Leesfragment: Een stroopgraf voor de bij

18 oktober 2023 , door Tom Hofland
|

Nu in onze boekhandels: Tom Hoflands nieuwe, magisch-realistische verhalenbundel Een stroopgraf voor de bij. Lees bij ons een fragment en koop dat boek.

Een jongen verstopt zich onder de tafel om zijn geliefde te verrassen, maar besluit er nooit meer onder vandaan te komen. Een vrouw krijgt relatieadvies van buitenaardse wezens en een getrouwd stel vindt een moderne sirene in hun zwembad.

Liefde en manipulatie, daar draait het om in deze verhalen. Van een knap staaltje gaslighting in een pizzeria tot een negentiende-eeuws liefdesdrama ten tijde van een bloedige revolutie, een direct vervolg op Hoflands debuutroman Lyssa.

Tom Hofland toont ons het menselijk onvermogen om simpel en doeltreffend lief te hebben in zijn kenmerkende magisch-realistische stijl. Soms vol zwarte humor, soms pijnlijk ontroerend, maar altijd levensecht.



De pruik

Ik verwachtte dat het bed te klein zou zijn, maar ik kon mijn benen strekken zonder de randen te raken. Naast mijn hoofd jungledieren; lome giraffen, afwachtende tijgers. Bij mijn voeteneinde glansde het plastic van het radiowekkertje. De globe, mijn nachtlampje, stond in de hoek en scheen zijn vaaloranje licht over de enkele meubels. Stickers van Power Rangers op mijn bed. Ik pulkte aan de randen; tevergeefs. Ook hier leek de lijmlaag twintig jaar de tijd te hebben gehad om zich te kunnen hechten. Hoe merkwaardig: ik had ze geen foto’s aangeleverd of schetsen gemaakt. Ze moesten het met een mondelinge beschrijving doen, en blijkbaar hadden ze daar ook genoeg aan. Alles was zoals het was.
Deze kamer had nooit prettig gevoeld. Hij was klein met schuine, benauwende wanden die constant op je hoofd dreigden te zakken. Er zaten altijd spinnen en soms liep er een valse kat binnen die me wilde krabben als ik hem aaide. Mijn kamerdeur stond ’s nachts open, en wanneer ik naar de donkere overloop keek wist ik zeker dat vreemde ogen me bespiedden, wachtend tot ik sliep, om dan over de drempel te komen om iets met me te doen. Toch sloot ik de deur niet. Opgesloten zitten in deze kamer leek me nog enger dan dat wat me op de gang stond te beloeren.

Ik sloot mijn ogen en deed mijn best aan rustgevende dingen te denken. Er kwam een beeld naar boven van mijn vader op de overloop, met een kromme rug achter de computerkast gedoken. Door het tikken van het toetsenbord ontspanden mijn krampachtige oogleden.
In de zomer was het beter: dan lag ik voor het donker was in bed en viel ik zonder vrees in slaap. Geen spook dat zich in het zonlicht durfde te tonen of zich alvast op mijn drempel nestelde voor de nacht. In de zomer was ik veilig. Dan hoorde ik de stemmen van mijn ouders in de tuin, murmelend in het laatste daglicht. Er viel een wijnglas van tafel. De hond slofte over het grindpad op zoek naar gevallen nootjes. Maar nu was het najaar en koud en grauw.

Ik moest in slaap vallen, dat was de afspraak, maar de herinneringen hielden me wakker, waardoor ik lag te woelen als een koortsig kind. Ik tuurde naar het duister van de overloop, daar waar het licht van de globe niet bij kon. En toen ik daarnaar keek, naar dat grote zwarte gat, begon ik te voelen dat wat zich er vroeger verscholen hield er nog altijd was. Ik zag niets, maar ik wist dat ik begluurd werd. Ik trok mijn dekens op, klaar om er volledig onder te verdwijnen, maar toen zag ik in de deuropening een glinstering. Er verscheen een bleek gezicht. Zwevend. Het leek geen lichaam te hebben. De wangen ingevallen en het haar plat en sluik langs de slapen. Het licht van de globe weerspiegelde in zijn bril.
‘Yorgos,’ zei Kris, ‘we gaan beginnen, oké?’
Hij stapte over de drempel.
‘Denk je dat het je lukt om nog wat te gaan slapen?’ vroeg hij.
Ik knikte en trok een versleten aap tegen me aan.
Kris, die op witte sportsokken liep, verdween achterwaarts de duisternis weer in. Alsof hij op zijn rug in een zwembad lag en heel gelaten kopje-onder ging.
Ik sloot mijn ogen en telde van duizend terug naar nul. Rond de zevenhonderd voelde ik de slaap tegen mijn oogleden golven. Vreemde gedachten, halve dromen, kwamen naar voren. Ik werkte in een koekfabriek. Mijn oma vergat mijn naam. Er was een hond die, in ruil voor schandalig veel geld, mijn tas naar kantoor droeg. Toen, en ik weet niet zeker of ik geslapen had, werd ik opgeschrikt door stemmen. Ze kwamen van beneden, en hoewel ze niet schreeuwden, waren de woorden hard van toon. Ik verstond ze niet. Ik draaide me op mijn zij, drukte mijn vrije oor dicht en begon weer met tellen. Maar toen: trage voetstappen op de overloop. Ik opende mijn ogen. Er stond een vrouw in mijn kamer. Ze leek eind dertig, met een dikke groene jas aan en een treurig gezicht. Ze had uitgelopen mascara onder haar ogen, en ze veegde met één hand haar lange, steile, blonde haar achter haar oren.
‘Och liefje,’ zei ze terwijl ze naar me keek. Ze veegde een traan weg met haar mouw.
Ik kwam overeind. Keek naar de donkere overloop. ‘Kris?’
Het bleef stil.
‘Kris?’ herhaalde ik.
‘Ik ben hier niet,’ beet Kris me toe vanuit de hal.
‘Ja, dat begrijp ik,’ zei ik. ‘Maar dit klopt niet.’
‘Wat klopt er niet?’
‘Wil je even de kamer binnenkomen?’
Het bleef stil.
‘Wat klopt er niet?’ vroeg Kris nogmaals vanuit het donker.
‘Ze had een bos zwarte krullen,’ zei ik, terwijl ik een verontschuldigende blik op de vrouw wierp.
Het bleef even stil. De vrouw snikte.
‘O ja, dat weet ik,’ zei Kris uiteindelijk. ‘Of nou, weet je zeker dat ze geen steil haar had? Er staat me een foto bij. Sinterklaas, geloof ik.’
‘In de jaren tachtig, ja,’ zei ik. ‘Toen was ik nog niet geboren.’
Ik hoorde Kris zuchten. Even ging er een zaklampje aan, er ritselde papier, en toen ging het lichtje weer uit. ‘Excuus,’ zei hij. ‘Dit had niet mogen gebeuren.’ Dat laatste zei hij venijnig, alsof hij iemand anders er de schuld van gaf. Iemand die ik niet kon zien. ‘Vind je het oké om toch verder te gaan?’
Ik knikte.
‘Knik je?’ vroeg hij.
‘Ja,’ antwoordde ik.

De vrouw kuchte.
‘Sorry, ik moet er weer even in komen.’ Ze ademde diep in en uit, druppelde iets met een pipetje in haar ogen, waarna ze weer begon te snikken.
‘Och liefje,’ zei ze opnieuw, en ze stapte naar me toe. ‘Wat doe ik je aan?’ Ze klom, met modderige schoenen aan, op mijn bed.
‘Kleintje toch, wat doe ik je aan? Ik kom je vaak opzoeken. Dat beloof ik.’ Ze duwde mijn hoofd tegen haar borst.
Mijn baard schuurde tegen haar jas, de koude rits tegen mijn wang. Ze streelde me over mijn haar.
Zo zaten we een tijdje.
‘Stil maar,’ zei ze. Ik was stil. Al kreeg ik door deze opmerking het gevoel dat ik geluid moest maken. Haar hand voelde sterk aan. Krachtige vingers. Ze deed vast aan klimmen of boogschieten.
‘Yorgos, wil je nog iets zeggen?’ vroeg Kris in het donker.
Ik zweeg.
De vrouw druppelde weer iets in haar ogen en begon nu heviger te snikken.
‘Het spijt me zo,’ zei ze, terwijl ze mijn hoofd nog steviger tegen zich aan duwde. ‘Je mag huilen als je wilt.’
Het gekke was: ik wilde huilen. Maar het lukte me niet. Ik bleef zwijgend tegen haar jas aan liggen en luisterde naar haar kalme hartslag. Ze rook lekker. Een parfum dat ik niet herkende uit mijn jeugd. Citroen. Bergamot? Het deed me denken aan klassieke eau de cologne. Goedkoop, maar verfrissend. Ik moest dat weer eens kopen, dacht ik. Ik keek schuin omhoog. Ze had mooie ogen, donker omlijnd, diepbruin.
‘Wat wil je tegen haar zeggen?’ vroeg Kris nogmaals, iets harder nu.
Ik haalde mijn schouders op. ‘Geen idee.’

[…]

 

Copyright © 2023 Tom Hofland

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum