Leesfragment: Paradijs

28 februari 2022 , door Abdulrazak Gurnah
|

1 maart verschijnt Paradijs (Paradise, vertaald door Tinke Davids) opnieuw, de veelgeprezen roman van Nobelprijswinnaar Abdulrazak Gurnah. Lees bij ons de eerste pagina’s.

Yusuf, geboren in Oost-Afrika, staat niet lang stil bij de reis die hij gaat maken. Het komt niet in hem op om te vragen waarom hij oom Aziz vergezelt, waarom het vertrek zo plotseling is georganiseerd, of wanneer hij terug zal keren. De waarheid is dat zijn 'oom' een rijke en machtige koopman is en dat Yusuf aan hem is verpand om de schulden van zijn vader af te betalen.

Paradijs is een rijk verhaal, verweven met mythes, dromen en Bijbelse en Korantradities, over een jongen die opgroeit in een Afrika dat gecorrumpeerd is geraakt door kolonialisme en geweld.

 

De ommuurde tuin

1

Eerst de jongen. Hij heette Yusuf, en op zijn twaalfde jaar verliet hij plotseling zijn thuis. Hij herinnerde zich dat het in de droge tijd was geweest, wanneer elke dag gelijk was aan de vorige. Onverwachte bloemen begonnen te bloeien en gingen dan dood. Vreemde insecten schoten tevoorschijn van onder rotsen en kronkelden tot aan hun dood in het brandende licht. De zon deed verre bomen trillen in de lucht, en huizen beefden en zuchtten naar adem. Wolken stof rezen op bij elke voetstap, en een scherpgerande stilte lag over de uren dat het dag was. Heel duidelijke momenten van die tijd keerden terug.
Hij had twee Europeanen op het perron van het station gezien, de eerste van zijn leven. Hij was niet bang voor ze, eerst niet. Hij ging vaak naar het station, om te kijken hoe de treinen luidruchtig en elegant binnenreden, en dan wachtte hij tot ze zich weer wegsleepten, onder controle van de grimmig kijkende Indiase seinhuiswachter met zijn vlaggetjes en zijn fluitje. Vaak wachtte Yusuf uren tot er een trein kwam. De twee Europeanen wachtten ook, staande onder een scherm van tentdoek, met hun bagage en belangrijk uitziende voorwerpen keurig vlak naast hen opgestapeld. De man was omvangrijk, en zo lang dat hij moest bukken om niet te stoten tegen het doek waaronder hij schuilde voor de zon. De vrouw stond naar achteren, in de schaduw, en haar glimmende gezicht was gedeeltelijk onzichtbaar onder twee hoeden. Haar witte blouse met ruches was hooggesloten aan hals en polsen, en haar lange rok reikte tot aan haar schoenen. Ook zij was lang en omvangrijk, maar op een andere manier. Zij zag er hobbelig en plooibaar uit, alsof ze een andere vorm zou kunnen aannemen, terwijl hij daarentegen uit één stuk hout gesneden leek. Ze tuurden verschillende kanten uit, alsof ze elkaar niet kenden. Yusuf staarde naar hen en zag hoe de vrouw met haar zakdoek haar lippen depte en terloops schilfers droge huid wegwreef. Het gezicht van de man vertoonde rode vlekken, en terwijl hij zijn ogen langzaam liet gaan over het benauwde landschap van het station en tuurde naar de afgesloten houten pakhuizen en de enorme gele vlag met de afbeelding van een zwarte vogel met felle ogen, kon Yusuf hem heel goed bekijken. Toen draaide hij zich om, en hij zag dat Yusuf naar hem staarde. Yusuf kon zijn ogen niet afwenden. Opeens liet de man zijn tanden zien, onwillekeurig grommend, en hij kromde zijn vingers op een onverklaarbare manier. Yusuf trok zich de waarschuwing aan en sloeg op de vlucht, onder het mompelen van de woorden die hij geleerd had om uit te spreken wanneer hij plotseling en onverwacht Gods hulp nodig had.
Het jaar waarin hij zijn thuis verliet, was ook het jaar dat het houtwerk van de achtergalerij werd geteisterd door houtworm. Zijn vader sloeg kwaad tegen de palen, elke keer dat hij erlangs kwam, om ze te laten weten dat hij wist wat voor spelletje die beestjes speelden. De houtworm liet sporen achter op de balken die leken op de uitgegraven aarde bij de holen van dieren in de bedding van de droge beek. De palen klonken zacht en hol, elke keer dat Yusuf ertegen sloeg, en er kwamen heel kleine vlokjes hout uit. Als hij zeurde om eten, zei zijn moeder dat hij die wormen maar moest opeten.
‘Ik heb honger,’ jammerde hij tegen haar, een litanie die hij vanzelf had geleerd en die hij in de loop der jaren steeds luider reciteerde.
‘Eet de houtworm maar op,’ stelde zijn moeder voor, en dan lachte ze om de overdreven weerzin op zijn gezicht. ‘Toe maar, stop je maar vol, wanneer je maar wilt. Ik zal je niet tegenhouden.’
Hij zuchtte op de levensmoede manier waarmee hij experimenteerde, om haar te laten merken hoe zielig hij haar grapje vond. Soms aten ze botten, die zijn moeder kookte voor een dunne soep waarvan het oppervlak glinsterde van kleur en vet, met in de diepte stukjes zwart, sponzig merg. In het ergste geval hadden ze alleen gestampte okra, maar die slijmerige saus kon Yusuf niet door zijn keel krijgen, hoe hongerig hij ook was.
In die tijd ook kwam zijn oom Aziz bij hen op bezoek. Zijn bezoeken duurden kort en waren zeldzaam. Meestal werd hij vergezeld door een hele troep reizigers en dragers en muzikanten. Hij overnachtte bij hen op de lange reizen die hij maakte, van de oceaan naar de bergen, naar de meren en oerwouden en over de dorre vlakten en kale rotsige heuvels van het binnenland. Zijn expedities werden vaak begeleid door trommels en tamburi’s en hoorns en siwa’s, en wanneer zijn stoet het stadje binnenkwam, sloegen dieren poepend op de vlucht, en kinderen werden helemaal wild. Oom Aziz verspreidde een vreemde, ongewone geur, een mengeling van dierenhuid en parfum, van gom en kruiden, en een andere, minder goed definieerbare geur die Yusuf aan gevaar deed denken. Gewoonlijk was hij gekleed in een dunne, wijde kanzu van fijn katoen en een klein gehaakt mutsje, achter op zijn hoofd. Met zijn gedistingeerde arrogantie en zijn beleefde, onaandoenlijke manier van doen leek hij meer op een man die laat in de middag een wandelingetje maakte of een gelovige op weg naar het avondgebed dan op een koopman die zijn weg had gezocht langs doornstruiken en kluwens adders die gif spuwden. Zelfs midden in de drukte van de aankomst, in de chaos en ordeloosheid van voortgerolde pakken, omringd door vermoeide, luidruchtige dragers en waakzame handelaars met scherpe klauwen, slaagde oom Aziz erin een kalme, rustige indruk te maken. Bij dit bezoek was hij alleen gekomen.
Yusuf genoot altijd van zijn bezoeken. Zijn vader zei dat ze een eer voor hen waren omdat hij zo’n rijke en bekende koopman was – tajiri mkubwa – maar dat was nog niet alles, al was eer altijd welkom. Oom Aziz gaf hem altijd een tien-annastuk, elke keer dat hij langs - kwam. Daarvoor hoefde hij niets te doen, hij hoefde alleen maar op het juiste moment te verschijnen. Oom Aziz keek naar hem uit, glimlachte en gaf hem het muntstuk. Yusuf had het gevoel dat hij ook wilde glimlachen zodra dat moment was gekomen, maar hij hield zich in, want hij giste dat dat niet juist zou zijn. Yusuf stond versteld van de stralende huid van oom Aziz, en van zijn geheimzinnige geur. Zelfs na zijn vertrek bleef dat parfum nog dagen hangen.
Op de derde dag van het bezoek werd het duidelijk dat oom Aziz op het punt stond te vertrekken. Er heerste een ongewone drukte in de keuken, met de onmiskenbare aroma’s van een feestmaal. Zoete specerijen in de koekenpan, sudderende kokossaus, gistkadetjes en platte broden, kooltjes in de oven en kokend vlees. Yusuf zorgde ervoor de hele dag niet te ver van huis te gaan, voor het geval zijn moeder hulp nodig had bij het koken van al die gerechten, of wilde horen hoe ze smaakten. Hij wist dat ze waarde hechtte aan zijn oordeel in dergelijke aangelegenheden. Of misschien zou ze vergeten in een saus te roeren, of het moment waarop de olie net zo heet is dat de groenten kunnen worden toegevoegd. Het was een riskante onderneming, want hoewel hij zijn oog op de keuken gericht wilde houden, wilde hij niet dat zijn moeder zag dat hij daar rondhing. Dan zou ze hem vast en zeker eindeloos om boodschappen sturen, wat op zichzelf al erg genoeg was, maar ook zijn afscheid van oom Aziz zou kunnen verstoren. Het tien-annastuk wisselde altijd van eigenaar op het moment van het afscheid, wanneer oom Aziz zijn hand uitstak opdat Yusuf die kuste, en hij streek daarmee dan over Yusufs achterhoofd. En dan liet hij handig de munt in Yusufs hand glijden.

[...]

 

© 1994 Abdulrazak Gurnah
© 2022 Nederlandse vertaling erven Tinke Davids en Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum