Leesfragment: Beste mevrouw Eva

30 augustus 2023 , door Valentijn de Heer
|

5 september verschijnt Beste mevrouw Eva, het indringende en actuele romandebuut van Valentijn de Heer. Elias zorgt voor zijn verstandelijk beperkte broertje en behaagt zijn gewelddadige vader, en vindt bij een buurvrouw een veilige plek - maar blijft niet goed gaan. Reserveer dat boek en lees een fragment!

Elias woont met zijn ouders in een welgestelde wijk. Als hij een verstandelijk beperkt broertje krijgt, veranderen de toch al moeizame verhoudingen binnen het gezin. Zijn vader wordt steeds gewelddadiger en zijn moeder is niet bij machte om hem en zijn broertje te beschermen. Elias kruipt meer en meer in een ouderrol. Hij neemt de zorg voor zijn broer op zich, bekommert zich om het welzijn van zijn moeder en is iedere dag bezig zijn vader te behagen. Buitenshuis houdt hij de schijn van een gelukkig gezin op. Hij vindt zijn toevlucht een paar straten verderop, in het houten huis van een ouder echtpaar. Er ontstaat een band tussen hem en Eva, aan wie hij zijn thuissituatie toevertrouwt. Haar huis wordt zijn droomland, dé plek waar hij hoopt voor altijd te blijven. Als op een dag de kinderbescherming bij het gezin op de stoep staat blijkt alles waar Elias zijn hoop op had gevestigd een illusie.

 

1.

We woonden vlak bij de sociale werkplaats. Iedere ochtend om acht uur trok de stoet werknemers op hun fietsen door onze straat. Mongolen werden ze toen nog genoemd. Ze hadden brede gezichten en de meesten waren te dik. Ik zat in de erker en keek met een bak cornflakes op schoot toe hoe ze onder luid kabaal de grauwe huizenblokken tegenover onze woning naar de achtergrond verdreven. Zelfs Bach werd stil van ze, tot ongenoegen van pa, die dan foeterend op dat tuig aan de volumeknop van zijn versterker draaide en zijn sjekkie haast tot vlammen zoog: gisteravond laat had hij zijn Saab nog naar een straat verderop verplaatst om te voorkomen dat de mongolen krassen zouden maken. En zijn koffie was ook nog eens koud geworden door dat heen en weer lopen. Wat dachten die gasten wel niet?
Tot een paar jaar geleden zag je ze nergens anders dan in Oegstgeest, brullend achter de hekken van Rhijngeest. Daar zaten ze goed, daar had niemand last van ze. Maar tegenwoordig begaven ze zich in de maatschappij en pakten ze chocola en scheerstaven in. Of ik me dat kon voorstellen: chocola. Ma at die troep. En hij, hij had dan wel een snor, de rest van zijn gezicht – zijn brede kaaklijn en de gebruinde hals – moest toch iedere dag worden geschoren en dus deed hij dat maar elektrisch. Sommige mongolen floten naar vrouwen. Naar ma, dat had de buurman van nummer 12 hem verteld. En ook dat ma daar als een pubermeisje bij had staan lachen.
Een keer toen mijn moeder me uit school had gehaald en de stoet ons huis passeerde, stapte een man met chocoladevlekken rond zijn mond van zijn fiets en liep op haar af. ‘Leuk vrouwtje,’ had hij haar genoemd, waarop mijn moeder haar haren over haar schouders gooide en de man bedankte met een glimlach. Maar toen hij vroeg of ze wilde neuken was ze wit weggetrokken. Nadat de buurman, die vanuit zijn voortuin alles had gadegeslagen, tegen de man riep dat hij een viespeuk was en dat hij de politie zou bellen, was hij scheldend weggefietst. Een vuile hoer had hij haar genoemd, hij had zelfs gespuugd naar de Saab van pa die juist op dat moment de straat in kwam gereden. Mijn moeder schoot langs mij en de buurman naar binnen.
Terwijl ze pratend tegen de pannen ons avondeten bereidde, keek ik vanuit de erker naar pa die met de buurman sprak. Het was alsof een zwerm muggen hem aanviel, zo wild bewoog hij zijn handen. Zijn rookpluimen volgden zijn bewegingen.
De volgende ochtend stond pa met zijn 16mm-camera te wachten tot het acht uur was. Zodra de eerste van de stoet de straat in fietste, riep hij ma erbij. Of zij de kliko naar buiten kon rijden. Terwijl ze mopperend haar schoenen aantrok rolde hij een sjekkie, koos positie in de erker en gebood mij m’n mond te houden. Hij klikte zijn zippo open, kraste het wieltje langs de vuursteen. ‘Als je een vent bent,’ zei hij, terwijl hij de camera voor zijn bril hield, ‘dan stap je nu op die vrouw af.’ Maar niemand sloeg acht op mijn moeder.
Pa beende naar de telefoon. De buurt verloederde, of de wijkagent dat kon beamen? Eerst al de bouw van die sociale huurflatjes tweehonderd meter verderop, daarna die mafketel die het monumentale pand in de Kernstraat had gekocht en liet verpieteren. Maar de meeste ellende kwam van de sociale werkplaats, de medewerkers trilden met hun rammelende fietsen de klinkers uit onze straat. ‘Ze verkrachten onze vrouwen en niemand die er iets aan doet!’ Toen de agent hem in de rede viel, kneep hij zijn hand tot een sloopkogel. ‘Ik loop al langer rond dan u, ik ben geboren in dit huis en zo bont als nu is het hier nooit geweest.’
Ik klemde mijn kiezen op elkaar, zoog mijn cornflakes tot een zoete brij. ‘Ook mensen? Dit is de Professorenwijk,’ siste pa. ‘De Professssssorenwijk.’ Apen waren het en één zo’n aap had zich deze week vergrepen aan zijn zwangere vrouw. Of de agent dat wilde noteren.
De homp cornflakes gleed in mijn maag en de erker leek te beslaan. Ma zwanger? Onmogelijk. Ik had niets aan haar gezien. Zij en pa waren getrouwd, ze sliepen samen en de juf had in de klas verteld dat baby’s in bed worden gemaakt door blote mensen, maar negen van de tien keer lag ik ertussen. Dan hadden ze pyjama’s aan en staarde ik naar het plafond, net zo lang tot ze allebei in mijn oren snurkten. Nee, pa moest zich vergissen.
Een paar weken later werd ma in het ziekenhuis opgenomen en nog diezelfde avond kwam mijn broer via een keizersnede veel te vroeg ter wereld.

 

2.

De eerste keer dat ik mijn broer zag was in het ziekenhuis, net na mijn verjaardag. Ik had voor de gelegenheid mijn nette kleren aangetrokken.
In de auto had pa mopperend de kerstliedjes weggedraaid en klassieke muziek opgezet. Met zijn knieën tegen het stuur gedrukt, draaide hij sjekkie na sjekkie en hulde zich in een stilte die alleen onderbroken werd door zijn rochelhoest. Ik zweeg mee, zag hoe het stuur over zijn ribbroek draaide. Ik probeerde me voor te stellen hoe de baby eruit zou zien. Zou ik hem mogen vasthouden? Zou hij, op de terugweg naar huis, in de auto bij mij op schoot mogen zitten? Zijn kamertje was nog niet af. Zou hij tot die tijd bij mij op zolder mogen slapen?
In een broeierige kamer met rond de ruiten kerstlampjes in alle kleuren en uitzicht over de besneeuwde polders voorbij Leiderdorp stond zijn couveuse bij het raam als laatste in een dubbele rij van drie. johannes groeneveld, 24-12-1991, was op het kartonnen kaartje geschreven. Daarnaast ballonnen en een lachende roze baby, die in niets leek op de baby achter het glas met snoertjes in zijn neus en draden op zijn lichaam geplakt.
‘Dit is je grote broer,’ sprak ma tegen de ruit. Ze gaf me een klein duwtje vanuit haar rolstoel. ‘Hij heet Elias en Elias gaat goed voor je zorgen.’ En toen tegen mij: ‘Zeg maar wat, ik weet zeker dat hij je kan horen.’
Andere ouders lachten me toe. Ik legde mijn hand op het glas en probeerde wat liefs te bedenken. ‘Hoi baby, wat ben je mooi.’ Zoiets moet het zijn geweest.
In de weerspiegeling van de ruiten zag ik pa. Hij at beschuit met muisjes op de gang en zwaaide met zijn hoofd alsof er haar voor zijn ogen hing. Dat deed hij altijd als iets hem niet zinde. Of hij echt niet even wilde gaan kijken, hadden ma en de vroedvrouw hem gevraagd. Hij had joviaal geglimlacht, maar hij zei: ‘Later. Het is al zo druk en ik wil die kleine natuurlijk niet wakker maken.’
Ik tikte op de zijkant van de couveuse, daarna op het deksel, maar Johannes verroerde geen vin. Met al die snoertjes die als een net om zijn lichaam zaten, met die glimmende huid en die halfopen, donkere ogen leek hij op de blobvis die ik laatst in een natuurfilm had gezien. In het heldere water vol kleuren leek hij een spook van gelei.

[…]

 

© Valentijn de Heer

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum