Leesfragment: Frits Lugt 1884-1970, Leven voor de kunst

27 november 2015 , door J.F. Heijbroek
| | | |

8 december verschijnt J.F. Heijbroeks biografie van kunstverzamelaar, mecenas en mede-oprichter van het Institut Néerlandais Frits Lugt (1884-1970), Leven voor de kunst. Vanavond kunt u al de inleiding en een paar pagina's uit hoofdstuk acht lezen. Én uw exemplaar reserveren.

Leven voor de kunst is het levensverhaal van de markante verzamelaar, kunsthandelaar, onderzoeker en auteur Frits Lugt (1884–1970). Van 1901 tot 1905 was hij werkzaam bij een Amsterdams veilingbedrijf, dat mede door zijn impulsen tot grote bloei kwam. Vanaf 1915 verzamelde hij zelf schilderijen, tekeningen, prenten en antiquiteiten. Hij beperkte zich hierbij niet tot grote kunstenaars zoals Rembrandt, Dürer, Rubens, Van Dijck enWatteau, maar slaagde er ook in uitzonderlijke kunstwerken van kleinere meesters te bemachtigen. Daarnaast publiceerde hij een aantal kunsthistorische standaardwerken die nog niets aan waarde hebben ingeboet.
Leven voor de kunst is het verhaal van Lugts zoektocht, om niet te zeggen jacht, naar kunstwerken en geeft ook een schets van zijn persoonlijk leven in relatie tot zijn familie, zijn vrienden, kunstverzamelaars en musea in Europa en Amerika.
In 1947 bracht Frits Lugt zijn verzameling onder in een stichting, de Fondation Custodia. Nog geen tien jaar later richtte hij, samen met de Nederlandse staat, in Parijs het fameuze Institut Néerlandais op, waar veel bekende Nederlanders hebben gelogeerd. Dit boek maakt de balans op van het leven van een kunstverzamelaar die met zijn gedrevenheid vanuit het niets een unieke, openbare collectie met een blijvende waarde heeft opgebouwd.

Leven voor de kunst is gebonden en bevat 480 pagina's, met 300 illustraties in kleur.

Inleiding

In de middag van 15 juli 1970 zakte midden in het drukke Parijse verkeer in de buurt van de Place de l’Étoile een voetganger ineen. Onmiddellijk snelden omstanders toe om hem te helpen, maar hun hulp kwam te laat. De in een keurig pak geklede man was reeds overleden. Het bleek niet moeilijk de identiteit van de overledene vast te stellen, want voorin zijn agenda, die op 15 juli aangaf dat hij om 4 uur op bezoek zou gaan bij de antiekhandelaar Hamburger, stonden zijn naam en adres vermeld. Nog diezelfde dag werden zijn familie en ook zijn beste vriend in Nederland, prof.dr. J.G. van Gelder, van zijn dood op de hoogte gesteld. Die laatste stuurde meteen een brief aan zijn collega prof.dr. J.Q. van Regteren Altena, waarin hij meedeelde: ‘Er is een treurig bericht. Gisterenavond laat ben ik opgebeld dat Frits Lugt plotseling is overleden. Op weg naar een bespreking is hij door een hartaanval getroffen en de dood moet terstond zijn ingetreden. Een groot man is uit ons midden heengegaan en het tijdperk waartoe hij behoorde, heeft hij zelf afgesloten – 86 jaar – en tot de laatste dag, het laatste uur, actief. Tien dagen geleden nog in Londen om op een veiling te kopen, nog in Polesden Lacey bij Norris. Nooit één moment in volledige rust. Die is pas gisteren voorgoed ingetreden. Bijna vijftig jaar heeft hij ons beider leven, soms begeleid, soms beïnvloed.’
Drie dagen na zijn overlijden verscheen het eerste in memoriam, geschreven door Van Regteren Altena, in het Algemeen Handelsblad, kort daarop gevolgd door hetzelfde stuk in de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Ook in verschillende Franse kranten zoals Le Monde en Le Figaro en in Engelse dagbladen waaronder The Times en de Daily Telegraph werd een levensbericht geplaatst of mededeling gedaan van het overlijden van Frits Lugt. Kort daarop volgde een stroom van in memoriams in de kunsthistorische vakbladen en in de jaarboeken van de instellingen waarvan Lugt deel had uitgemaakt. Het was vooral zijn vriend Van Gelder, die in verschillende kunsthistorische publicaties – steeds weer met een wat andere invalshoek – stilstond bij de overledene,met wie hij zo’n 25 jaar intensief was opgetrokken. In veel van die publicaties wordt Lugts geslotenheid benadrukt. Van Gelder merkt op dat Lugt nooit een dagboek heeft bijgehouden en op latere leeftijd ook geen memoires heeft willen schrijven. In toespraken refereerde Lugt er nogal eens aan dat hem herhaaldelijk werd verzocht dergelijke herinneringen aan het papier toe te vertrouwen, maar dat hij nooit aan die verzoeken had toegegeven omdat ‘zulke gedenkschriften altijd andere personen hinderen, die in de gebeurtenissen op voor hen onvoordelige of onaangename wijze gemoeid zijn geweest’.
Wel heeft Lugt af en toe toespraken bij de opening van tentoonstellingen en beurzen gehouden, waarin hij kort terugblikte op saillante gebeurtenissen uit zijn leven. Het zijn dikwijls verhalen waarin hij – bijna angstvallig – de namen van de hoofdrolspelers verzwijgt. Soms worden ze voorafgegaan door de zinsnede ‘nee, nee, nee, nee we noemen geen namen’, een liedje uit de oudejaarsconference van 1963 van de door Lugt bewonderde cabaretier Wim Kan. Verschillende van die dikwijls smakelijke anekdotes van Lugt konden door de auteur van dit boek ‘ontsluierd’ worden.
Lugt schreef tijdens zijn leven in een regelmatig, goed leesbaar handschrift enkele duizenden brieven. Van die uitgaande post behield hij zorgvuldig zijn kladversie, die helaas niet van alle periodes uit zijn leven bewaard zijn gebleven. Zijn uitstekende geheugen en zijn nauwkeurig bijgehouden archief stelden hem in staat steeds uiterst accuraat op ingekomen brieven te antwoorden. Helaas zijn de agenda’s van Lugt geen van alle bewaard gebleven, op die van 1969 en 1970 na. Van zijn vrouw zijn de naoorlogse agenda’s en drie van daarvóór nog in het archief aanwezig. Verder zijn vrijwel alle persoonlijke brieven, bijvoorbeeld het grootste gedeelte van de correspondentie met zijn vrouw Jacoba Klever, met wie hij bijna 60 jaar in zeer goede harmonie was getrouwd, niet bewaard gebleven. Onderweg naar de Verenigde Staten in 1960–1961 hebben Lugt en zijn vrouw – volgens een brief aan Van Gelder – ‘een zeer nuttig werk kunnen verrichten. U en onze kinderen zullen daar later dankbaar voor zijn, al was ’t alleen maar om het vele, dat we verscheurd aan de golven hebben prijsgegeven. Wij hebben al onze vertrouwelijke correspondentie van vroeger jaren meegenomen, met het vage plan om na een herlezing alles op te ruimen. Maar onze historische zin en ons hart hebben zich daar toch tegen verzet. Wij stuitten op zovele interessante brieven die over nog eens 50 jaar nog curieuzer zullen lijken, dat we een selectie hebben toegepast.Ongeveer 4/5 is verdwenen en dat bespaart heel wat hoofdbreken aan onze erven. Het o.i. lezenswaardige restant zullen we chronologisch ordenen en we stellen ons voor, dat kinderen of kleinkinderen of iemand als U later nog wel eens bij ’t doorbladeren zullen gnuiven of glimlachen, of zich verwonderen, of ’t hoofd schudden.’ Uit het bovenstaande blijkt dat niet alleen het bewaren, maar ook het weggooien door Lugt zorgvuldig was geregisseerd.
Gelukkig zijn er nog vele meters archivalia wel bewaard gebleven of weer te voorschijn gekomen, zodat het werkzame leven van Frits Lugt vrij goed te volgen valt.

VIII. Een droom verwezenlijkt. De Fondation Custodia en het Institut Néerlandais in Parijs
1957-1970

Al vele jaren had bij de Nederlandse kolonie in Parijs het verlangen geleefd om in die stad een Hollands centrum voor culturele manifestaties te vestigen, dat voor ons land eenzelfde functie zou vervullen als het in 1933 geopende Institut Français d’Amsterdam, sinds 1939 Maison Descartes, voor Frankrijk. De Nederlandse regering – en vooral het ministerie van ok&w – wenste, mede in het kader van het Frans-Nederlands Cultureel Verdrag, sinds 1946 voor haar culturele vertegenwoordiger een eigen ruime behuizing, vanwaaruit hij een breed scala aan activiteiten zou kunnen ontwikkelen, die beide landen op artistiek en intellectueel gebied dichter bij elkaar zouden brengen. Zo’n instituut kon tevens de banden tussen beide volken versterken. Op 3 augustus 1956 werden de statuten van de Stichting Institut Néerlandais door vertegenwoordigers van de Fondation Custodia en de Nederlandse regering bekrachtigd en was het instituut, gevestigd op een steenworp van de Assemblée Nationale, een feit. Doel van de stichting was het bevorderen van de toenadering tussen Nederland en Frankrijk op het gebied van de schone kunsten, letteren en wetenschappen. Het Institut Néerlandais hoopte zijn doel te bereiken door het organiseren van conferenties, tentoonstellingen en concerten en door huisvesting te bieden aan veelbelovende Nederlanders die zich bezighielden met culturele studies in Frankrijk, door de vestiging van een bibliotheek en door de presentatie van een collectie schilderijen, tekeningen, prenten, kunstvoorwerpen en antiekemeubelen in het gebouw Rue de Lille 121, dat door de Fondation Custodia ter beschikking was gesteld aan het Institut Néerlandais. De exploitatiekosten van het instituut werden voor de helft betaald door de Staat der Nederlanden en voor de andere helft door Custodia. Alle salarissen van de tot dan toe aangestelde medewerkers van het nieuwe instituut werden betaald uit het jaarbudget van het Institut Néerlandais, met uitzondering van die van de directeur en de onderdirecteur, die ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken waren.
Het zou nog een half jaar duren voordat de officiële inauguratie op 11 januari 1957 in het bijzijn van de president van de Vierde Republiek René Coty en z.k.h. prins Bernhard plaatsvond. Op de feestelijke bijeenkomst was Lugt gastheer samen met de toenmalige ambassadeur van Nederland baron van Boetzelaer van Oosterhout. Bovendien opende hij de rij van sprekers. In een geestige rede zei hij, zich wendend tot president Coty, die hij al in 1954 informeel voor deze feestelijke bijeenkomst had ‘gestrikt’: ‘U zult zich afvragen waarom ik het aandurf in dit hoge gezelschap als eerste het woord te nemen. U vergeve het me, Monsieur le Président, maar dat komt omdat ook ik president ben, zij het dan ook een heel klein presidentje, dat vol respect voor u buigt. Ik ben namelijk bestuursvoorzitter van het Institut Néerlandais. Ik heb overigens de indruk dat in uw land presidenten niet zeldzaam zijn. Ik herinner me nog dat een van uw voorgangers zijn publiek eens als volgt toesprak: “Mes chers présidents”.’ Met deze woorden begon Lugt zijn toespraak, waarin hij niet verhulde veel tegenwerking van zowel Franse als Nederlandse ministeries te hebben gehad. In zijn ‘kinderlijke naïviteit’ had Lugt gedacht reeds in 1947 het nieuwe instituut te kunnen openen. ‘Enthousiasme is een grote kracht’, aldus de spreker, ‘maar zodra ons enthousiasme de stoep van een ministerie overschrijdt, wordt het terstond in een dossier opgesloten. Daar bevriest het, sterft het.’ Daarna spraken Sadi de Gorter in zijn perfecte Frans en de Franse minister van Onderwijs R. Billères. De plechtigheid werd beslotenmet een lange rede door de kvp-minister van Onderwijs J.M.L.Th. Cals, waarna prins Bernhard met enkele woorden het nieuwe Institut Néerlandais opende.

De officiële opening van het Institut Néerlandais in Parijs op 11 januari 1957 in het bijzijn van René Coty, president van de Vierde Republiek, en z.k.h. prins Bernhard.
De officiële opening van het Institut Néerlandais in Parijs op 11 januari 1957 in het bijzijn van René Coty, president van de Vierde Republiek, en z.k.h. prins Bernhard.

Na afloop van de officiële plechtigheid was er gelegenheid zowel het voor- als het achterhuis te bezichtigen. In het negentiende-eeuwse voorgebouw, dat geschikt was voor grotere bijeenkomsten, waren op de hoofdverdieping – zoals nog steeds – drie ruime ineenlopende zalen voor lezingen, vergaderingen en muziekuitvoeringen, waar 100 à 150 bezoekers konden worden ontvangen. Op de begane grond was de bibliotheek gevestigd, die in het souterrain in de voormalige stallen een goede mogelijkheid tot uitbreiding had. De bibliotheek van de Nederlandse Vereniging was daar reeds in 1956 geïnstalleerd. Op de tweede en vijfde verdieping waren vijftien logeerkamers ingericht – verschillende met twee bedden – voor Nederlandse geleerden en bursalen die voor speciale studies naar Parijs kwamen en voor studenten die hun studie (vrijwel) beëindigd hadden en nu bijvoorbeeld voor onderzoek of het schrijven van een proefschrift onderdak zochten. De derde en vierde verdieping waren nog verhuurd. Na de rondleiding door de gastenverblijven was er een ‘visite guidée’ voor groepen van ca. twintig personen door de vertrekken van het Hôtel Turgot, waar de kunstcollectie van Lugt was ondergebracht.
Onder de bezoekers van de opening van het Institut Néerlandais waren de gebruikelijke kerkelijke, diplomatieke, universitaire en politieke gezagsdragers uit Frankrijk en uit het gastland, maar ook tal van Nederlandse, Franse en buitenlandse journalisten. Voor Le Figaro bracht Georges Duhamel van de Académie Française verslag uit van de opening. Hij kende de tegenhanger van het instituut, Maison Descartes in Amsterdam, en refereerde in zijn stuk aan de dichter P.C. Boutens, ‘de Paul Valéry van de Lage Landen’, die hij in Nederland had ontmoet. Ook de beeldhouwer Ossip Zadkine was opgemerkt onder de bezoekers door Parool-journalist Sal Tas. Hij typeerde hem als ‘klein, beweeglijk en als altijd verrassend lijkend op een sensitieve kopie van Bertrand Russell’. Met een receptie, waar zo’n zeshonderd genodigden aanwezig waren, werd de plechtige openstelling besloten. Natuurlijk kwamen er ook talrijke schriftelijke felicitaties binnen. Een van de opmerkelijkste was een telegram van prinses Irene die, indachtig het geslaagde bezoek met haar schoolklas in 1955, het echtpaar Lugt-Klever van harte feliciteerde met hun ‘Lugt-kasteel’.
Op 12 januari werd samen met minister Cals een feestelijk ontbijt gehouden met al diegenen die hadden meegeholpen om de opening tot een succes te maken. Diezelfde dag vond ook de zestiende vergadering van het bestuur van de Fondation Custodia plaats. Daar werd besloten – alsof het allemaal nog niet genoeg was – dat Custodia ook de aankoop van het gebouw voor het Nederlands Interuniversitair Kunsthistorisch Instituut (niki) in Florence, met logeergelegenheid voor studerenden, zou bekostigen. Na een bezoek van Lugt aan die stad, kort na de opening van het Institut Néerlandais in Parijs, werd een voorlopig koopcontract getekend voor het pand Viale Torricelli 5, dat zeer geschikt bleek te zijn voor het beoogde doel. Het kwam per 1 november 1957 in het bezit van de Fondation Custodia.Het beheer werd in handen gegeven van de particuliere Stichting Domus, opgericht ten behoeve van de Rijksuniversiteit Utrecht. Doelstelling van die stichting was ‘het in eigendom of gebruik verkrijgen van woonhuizen en andere gebouwen en deze te doen gebruiken of zelf te exploiteren in het belang van de Rijksuniversiteit te Utrecht of tot enig ander wetenschappelijk of cultureel doel’. De stichting was in 1948 opgericht, aanvankelijk onder de naam ‘Frits Lugt Stichting’, maar in 1950 werd die naam bij notariële akte gewijzigd in ‘Stichting Domus’. De stichting beheerde al het pand Wilhelminapark 62. in Utrecht, waar de hoogleraren Van Gelder en Ozinga woonden.

[...]

© 2010 J.F.Heijbroek, Fondation Custodia, Parijs, en Uitgeverij Thoth.

Uitgeverij Toth

Fondation Custodia

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum