Leesfragment: Geest komt op

15 mei 2024 , door Isabella Hammad
|

Lees nu een fragment uit Isabella Hammads tweede roman Geest komt op (Enter Ghost), vertaald door Gerda Baardman en Jan de Nijs, en bestel dat boek!

Geest komt op is de actuele, nieuwe en begeesterde tweede roman van de veelgeprezen Isabella Hammad. Een onvergetelijk verhaal over kunstenaarschap en bezetting

Na een dramatisch verlopen affaire met een toneelregisseur besluit actrice Sonia Nasir haar oudere zus Haneen op te zoeken in Haifa. De zussen brachten daar elke zomer daar door toen ze klein waren, maar Sonia is er niet meer geweest sinds de tweede intifada en de dood van haar grootouders. Terwijl Haneen naar Haifa verhuisde en aan de universiteit van Tel Aviv ging lesgeven, richtte Sonia zich in Londen op haar acteerwerk. Haar band met Palestina blijkt bij haar terugkeer broos: al het land zit haar in het bloed, alles voelt als nieuw.

Bij Haneen ontmoet Sonia de charismatische regisseur Mariam en voordat ze er erg in heeft, heeft ze ermee ingestemd om mee te werken aan een uitvoering van Hamlet op de Westelijke Jordaanoever. Sonia brengt steeds meer tijd door in Ramallah en repeteert het in het Arabisch vertaalde toneelstuk met een toneelgezelschap dat ondanks de onderlinge rivaliteit Shakespeare wil uitvoeren aan deze kant van de muur. Naarmate de première nadert wordt duidelijk hoeveel obstakels de Palestijnse acteurs moeten overwinnen.

Te midden van dit alles vervaagt het oude leven van Sonia en dat biedt haar de mogelijkheid om zichzelf opnieuw uit te vinden in het land van haar voorouders.

Geest komt op is een meesterlijke roman over identiteit, familiebanden en verzet in de Palestijnse gebieden.



 

1

Ik had verwacht dat ik op het vliegveld zou worden ondervraagd en dat gebeurde ook. Wat me wel verbaasde was dat het niet lang duurde. In een apart kamertje stelden een jonge blonde agente en daarna een oudere agente met donker haar om beurten vragen over mijn leven. Ze waren vooral geïnteresseerd in mijn familiebanden met dit land, en ik herhaalde vier keer dat mijn zus hier woonde, maar dat ik er zelf in geen elf jaar meer was geweest. Waarom? vroegen ze telkens weer. Ik had er geen verklaring voor. Op sommige momenten kwam het gesprek bizar dicht in de buurt van mijn rechten. Ze probeerden me natuurlijk alleen maar van de wijs te brengen. Waarom is uw zus wel staatsburger en u niet? Op het juiste moment op de juiste plek geweest, zei ik schouderophalend. Ik wilde niet over mijn moeder beginnen. Ze maakten mijn bagage open, doorzochten mijn eigendommen, sloegen alle toneelstukken open, bladerden door mijn agenda met de blanco zomermaanden en de twee romans, waarvan ik er een in het vliegtuig had uitgelezen, waarna ik naar een ander vertrek werd gebracht voor visitatie. Dat lijkt me toch niet nodig, zei ik op hooghartige toon terwijl een derde agente met haar detector over mijn blote lijf streek alsof ik iets onder mijn huid kon hebben verstopt en langer bleef hangen bij mijn behabandjes en mijn onderbroek, die ik van tevoren speciaal bij elkaar had uitgezocht, blauwe kant, en toen ze voor mijn kruis neerknielde voelde ik de lach in mijn De zon verwarmde mijn gezicht, mijn handen. Mijn oksels begonnen te zweten. Ik hees me op en ging op de muur zitten.
Een meter of twaalf lager sloeg het water tegen de muur en stroomde schuimend weer terug. Rechts van me, bij de kromming in de muur, stond een groepje jongens naast elkaar. Een en al ellebogen, handen op heupen, ze verplaatsten hun gewicht van de ene voet naar de andere, keken naar elkaar, wachtten. Twee van hen waren klein en mager, op blote voeten, met bruine, zonbeschenen schouderbladen. De meeste grotere jongens droegen sneakers die donkere afdrukken op de stenen achterlieten, en van de zoom van hun korte broek viel een snoer van druppeltjes. De voorste nam een aanloop en sprong, met opgetrokken knieën. Het leek eindeloos te duren voordat hij het water raakte en zijn lichaam strekte. Hij brak door het oppervlak en verdween. Toen zijn hoofd weer bovenkwam, reageerden de andere jongens niet. Ik denk dat ik applaus had verwacht of zoiets. De springer schudde zijn haar naar achteren en zwom naar de rotsen.
In gedachten zag ik mijn eigen lichaam van het muurtje omlaag zweven. Mijn dunne linnen broek bolde op, verstrakte in de lucht als een zeil en slonk weer op het moment dat ik het water raakte. Ik zag en voelde de muur door mijn mouwen heen over mijn onderarmen schrapen. Het volgende moment lag ik met mijn benen gespreid en een hand uitgestrekt bloedend op de rotsen.
De jongens gingen dicht bij elkaar staan praten en keken steeds mijn kant op. In de diepte likte het water aan de stenen en liet zwarte, steeds groter wordende, vervagende kringen achter. In de verte doorkliefden tankers de golven. Het geluid van de zee was rustgevend. Na een tijdje sprong ik weer op de grond en trok mijn koffer mee naar de straat om weer een taxi aan te houden. Kunt u me naar Haifa brengen? vroeg ik, om de een of andere reden in het Engels. Misschien omdat ik niet zeker wist of hij een Palestijn was, zelfs niet in het oude Akka, of misschien omdat ik nog maar twee uur geleden mijn Engelsheid had benadrukt om mijn doorgang bij de grenspolitie te versoepelen. Het was benauwd in de auto, de hitte van de dag was blijven hangen. Op de radio werd een Arabisch liedje gedraaid. Aan de achteruitkijkspiegel hing een ketting van kaurischelpen.
‘Wael Hejazi. Kent u die?’ vroeg de chauffeur.
‘Nee. Is hij beroemd?’
De chauffeur lachte. Hij zong een stukje mee. ‘Vakantie?’
‘Ik kom mijn zus opzoeken.’
‘Joods?’
Ik deed alsof ik hem niet had gehoord. Waarschijnlijk had hij wel geraden dat ik Arabisch was, anders had hij het vast niet gevraagd. Ik hield niet van die dansjes van chauffeurs met hun passagiers, dat aftasten: afkomst, loyaliteiten, mate van onwetendheid. Bij de laatste passen, vlak voor het rinkelen van het kleingeld, zou hij waarschijnlijk op de proppen komen met een verhaal van verlies en politieke vervreemding. Ik verzette me tegen het idee dat ik iets met deze man gemeen zou hebben. Ik stak een hand uit naar de kier in het raam die een sissend zuchtje lucht binnenliet en de vraag of het raampje verder open mocht lag al op mijn lippen, maar als ik zijn taal sprak, zou van het een het ander komen en ik had geen zin om daarop door te gaan met – Layth, zoals door het gebarsten plastificeerlaagje op zijn vergunning in Romeinse letters naast de Hebreeuwse te lezen stond. Een jeugdige foto, glimlachje, zwarte snor, die grijs was in de achteruitkijkspiegel waarin ik zijn ogen naar mij en dan weer naar de weg zag flitsen.
Would you mind opening the window?’ vroeg ik in het Engels.
Er sneed een briesje door de taxi. De bermen waren bespikkeld met palmen. Pijnbomen. Pylonen.

Het idee om naar Haifa te gaan was in januari in Londen opgekomen. Haneen was overgekomen voor de kerstdagen en toen ze een paar dagen na nieuwjaarsdag haar koffers de trap van het huis van onze vader af sleepte, besefte ik ineens dat we elkaar de hele vakantie niet hadden gesproken, althans niet echt. Het begon te regenen. Ik gaf haar mijn roze paraplu en deed de deur voor haar open, ineens in de greep van schuldgevoel en toen van paniek, want ik had haar nodig en het was nu te laat om dat tegen haar te zeggen. De taxi kwam, we zwaaiden haar uit, en toen vertelde ik alles aan mijn vader, maar een beetje onderkoeld om hem niet ongerust te maken. Ga een keer in Haifa bij haar langs, zei hij, terwijl hijzelf net zo lang niet in Haifa was geweest als ik.
‘Zullen we samen gaan?’ opperde ik. ‘Een Nasir-familiereisje.’
‘O nee, nee, nee,’ zei hij. Hij pakte zijn krant en verdween in de keuken.
Vlak voor zijn zeventigste was mijn vader eindelijk met pensioen gegaan en hij moest nog wennen aan het leven thuis, in East Finchley. Dat was voor mij helemaal aan de andere kant van de stad, dus logeerde ik bij hem zolang Haneen er was, zodat we de vakantie met ons drieën onder hetzelfde dak konden doorbrengen. Ik had heel oktober en november als Arkadina in De meeuw van Tsjechov gestaan en in december, toen we waren gestopt en Haneen kwam, was ik daar nog helemaal hyper van. Er waren op dat moment niet veel audities, alleen feesten waarvan ik in de kleine uurtjes thuiskwam, waarna ik de trap op sloop om in mijn oude kinderkamer te gaan slapen. Het kerstfeestjescircuit was niet echt mijn scene, maar ik had iets met Harold Marshall, de regisseur van De meeuw, en hij zat daar helemaal in. De hele maand was ik dronken van het gekonkel, me voortdurend bewust van zijn aanwezigheid, zijn grote gestalte in volle ruimtes, zijn dreunende stem, zijn vervaarlijke zwarte manen die hij aldoor achterover gooide. Hij was de eerste voor wie ik sinds mijn scheiding sterke gevoelens had en ik wist wel dat het nog te vroeg was om van liefde te spreken, maar ik kan niet ontkennen dat ik dat woord in gedachten wel gebruikte. Het keerpunt was nog niet gekomen, maar ik voelde dat dat niet lang meer zou duren en probeerde het te verdringen. Ongetwijfeld droeg dat bij aan de kracht van mijn gevoelens.
Intussen had Haneen de keuken van onze vader vol gezet met dozen die ze van zolder had gehaald en ze maakte stapeltjes voor dingen die weg konden, ordende zijn papieren en foto’s en borg ze op in archiefmappen, met haar leesbril in haar haar, dat grijzer was geworden sinds ik haar voor het laatst had gezien. ’s Morgens, als ik nog helemaal wazig van het slaaptekort bij wijze van ochtendgroet mijn hand opstak en koffie ging zetten, moest ik me een weg door de troep banen. Toen mijn vader de chaos zag, hief hij zijn handen ten hemel en riep dat het ‘hopeloos’ was. Haneen riep hem tot de orde alsof hij haar kind was, wat hij op de een of andere manier niet erg leek te vinden. ’s Middags gingen ze wandelen over de Heath, en soms ging ik mee en luisterde naar hun gesprekken. Zelf had ik het idee dat ik de schijn behoorlijk goed ophield. We brachten kerstavond samen door, dronken op zijn pensionering en neurieden mee met zijn oude lievelingsliedjes. Een paar dagen later zette Haneen zes volle vuilniszakken op de stoep en vertrok naar het vliegveld.
Ook ik pakte mijn kleine koffertje om weer naar huis te gaan, aan de andere kant van de stad, en nam afscheid van mijn vader. Hij tuurde over zijn bril.
‘Je bent jezelf niet,’ zei hij.
De regen kletterde op het dak van de keuken. Ik wilde alles ontkennen. Toen zag ik zijn getuite lippen in zijn witte baard en hoorde mezelf zeggen dat ik wel ongeveer begreep waarop hij doelde.
Een paar maanden later was mijn relatie met Harold afgelopen en ik vroeg Haneen of ze het leuk zou vinden als ik haar opzocht. Ik kon niet meteen weg, want op woensdagavond gaf ik acteerles en op donderdag bewegingsles, en afgezien van een reclamespot waarin ik een paar jaar geleden de hoofdrol had gespeeld waren die lessen mijn voornaamste bron van inkomsten. Ik boekte een vlucht voor juni, als de vakantie begon. Een troostrijk vooruitzicht.

[…]

 

© 2023 Isabella Hammad
© 2023 Nederlandse vertaling Ambo|Anthos uitgevers, Amsterdam en Gerda Baardman en Jan de Nijs

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum