Leesfragment: De instructies

28 mei 2024 , door Carolina Trujillo
|

30 mei verschijnt de nieuwe roman van Carolina Trujillo, De instructies! Wij publiceren voor. Lees een fragment en reserveer je boek.

Mol komt na jaren zijn jeugdvriendin Nora tegen. Die blijkt nu stevig te zijn geradicaliseerd als strijder voor dierenrechten. Net als vroeger sleept Nora hem moeiteloos mee in wat ze ook onderneemt. Ook in de activistische waanzin van haar huidige leven. Tegen de tijd dat Mol aan bezinnen toe is, ligt hij in een sloot langs het grootste slachthuis van het land dat hij zojuist met Nora en haar handlangers in brand heeft gestoken. Het tot bezinning komen lijkt goed te gaan, tot blijkt dat Nora ook daarin de richting bepaalt. Van haar moet hij instructies schrijven over hoe een slachthuis in brand te steken en welke fouten je moet vermijden. Onder protest doet hij dat.

De instructies, geschreven in Trujillo’s kenmerkende humoristische stijl, is naast een fantastisch verslag van revolutie in uitvoering door lieden met meer idealen dan kunde, vooral een ode aan het juist in deze tijd zo onontbeerlijke geloof in het goede.



 

# Verdwaald varken

Het was oud en nieuw, een uur na middernacht toen ik, een volwassen vent met een vaste baan en in bezit van een verklaring van goed gedrag, gekleed in een zelfgemaakt varkenspak aan de rand van een industriegebied in een sloot viel. Het ijskoude water kwam meteen tot mijn borst, mijn voeten vonden geen vaste bodem en ik kon niet zien waar de wal was omdat de capuchon met varkensoren over mijn ogen was gezakt. In mijn val was ik, dacht ik, gedraaid en dat maakte de desoriëntatie compleet.
‘Je bent niet alleen,’ probeerde ik hardop te zeggen, het waren woorden uit het mantra dat Nora ons had gegeven voor panieksituaties: Je bent niet alleen, je bent deel van iets groters. Als je het bleef herhalen moest je vanzelf kalmer worden, maar ademen was al moeilijk, woorden uitspreken leek onmogelijk. Ik hapte naar lucht. Deel van iets groters.
In de verte dreunde een zware housebeat. Ik wist niet zeker of ik hem hoorde of dacht te horen, maar die beat was op dat moment het enige wat houvast bood. Met een armbeweging schoof ik de capuchon naar achteren. Ik zag weer. Donkere nacht, donker water.
Het varkenspak was gemaakt van een roze slaapzak die zo was geknipt dat van de overgebleven stof de voor- en achterpoten konden worden gemaakt. Eenmaal in elkaar genaaid hadden we de stof overspoten met brandvertragende coating. Daarvan werd elk pak twee keer zo zwaar. Ook bleef je die coating ruiken, hoe lang we die pakken ook ventileerden.
Nu was die chemische lucht toch verslagen door het slootwater, dat stonk alsof er lijken in lagen, en ik daarin rondslaan op zoek naar iets wat grip gaf. Als er geen vuurpijlen in de lucht knalden, werd het pikkedonker. Mijn rechterhand had beet, greep iets wat voelde als oever. Mijn linkerhand volgde. Ik was terug op aan land. Een vuurpijl ging gillend de nacht in en spatte uiteen als een rode ster. Gelukkig nieuwjaar, ouwe.
Toen ik me tot mijn middel uit het water trok, stond ik oog in oog met een varken, een dat wel echt was. Ik probeerde in die houding te blijven om in ieder geval de gelijkwaardige ranghoogte te behouden, maar stilstaan betekende weer in de blubber wegzakken. Die varkenspakken leken hun topgewicht al gehaald te hebben, maar verrassing, doorweekt werden ze nog zwaarder. Het echte varken, een zeug die zo te zien haar leven lang had geworpen, snuffelde waarschijnlijk voor het eerst aan gras. Ze had belangrijker dingen aan haar hoofd dan een wat verfomfaaide soortgenoot die te water was geraakt. Dat kwam goed uit, want dan kon ik verder met proberen te bepalen waar ik vandaan was gekomen en vooral waar ik nu heen moest. Ik, een varken dat nu wilde dat hij zijn telefoon bij zich had mogen hebben. Verderop liep nog een zeug die geen interesse in mij had. Ik deed weer een poging mezelf uit de sloot te trekken en faalde. Toen ik het terugglijden tot een halt had weten te brengen, merkte ik dat er iets belangrijks was veranderd. Het duurde even voor ik doorhad wat. De muziek klonk harder. Bij de houseparty Dinosaurs Dance Delight had iemand de volumeknop een slinger gegeven. Dat betekende dat de politie gearriveerd was. Dj’s willen er altijd met een knal uit, net als de meeste gekken. Het gunstige was dat het dan niet meer lang zou duren voor alle bezoekers het feestpand uit zouden stromen. Niet dat je als slootvarken makkelijk in een feestelijk uitgedoste mensenmenigte kunt opgaan, maar toch, chaos was chaos. Chaos was de dertiende deelnemer aan dit hele plan en een speler aan onze kant. Volgens Nora dan. Met chaos bedoelde ze niet haar hond, die toevallig zo heette, maar echte chaos.

Koplampen van een auto kwamen dichterbij. Ze leken precies de plek te belichten waar ik verkeerd was gelopen. Na de kruising te ver naar links in plaats van rechtdoor en toen de sloot in. De lantarenpaal op dat kruispunt hadden we een nacht eerder uitgetrapt. Mayo en ik. Zijn armen zaten nog onder de brandwonden, maar zijn benen deden het prima.
Van de vier lantarenpalen die uit moesten, waren er drie met traditioneel schoppen uit gegaan, toen moest Mayo even de berm in. De spanning sloeg bij hem altijd op zijn darmen. De laatste lantarenpaal kregen we met schoppen niet uit. Daarvoor moesten we zwaardere middelen inzetten. Nothing fancy, had Nora gezegd. Dat werd een baksteen. Alles bij elkaar had het een betrouwbare duisternis opgeleverd langs de hele zijkant van het slachthuis, een duisternis die door de aankomende koplampen was opgeheven. Achter de witte bundels werd een blauw zwaailicht zichtbaar. Het was een politiewagen.
Hij sloeg linksaf en kwam mijn kant op. Ik probeerde zo min mogelijk te bewegen en tegelijk niet af te zinken. Ze passeerden zo dichtbij dat ik de gezichten van de agenten in het dashboardlicht kon zien. Ik probeerde te knorren maar ik kreunde, of vice versa. In de verte kwamen meer zwaailichten onze kant op. Een assortiment van brandweerwagens, politie en ambulances. Alles wat op oud en nieuw paraat stond, kwam nu over die tweebaansweg naar industrieterrein de Trechter. Sirenes loeiden af en aan en ik modderde quasi-nonchalant in de sloot op zoek naar een stukje oever waarlangs ik het water uit kon, waarschijnlijk om eenmaal aan wal in de modder te gaan rollen.

Het varken dat ik was geworden, kwam nog een varken tegen, een dat met zijn neus in het gras wroette. Weer een zeug. Weer een die waarschijnlijk voor het eerst in haar leven gras meemaakte. Ze had een groot rood nummer op haar flank. Drieëntwintig. Het nummer van de dood die dag. Van haar dood in ieder geval. Toen ik langsdreef keek ze even op en kauwde op een graspol alsof ze zei: ‘Hé, moet je kijken. Dit moet gras zijn, broer. Het bestaat echt. Kom proeven.’ Het aanbod was verleidelijk, maar ik was een varken met haast, een varken met plannen, een varken waarop werd gewacht en dat niet begreep hoe hij de afslag gemist had. Een varken dat nu toch maar weer terugwaadde door het water op zoek naar een geschikte plek om uit die pokkensloot te raken. Het vuurwerk kleurde de nacht rood. Dat betekende dat de paarse fase over was. Bij rood moesten we al bij de kano’s zijn en ik wist niet eens welke kant op de rivier lag. Ik was een varken dat zich de plattegrond van het gebied probeerde te herinneren, een varken dat altijd slecht was geweest in aardrijkskunde en dat bij de opdracht de omgeving goed in het hoofd te prenten het huiswerk versloft had en daar nu spijt van had. Zo’n varken.

# Precious Meat B.V.

Een klein uur voor ik de sloot in liep, lag ik in een neopreen winterwetsuit plat op mijn buik in een weiland te hopen dat de molotovcocktails in mijn rugzak niet zouden lekken. Dimitros zei dat zijn doppen het betrouwbaarste waren dat er bestond, maar dan moest je Dimitros vertrouwen en dat deed ik niet. Door de verrekijker keek ik naar het slachthuis aan de andere kant van de weg. Het was een betonnen kolos van driehonderdvijftig meter lengte. De breedste delen besloegen honderd meter, de smalste ruim vijftig.
Het dak waar wij op moesten klimmen was het laagste en het was acht meter hoog. Wij waren Abby, Chip en ik, op papier: team Pruimen. Op ons buik in het weiland wachtten we op Chip. Abby lag vlak achter mij. Achter haar lag Nora. Daar weer achter lag de rest. In totaal acht gekken in zwarte wetsuits op de rand van het nieuwe jaar.
Abby kroop dichter naar mij toe.
‘Zie je hem?’ Ik hoefde niet te antwoorden. Niet met woorden. Abby wist het zo ook wel. Ik zag hem niet, maar in de duisternis van dat weiland zag je niks zolang er geen vuurwerk de lucht in ging. Ruim voor twaalven gebeurde dat bijna niet. Niet in landelijk gebied. Abby keek ook naar het slachthuis, maar zonder verrekijker. Ze had haar inhalator vast, zette hem aan haar mond en kneep erin. Een, twee, drie keer ademen. Voor een actie kreeg ze het benauwd. Als we eenmaal begonnen was er niks aan de hand.
‘Het lijkt elke keer groter,’ zei ze. Ze bedoelde het slachthuis. Het ultramoderne kroonjuweel van Precious Meat b.v.

[…]

 

Copyright © 2024 Carolina Trujillo

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum