Leesfragment: Peters keizerin II

25 februari 2023 , door Kristina Sabaliauskaitė
|

27 januari verschijnt Kristina Sabaliauskaitė’s roman Peters keizerin II (Petro imperatorė II), vertaald uit het Litouws door Anita van der Molen. Lees bij ons een fragment!

Peters keizerin II is het langverwachte vervolg op de bestverkochte Litouwse roman aller tijden, waarin het ongelooflijke levensverhaal van de Litouwse boerendochter Marta Skowronska wordt beschreven, die uiteindelijk als Catharina I de eerste keizerin van Rusland zou worden. Tijdens de laatste uren van haar leven blikt Catharina bloed ophoestend terug op haar huwelijk met Peter de Grote, de relatie tussen het Westen en het Oosten, haar positie als machtigste vrouw binnen het tsarenrijk en de persoonlijke tegenslagen en weerzinwekkende gebeurtenissen die zij gedurende haar leven heeft moeten doorstaan.

Peters keizerin II is een verbluffende historische roman die de lezer een uniek inzicht geeft in het Rusland van de achttiende eeuw, dat verrassend veel parallellen toont met het Rusland van de eenentwintigste eeuw.

Kristina Sabaliauskaitė studeerde kunstgeschiedenis. Ze woont in Londen, waar ze jarenlang correspondent en columnist was. Peters keizerin is de bestverkochte roman in Litouwen aller tijden: er werden 100.000 exemplaren van verkocht, op een totale bevolking van nog geen 3 miljoen mensen.

 

Zes (zeventien) mei 1727,
Catharinapaleis, Tsarskoje Selo
9

Een klap.
Een koele, krachtige, met grote ringen verzwaarde hand kletst op gevoelige wijze in mijn gezicht. Ik ben nog nooit ontwaakt door een klap. Buiten bewustzijn geraakt en in slaap gevallen – dat wel.
De klok zet net een punt achter het slaan van de uren. Ik weet niet hoe laat het nu is, maar na de laatste slag hoor je als het ware hoe de veren, tandwielen of iets anders – waar die klokken ook maar uit bestaan – vermoeid gonzen bij terugkeer in hun uitgangspositie. Soms raken zelfs klokken uitgeput van het bijhouden van de tijd. Het komt ook voor dat je wakker wordt en nog moe bent. Maar nu ontwaak ik door iets wat voelt als een draai om mijn oren. Mijn bloed begint weer te stromen en snelt als rode steekmieren door de adertjes naar mijn wangen. Het bijt en brandt in mijn huid, die nat is van de tranen.
Wie heeft het lef? Alleen hij is ertoe in staat: serenissimus generalissimus Mensjikov.
‘Uwe Keizerlijke Majesteit… wakker worden…’
Hij staat diep over mij heen gebogen. We zijn maar een handbreedte van elkaar verwijderd, als voor een kus. Maar zijn blik, zijn ogen zijn zo ver weg, duizend mijlen ver. Grijsblauwe irissen – als die stalen radertjes van de vermoeide klok.
Ik kom tot mezelf en begrijp dat ik hardop huil. Snikkend. Daar moet ik mee stoppen.
Als het maar niet weer een delirium is geweest, als ik in mijn slaap maar niet van alles heb uitgekraamd.
Wanneer hij me ‘Uwe Keizerlijke Majesteit’ noemt, en niet ‘Catharina’, wil dat zeggen dat we niet alleen zijn, dat er rondom mensen staan. Ik moet onmiddellijk ophouden met grienen. Het mag niet. Dit is Rusland, hier kun je niet huilen. Straks denken ze nog dat ik bijna doodga. Of ergens spijt van heb.
Ik probeer te stoppen maar begin te hoesten. Het bloed in mijn keelholte stuitert met elke kuch omhoog naar mijn gehemelte, als een fontein in Peterhof, en lijkt door mijn neus te willen stromen. Is het mogelijk om in je eigen bloed te stikken? Dit is Rusland, het zou niet de eerste keer zijn.
Maar één ding is onmogelijk: je zwakheid tonen. Zwak zijn en berouw hebben kan ik alleen tegenover God, in het geheim. Hij weet wel waarvoor, anderen hoeven dat niet te weten. Ik ben de keizerin, de gezalfde en daarom nagenoeg heilig. Ik kan in de ogen van het volk geen zonden hebben. Een gezalfde keizer is boven alles verheven, zelfs boven deugdzaamheid en zonde. Hij is gelijk aan Gods wetten en de uitvoerder van Zijn wil in Rusland. Dat was Pieters besluit en Feofan Prokopovitsj heeft het iedereen ingeprent. Met hulp van de kerk kunnen zelfs de zonden van een autocraat verdwijnen. Want een almachtige kan nooit ofte nimmer, geen enkel moment, laten zien dat hij zwak is. De keizer is op aarde gelijk aan God. En God is niet zwak.
Het is al licht, laat in de ochtend zo te zien. Iemand maakt me schoon, veegt met een vochtig doekje mijn tranen weg, droogt mijn gezwollen, kloppende oogleden en bevochtigt mijn lippen met water. Ik probeer mijn diffuse blik te focussen op de vaag zichtbare objecten. Ik probeer te begrijpen of ik me vandaag beter of slechter voel dan gisteren. Of ik opknap of achteruit ben gegaan. Ik ben zwak en mijn hoofd tolt, maar daar staat tegenover dat ik minder pijn heb. De zonnestralen rimpelen over het verguldsel aan het plafond. Mijn God, wat tsjilpen de vogels achter het raam prachtig. Het duurt even voordat mijn ogen gezichten ontwaren in de wazige vormen. De meeste zijn vertrouwd. Hij, Aleksander Mensjikov, bevindt zich het dichtst bij mij, achter hem de arts, Jean Armand de Lestocq, en mijn getrouwe kamer-frau Johanna Karo. Darja Mensjikova en haar zoon Aleksander, dochter Maria en zuster Varka Arsenjeva staan wat verder weg. Dan Pieters kleinzoon Pjotr Aleksejevitsj, die door zijn onderwijzer hiernaartoe is gebracht. Ik kan hem niet uitstaan… die stompzinnige blik in zijn wijd uit elkaar staande vissenogen… een wandelend stuk ongeluk. Maar ook gewetenswroeging. En daar heb je mijn dochters Anna en Jelizaveta. Zij zijn er ook. Godallemachtig, wat een prachtmeiden…! Fatsoenlijk geschoold en goed opgevoed, fris als rozen… Opgegroeid in alle bagger, derrie, rotting en bederf van ons leven, die ik omwille van hen moest verdragen. Ze gedijden erop alsof het vruchtbare meststoffen waren. Anna lang, slank, zwartharig – een echte dochter van haar vader. De mensen zeggen dat wanneer een dochter op haar vader lijkt, ze gelukkig wordt. Ons Warschause prinsesje… Pieter en ik hebben haar in Warschau verwekt. Ze is achttien, haast even oud als ik toen ik Pieter tegenkwam. Het was het waard geweest, alleen al vanwege haar – zo’n verbazingwekkend schepsel. Vanaf haar vroegste kindertijd was ze verstandig en scherpzinnig. Nog voordat ze begon te brabbelen, wees ze al met haar vingertje om zich heen wanneer ik haar op mijn arm ronddroeg, alsof ze wilde zeggen: wat is dat? En me vroeg om het uit te leggen. Ze wilde alles begrijpen, alles onthouden. En dan die blik in haar donkere ogen – die was toen al ernstig, aandachtig. Ze kon goed leren, onthield de dingen in één keer en had het aangeboren gevoel voor hoe het hoort dat eigen is aan echte koningen. En geen spoortje van hebzucht, geen verlangen naar overdaad, geen drang naar luxe, geen honger naar macht om iemand schade te berokkenen. Als kind was ze verlegen maar dapper. Wanneer Pieter witheet van woede tegen mij stond te schreeuwen, kwam ze vaak onbevangen op ons af, nam haar razende vader bij de hand, bracht hem naar mij toe, vouwde onze handen in elkaar en zei met een glimlach op haar ronde gezichtje: ‘Verenigd door liefde’. Die woorden stonden ooit aan de donkere nachthemel geschreven met de lichtjes van het vuurwerk dat ter gelegenheid van ons huwelijk werd afgestoken – wat ze zich nog goed herinnerde, hoewel ze toen pas vier jaar oud was. Pieter vertrok zijn gezicht dan in een grimas en wanneer hij weer tot bedaren was gekomen, begon hij te lachen. Ik glimlachte ook hoewel er tranen in mijn ogen opwelden. Tranen van liefde voor Annoesjka. En van schaamte omdat ze onze ruzies moest zien. Dat we als ouders hadden gefaald bij zo’n prachtig kind. Een engel. Vergeef me, Annoesjka, dat ik een slechte moeder voor je was. Maar geloof me, ik heb zo veel beledigingen van je vader in stilte geslikt, zo veel bakken stront van Pieters verwensingen over me heen laten komen, zo veel beledigingen verdragen zonder een spier te vertrekken, dat kun je je niet eens voorstellen. Ik heb een olifantshuid gekregen. Alles voor jou, alles om de gepaste politesse te bewaren. Mijn waardigheid. Zodat je zou zien dat zelfs wanneer een man zich laaghartig gedraagt tegenover zijn vrouw, een moeder toch haar eer kan bewaren in de ogen van haar dochter. Een voorbeeld kan zijn. Hoewel er momenten waren waarop ik zo door hem werd gekwetst dat ik een vork van de tafel had willen grissen en die in zijn rode, van woede uitpuilende dronkenmansoog had willen stoten. Het ongebruikte papiermesje had willen pakken, dat zijn voormalige minnares Sieniawska mij een keer cadeau had gedaan, om zijn keel door te snijden. Mijn diamanten zilverreiger uit mijn haren had willen trekken om de twee scherpe uiteinden in zijn halsslagader te planten, die was opgezwollen door het vele schreeuwen. Maar ik zweeg en verroerde me niet. Zelfs mijn wenkbrauw trilde niet. Alles voor jou, Annoesjka, omdat hij een goede vader voor je was en oneindig veel van je hield. Hij adoreerde je, net als ik, want het was ondenkbaar om niet van je te houden. Maar ook omdat je gevoelig en zacht was, je zou zulke dingen niet hebben verdragen. Je bent nog steeds schuchter. Je voelt je vaak beschaamd om niets, je mag je af en toe best iets brutaler, vrijmoediger opstellen. En ook nu sta je apart en ik zie dat je ogen van verdriet zo donker zijn als rouwfluweel. Echt het tegenovergestelde van Lizenka. Ik herinner me nog dat jouw verloofde, Karel Frederik, hertog van Schleswig-Holstein- Gottorp, zoon van de Zweedse koningsdochter en mogelijke erfgenaam van hun troon, hier vier jaar geleden arriveerde. Ha, hij is hier ook, hij hangt in een stoel in een hoek van de kamer en bestudeert verveeld zijn nagels, maar geloof me, hij is het beste wat we voor je konden vinden… Een mooie man, toch? Ja, toen hij ons voor de eerste keer bezocht en we hem ter gelegenheid van Pasen volgens Russisch gebruik op beide wangen kuste, geneerde jij je en werd zo rood als een tomaat toen hij jou wilde kussen. Je zette zelfs geschrokken een stap naar achteren. Lizenka daarentegen stormde uit zichzelf op hem af en stak hem niet haar wang toe, maar haar getuite lippen. Wat is dat voor een meid…? Van wie heeft ze dat toch? Daar staat ze dan, met haar goudblonde haren, hemelsblauwe ogen, zwarte wimpers, wangen als rozen, lippen als frambozen en tanden als parels. Een schoonheid! Toch zal ze later, op rijpere leeftijd, net zo stevig zijn als ik. Laat ze zich nu maar niet te veel verheugen. Of integendeel, laat ze zich maar wel verheugen – nu ze nog zulke mooie rondingen heeft en zo opgewekt en levenslustig is. Ze kan niet stilzitten en mannen komen op haar af als vliegen op de stroop. Ze had het geluk dat er niemand was om haar een pak ransel te geven. Dat weet ze maar al te goed en ze maakt er misbruik van. Schaamteloos, dat is ze, schaamteloos sinds haar kindertijd. Een losbol. Misschien is het begonnen – dat verlies van schaamte – met het portret dat Pieter toen ze zeven jaar oud was, had besteld bij Caravaque, een Franse schilder; dat van een kleine, naakte Venus, half liggend op een met hermelijn afgezette koningsmantel met een portretje van de tsaar in haar handen. Die zevenjarige Venus was Lizenka. Denk je eens in, een kind, een meisje van die leeftijd opdracht geven om zich uit te kleden voor een ouwe, onbekende Franse vent. Wat maakt het uit dat hij schilder is, een kunstenaar? Hij is immers geen arts. Zelfs artsen onderzoeken vrouwen alleen via een spiegel of door hun hemd heen. Pieter zei dat heel Europa zijn prinsessen afbeeldt als godinnen, zoals in de klassieke Oudheid, de Romeinse mythologie. Dat was heel normaal. Ammehoela, toen we tien jaar geleden door Europa reisden had ik nergens iets dergelijks gezien – niet bij de Polen, de Duitsers, de Hollanders of de Denen. Actrices, lichtzinnige vrouwen, maîtresses van koningen of gewoon deftige dames die wisten wat ze deden, ja, die wel. Zij poseerden naakt of op Romeinse wijze gehuld in een of ander transparant vod. Maar geen meisjes, en zeker geen zevenjarigen. Ik heb ze echt niet gezien en als ze er al waren dan waarschijnlijk sporadisch. In Pieters wens lag iets onfris besloten, hoewel ik er mijn hoofd om durf te verwedden dat hij Lizenka niets slechts toewenste. We waren nog maar net getrouwd of hij erkende onze beide dochters als wettig en verleende ze de titel van prinses. Hij hield onwijs veel van ze, zowel van Annoesjka als van Lizenka. Hij hield scherp in de gaten dat er geen haar op hun hoofd werd gekrenkt, zo veel achting had hij voor ze. Het was maar goed dat hij was gestorven zonder te weten dat Lizetta haar onschuld had verloren, een minnaar had genomen en daarbij een ziekte had opgelopen. Als hij het had geweten, had hij haar waarschijnlijk vermoord… hij zou zich niet hebben kunnen beheersen, hoeveel hij ook van haar hield. Toch was het schilderij van dat kleine, naakte meisje ongepast. Je voelde je ongemakkelijk als je ernaar keek – een liefdesgodinnetje, een Venus van zeven jaar oud. Een kind immers, ze bloedde nog niet eens, wat voor liefdesgodin kun je dan zijn…? Maar nee, ik geloof niet dat Pieter er onreine, zondige gedachten bij had. Alleen was het resultaat verkeerd. Er klopte iets niet, het schilderij oogde goddeloos. Lizenka stribbelde in het begin tegen, wilde zich niet uitkleden, huilde, maar daarna – nadat ze haar hadden gedreigd, op haar hadden ingepraat en met marsepein hadden omgekocht – nadat ze had gezien hoe ze haar bewonderden – gehoorzaamde ze. Ik vond het zo erg, ik voelde me zo slecht, een steek in mijn hart… Ik bedacht steeds hoe jong ze was en nu al het bevel had gekregen om een vrouw te zijn. Ze behoorde zichzelf niet meer toe. Was niet meer de eigenaar van haar lichaam, ook al was ze de dochter van de tsaar. Anderen speelden de baas over haar lichaam, ze was overgeleverd aan andermans grillen. Ze kreeg het bevel om zich uit te kleden zodat anderen haar naaktheid konden bewonderen – en ze moest gehoorzamen of ze wilde of niet. Ik voelde me schuldig dat ik niet voor haar was opgekomen. In die tijd gebeurde er veel in mijn eigen leven en was ik bang om Pieter te ergeren; ik wilde de strijd niet aangaan. Toen Lizenka’s schilderij klaar was en Annoesjka het zag, verstijfde ze. Ik herinner me dat ze naderhand, ’s avonds, huilend naar me toe rende en op schoot wilde. Het arme kind trilde als een klein konijntje en vroeg: ‘Mama, moet ik dat ook doen?’ Ik zei immers al dat ze heel anders was. Ze was en is nog steeds verlegen. Een jaar later, toen het haar beurt was om geportretteerd te worden, hielp ik haar zo goed ik kon. Ik kreeg het voor elkaar dat ze kleren mocht dragen. Lizenka poseerde zonder te protesteren, zodat er twee godinnetjes of herderinnetjes werden geschilderd, met bloemen. Ik kreeg het voor elkaar dat Annoesjka niet meer dan een deel van haar borst hoefde te ontbloten, één tepeltje – ze was immers nog zo klein, negen jaar oud. Ik troostte me met de gedachte dat dat niet erg was omdat haar borsten nog niet waren ontloken; er was niets om je voor te schamen. Want wat kon ik doen? Pieter wilde koppig een portret van zijn beide dochters: twee herderinnetjes of godinnetjes. Hij peinsde al over geschikte bruidegoms voor ze: een Zweedse koningszoon of een Franse prins. Er is niets van terechtgekomen. Maar Boetoerlin heeft er geen schuld aan dat Lizenka is beschadigd – het interesseert niemand aan de vorstenhoven of er nog sprake is van maagdelijkheid. Onze dochters waren niet alleen te gewoontjes voor de kleinzoon van Lodewijk xiv, maar ook voor zijn buitenechtelijke zoon. Dat is mijn schuld. De Fransen hebben hen alleen maar afgewezen omdat de afkomst van hun moeder – de mijne dus – niet koninklijk was. Mijn afkomst, of liever gezegd het ontbreken daarvan, heeft ook het leven van Liza vergald. Ze had misschien een Franse prinses kunnen zijn. Of zelfs een koningin. En nu moeten we haar uithuwelijken aan Annoesjka’s zwager, een Holstein. Misschien komt ze tot bedaren wanneer we haar zo snel mogelijk aan de man brengen. Ik kan maar niet geloven dat ze uit mij is geboren – zo’n wildebras. Maar wat wil je…? Ik voel me schuldig tegenover haar. Waarom zou ze respect voor me moeten hebben nadat ze me heeft betrapt? Kijk, nu plaagt ze Pjotr Aleksejevitsj met verleidelijke blikken en dat elfjarige joch kijkt met open mond en grote ogen terug. Straks wordt die sukkel nog verliefd op haar. Liza prikkelt het kind opzettelijk. Verleidt hem. Het geeft niet; wanneer Pjotr Aleksejevitsj met Masja Mensjikova trouwt, houdt het wel op. Als hij groter is zal hij over Rusland heersen en is er geen tijd meer voor dommigheden. Zo heb ik bij uiterste wil beschikt, afgedwongen door Zijne Doorluchtigheid. Hoewel Liza eigenlijk degene is die zou moeten regeren. Ze is zo’n liegbeest. Ze praat iedereen naar de mond en windt ze allemaal om haar vinger…

[…]

 

© 2021 Kristina Sabaliauskaitė
© 2023 Nederlandse vertaling Uitgeverij Prometheus en Anita van der Molen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum