeltuin, pap?’
Hij knikte. Waarom hadden ze zo vroeg in de avond gedoucht?
Boaz reed op zijn step weg, Rik rende erachteraan. Luc wachtte tot het buurmeisje vertrok, maar ze bleef zitten. Hij borg de vaat op in het gammele keukenkastje, maakte de bedden op, haalde de twee blikjes uit de vriezer en opende er één. Door het plastic venstertje keek hij naar de tent van de buren, maar hij zag niemand. Zwijgend nam hij plaats tegenover het buurmeisje.
‘Mijn juf is getrouwd met een vrouw,’ zei ze zonder hem aan te kijken.
‘O. Dat is leuk voor jouw juf.’
Ze haalde haar schouders op.
‘Hebben jullie geen auto?’
‘Jawel, maar die staat op de parkeerplaats.’
‘Waarom?’
‘Omdat hier geen plek is.’
‘Voor onze auto is wel plek.’
Hij keek naar de auto die voor de tent van de buren geparkeerd stond. Hij wilde wat zeggen, maar toen stond het buurmeisje op. ‘Tot morgen!’

[…]

 

© 2022 Rob Waumans

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum