Leesfragment: Als mens mislukt

08 november 2023 , door Osamu Dazai
|

Vanaf 16 november in onze boekhandels: Osamu Dazai’s schitterende historische roman Als mens mislukt, vertaald door Luk Van Haute. Lees bij ons een fragment en reserveer je boek.

‘Een leven vol schaamte heb ik geleid. Het dagelijks bestaan van mensen, daar krijg ik geen vat op.’ Het zijn de eerste zinnen uit het dagboek van Yozo Oba, een jongeman die leeft in een steeds woeliger Japan. Zijn ouders zijn altijd afwezig en hij heeft moeite contact met leeftijdsgenoten te maken. De wereld om hem heen kan hij niet begrijpen. In zijn kinderjaren besluit Yozo de clown uit te hangen; alleen zo hoeft hij nooit gesprekken aan te gaan en zijn emoties onder ogen te zien. Tijdens zijn studententijd zoekt hij zijn heil in drugs, drank en seks. Zijn pogingen relaties op te bouwen met vrouwen lopen elke keer op niets uit.

Zonder vals sentiment beschrijft Osamu Dazai wat er gebeurt als depressie en angst zich meester maken van een mens. In buitengewoon krachtig proza beschrijft hij het tragische leven van Yozo, een leven van de vervreemding van een individu in een samenleving waarin hij zijn plaats niet vindt, met maar heel af en toe vluchtige momenten van verbintenis en genegenheid.

Als mens mislukt toont op schitterende wijze de gevoelens van een neerslachtige generatie die opgroeit in de jaren dertig van de vorige eeuw.

 

Osuma Dazai, Als mens mislukt

Een leven vol schaamte heb ik geleid.
Het dagelijks bestaan van mensen, daar krijg ik geen vat op. Ik ben geboren op het platteland in het noordoosten en ik was dan ook al vrij groot toen ik voor het eerst een stoomtrein zag. De brug bij de stopplaats liep ik op en weer af zonder ook maar te beseffen dat die was gebouwd om de sporen over te steken. Ik veronderstelde dat de brug daar louter was geplaatst om de stopplaats, net als zo’n speeltuin in het buitenland, ingewikkelder, leuker en fraaier te maken. Bovendien ben ik dat tamelijk lang blijven denken. De brug op en af lopen was voor mij hoogstaand vertier en ik vond het een van de knapste diensten die de spoorwegen verleenden. Toen ik er later echter achter kwam dat het niet meer dan een trap was om reizigers op een bijzonder praktische wijze de sporen te laten oversteken, bekoelde op slag mijn belangstelling.
En toen ik als kind in een prentenboek een metrolijn zag, ging ik er ook nu weer van uit dat dit niet uit praktische noodzaak was bedacht maar voor het amusement, omdat ondergronds in een voertuig rijden nu eenmaal specialer en spannender was dan bovengronds.
In mijn kindertijd had ik al een zwakke gezondheid en ik moest vaak het bed houden, maar terwijl ik daar lag, vond ik het onderlaken, de kussensloop en de hoes van het dekbed stuk voor stuk saaie versiersels. Ik was al bijna twintig toen ik tot mijn verbazing inzag dat die dingen praktisch nut hadden. De zuinigheid van mensen stemde me somber en verdrietig.

Nog iets: ik wist niet wat honger was. Nee, niet dat ik ben opgegroeid in een gezin waar ik niets tekortkwam, niet in zon stomme betekenis, ik had gewoon geen idee hoe het voelde een ‘lege maag’ te hebben. Het is raar om te zeggen, maar ook al had ik honger, zelf merkte ik dat niet. Als ik thuiskwam van de basisschool en later de middelbare school, zeiden de mensen om me heen: ‘O, je zult wel honger hebben, we weten zelf nog hoe vreselijk dat was, met een lege maag thuiskomen van school, wat dacht je van wat gezoete azukibonen? Er is ook biscuitgebak en ook brood, hoor. Enzovoort. Ze maakten zich zo druk dat mijn aangeboren behaagzucht de kop opstak. Ik mompelde dat ik inderdaad honger had en propte wel tien gezoete azukibonen in mijn mond. Maar wat een hongergevoel was, nee, daar had ik geen flauw benul van.

Natuurlijk eet ik veel, maar ik kan me nauwelijks herinneren dat ik iets at omdat ik honger voelde. Ik eet dingen die ik bijzonder vind. Ik eet dingen die ik een luxe vind. En over het algemeen eet ik wat me wordt voorgeschoteld als ik buitenshuis eet, ook al moet ik mezelf daartoe dwingen. Voor mij als kind was het pijnlijkste moment in feite etenstijd bij ons thuis.
In ons huis op het platteland nam het hele gezin, dat een tiental leden telde, plaats op twee rijen tegenover elkaar, elk met een maaltijd voor zich, en ik, de jongste, zat natuurlijk helemaal aan het eind. De eetkamer was schemerig en zien hoe die tien of wat gezinsleden gewoon in stilte hun middagmaal en zo nuttigden, bezorgde me keer op keer koude rillingen. Bovendien betrof het hier een ouderwetse familie op het platteland, zodat de gerechten min of meer vastlagen en ik niet eens hoefde te hopen op bijzondere of luxueuze dingen. Daardoor joeg etenstijd me des te meer angst aan. In het schemerdonker, bevend van de kou op mijn plekje aan het eind van de tafel, bracht ik kleine hapjes voedsel naar mijn mond, duwde ze erin en vroeg me af waarom mensen drie keer per dag aten. Eigenlijk leek het wel een soort ritueel, zoals iedereen daar met een plechtstatig gezicht zat te eten. Drie keer per dag verzamelde het gezin zich op een vast tijdstip in die ene schemerige kamer en werden de borden ordelijk op een rijtje gezet. En terwijl ze op het voedsel kauwden, of ze nu trek hadden of niet, lieten ze zonder iets te zeggen hun hoofd hangen. Soms ging ik zelfs vermoeden dat ze een gebed richtten tot de zielen die overal in het huis ronddoolden.
‘Als je niet eet, ga je dood.’ Die woorden klonken in mijn oren louter als een vervelend dreigement. Toch maakte dat bijgeloof (ook nu kan ik het alleen als een soort bijgeloof zien) me voortdurend onrustig en bang. Als je niet eet, ga je dood en daarom werken mensen. Ze moeten eten. Geen andere woorden waren voor mij zo moeilijk te doorgronden, zo obscuur, zo intimiderend.

Het lijkt er eenvoudigweg op neer te komen dat ik nog steeds niets begrijp van wat er in mensen omgaat. De angst dat mijn idee van geluk in tegenspraak is met het idee van geluk van alle anderen in deze wereld, die angst zorgt er soms voor dat ik ‘s nachts lig te woelen en te kreunen tot ik er bijna gek van word. Zou ik eigenlijk gelukkig zijn? De waarheid is dat ik van kleins af aan geregeld een geluksvogel ben genoemd. Maar zelf waande ik me voortdurend in de hel. En zij die me een geluksvogel noemden leken het in mijn ogen dan weer veel, onvergelijkelijk veel makkelijker te hebben.
Als mijn buur maar een van mijn tien porties rampspoed torste, zou die ene portie al genoeg zijn om hem het leven te kosten, zo ver gingen mijn gedachten soms.
Kortom, ik begrijp het niet. Het leed van mijn buurman, ik kan er niet bij, niet bij de aard ervan, niet bij de graad ervan. Zijn ‘praktisch’ leed, leed dat gewoonweg kan worden opgelost door te eten, misschien bezorgt het hem de hevigste pijn, misschien is het als de diepste krochten van de hel, zo gruwelijk dat mijn tien porties rampspoed en al de rest erbij verbleken, dat weet ik niet, maar als hij niettemin, zonder zich van kant te maken, zonder gek te worden, over politieke partijen kan discussiëren, als hij zonder te wanhopen, zonder te zwichten de strijd van het dagelijks bestaan kan voortzetten, dan kan het toch niet zo erg zijn? Hij is door en door egoïstisch en gelooft bovendien dat dit vanzelfsprekend is, zonder ook maar een keer aan zichzelf te twijfelen, of niet soms? Zo is het makkelijk. Maar zijn mensen dan allemaal zo en kunnen we van hen niet meer verwachten dan dat? Ik weet het niet... Slapen ze s nachts als een roos en zijn ze s ochtends weer fris als een hoentje? Wat zien ze in hun dromen? Waar denken ze aan terwijl ze op straat lopen? Geld? Het kan toch echt niet alleen dat zijn? De stelling dat mensen leven om te eten meen ik ooit te hebben gehoord, maar dat ze leven omwille van geld, nee, zon uitspraak heb ik nooit opgevangen, maar ach, in sommige gevallen... Nee, ook dat weet ik niet... Hoe meer ik erover nadenk, hoe minder ik het begrijp. Ik word alleen maar overvallen door de onrust en de angst dat ik als enige helemaal anders ben. Ik kan amper een gesprek voeren met mijn buurman. Ik weet niet wat ik moet zeggen of hoe ik het moet zeggen.
Wat ik daarop vond, was de clown uithangen.
Het was mijn ultieme manier om de liefde van mensen te winnen. Ik was uiterst bang voor mensen en tegelijk bleek ik maar niet in staat me volledig van hen af te snijden. Door me voor te doen als clown slaagde ik er toch in enige verbinding te krijgen met mensen. Naar buiten toe had ik onafgebroken een glimlach op mijn gezicht, terwijl me vanbinnen het koude zweet uitbrak; het was een dienstverlening, een wanhoopspoging moet ik het noemen, hangend aan een zijden draadje, met maar een kans op de duizend dat het lukte.
Al in mijn kindertijd had ik zelfs bij mijn eigen familie niet het minste idee wat voor pijn ze leden in het leven of wat ze daarbij dachten. Ik was alleen maar bang en vond het ondraaglijk om me zo opgelaten te voelen, zodat ik toen al goed de clown kon uithangen. Ik was, met andere woorden, al snel een kind geworden dat nooit de waarheid sprak.
Als ik kijk naar familiefoto’s uit die tijd, hebben alle anderen een serieus gezicht, terwijl ik steevast de enige ben die gekke bekken trekt. Ook dit is een voorbeeld van mijn gedrag als kinderlijke, zielige clown.
En als me door mijn naaste familieleden iets werd gezegd, sprak ik hen nooit tegen. Het kleinste standje kwam bij mij zo heftig aan als een donderslag, het was alsof ik mijn zinnen verloor. Niet alleen sprak ik niet tegen, ik raakte ervan overtuigd dat zo’n standje ongetwijfeld een eeuwenoude menselijke ‘waarheid’ was, door de generaties heen overgeleverd, en ging ervan uit dat ik niet langer met mensen kon samenleven omdat ik niet de kracht had me naar die waarheid te gedragen. Om die reden was ik evenmin bij machte mezelf te verdedigen in een discussie. Als iemand iets slechts over me zei, kreeg ik de indruk dat mijn opvattingen allemaal vreselijk verkeerd waren en verdroeg ik die aanval steeds in stilte, terwijl ik vanbinnen een gekmakende angst voelde.

 

Nederlandse vertaling © 2023 Luk Van Haute en Uitgeverij Cossee bv, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum