Leesfragment: Het gedicht gebeurt nu. 1979-2009

05 september 2010 , door Eva Gerlach
| |

11 september wordt Eva Gerlachs Het gedicht gebeurt nu. 1979-2009, een min of meer compleet overzicht van alle tussen 1979 en 2009 verschenen dichtbundels, gepresenteerd bij Athenaeum Boekhandel. Vanavond kunt u het zestal niet eerder gebundelde gedichten uit de afdeling 'Over geluk' lezen.

In Voorlopig verblijf. Gedichten 1979-1990 verzamelde Eva Gerlach lang geleden vijfenzeventig gedichten uit haar eerste zes dichtbundels, die alle in de loop der jaren uitverkocht waren geraakt. Dat was een strenge selectie. Gerlach wilde geen verzameld werk, ze wilde opgenomen hebben wat in haar ogen overeind gebleven was. In de jaren daarna werd haar de P.C. Hooftprijs toegekend en verschenen nog tal van bundels, waaronder Wat zoekraakt, Alles is werkelijk hier, Niets bestendiger, Solstitium, Een bed van mensenvlees en Situaties.

Het gedicht gebeurt nu is alweer geen totaaloverzicht, maar een door Gerlach zelf kieskeurig verzameld werk, waarin het beste wat zij volgens zichzelf te bieden heeft is opgenomen.

Eva Gerlach is een van de belangrijkste dichters uit het Nederlandse taalgebied. Haar bundels werden bekroond met tal van literaire prijzen. De gedichtendagbundel 2003 was van haar hand. Voor haar hele poëzieoeuvre ontving zij in 2000 de P.C. Hooftprijs. Haar laatste dichtbundel, Situaties, verscheen in 2007.

  • ‘Eva Gerlach kan kijken, heel goed kijken.’ – de jury van de P.C. Hooftprijs 2000
  • ‘In haar poëzie is de taal soms uit de haak en schuilt er achter de ogenschijnlijke luchtigheid een bevreemdende, intrigerende grimmigheid.’ – De Morgen
  • ‘Gerlach blijft verbazen. [...]  Dit is grootse poëzie.’ - Arie van den Berg in NRC Handelsblad over Situaties

 

Over geluk

Zes ongebundelde gedichten, 2007-2009

Gelukkig gedicht

‘Ze kwam bij me in de gedaante van een hond van
onduidelijk ras, er was niemand thuis in dat dorp.
Ze kwam zo sloom als honden eigenlijk niet
kunnen naast me lopen, raakte me met geen
haar aan, keek niet op. Bij het korenveld zei ik

ga weg en ze antwoordde niet maar
liet haar tanden zien. Ik zal je niet zal je
nooit verlaten. Bofkont die ik was. Nam haar
mee naar mijn huis bij de zee met water en brood,
steekmuggen, leerde haar koken,

schoonmaken, zingen. En nu met de zwaluwen, die ze
sinds ze terug zijn nazwemt tot achter de zon,
is ze, wanneer ze haar klittenvacht buiten hangt en
denkt dat ik niet kijk, een vrouw uit dat dorp,
glad als een rots in zee, ze worden niet ouder,

verbazend kleine tieten, elfenbenen.’

 

Oceanium

Dat je zo wit, vrij verontrustend, onder
al die stralen licht uit water in
plexiglas zat, we zwegen maar, geen woord
durfde rechtuit die middag dus het gat
in alles was gegroeid waardoor de dingen
niet goed meer te bevatten, enkel via
via, uit de droom, herinnering of
door prakkezaties op te halen waren
als kinderen uit een creche (terwijl geluk
toch is zoals Spinoza schrijft zich alles
wat te begrijpen is geheel te denken),

stilte waarin boven ons en naast en
onder ons de zeeschildpadden (hun
logge korte boerenhandenvleugels
ploegen de oceaan, hun monden lijken
zacht maar zijn dat niet) zonder gewicht
(vlezige ballerina’s) achteloos
zweefden door het licht in rafeling —

hoe zei je zou verwantschap voelen als je
daarin bent opgegroeid, dus niet verdeeld;
alles bewaart zonder verwarring, is
geluk niet dat demensen hun bestaan
naar hun natuur kunnen bewaren? Stond
op, liep naar de wand van licht en legde
je oog ertegenaan en uit de diepte
steeg tegen aarzeling en weerstand langzaam

één op, stak haar hoofd uit en keek je aan.

 

Online

Je zit in het midden groter dan echt met je hand
in het gips en je lacht of je ergens
gelooft wat je vertelt weer ’s gevochten
erbij gelapt me vrij gebokst meteen
z’n kin
Gewoon je hand tussen de deur,
de hond zat aan de riemen wilde weg,
geeft niet, de hond is oké.

Onduidelijk wat het is
waardoor ik niet precies weet
wat er is. De dag gaat zijn gang in de schaduw
achter je rug, je wijst naar buiten, je vingers
wuiven uit gips, je zegt Yes. Ik hou van mijn leven.

 

Het gedicht moet over iets gaan

Hij zei ‘het moet over iets gaan. Het liefst over mij.’
Dus deed ik het over hem. Al kende ik hem pas een dag,
een nacht. Hij zei dat er zorg uit moest spreken
en overredingskracht. Ik gaf hem de brug,
de vissers op de brug, het aas — garnalen
in plastic bekertjes —, de vogels, vuurtjes,
gevangen vis in emmers, spartelend.

Hij geeuwde (‘komt er nog iets over mij?’),
raakte mijn nek aan, doornuitsteeksel, even.

Liever vis ik op angst. Wat ligt beneden
de stroom. Spatborden, bouwpuin, stoelen, naaimachines;
duizend oneffenheden die het water
in kolkjes draaien. Schoenen. Nu ja, angst.

Ik wilde slapen, niet met hem, alleen
met jou aan wie ik altijd denk, waar ook.
Mijn hoofd onder het kussen als altijd,
tegen het licht en om niks meer te horen
of vast te houden dan mijn hart, dat sloeg.

 

Wie

Iemand in een haren jas zit met zijn
hoofd in mijn schoot. We weten wie we zijn,

een mens maar vrolijker. Beter ontwerp ook, sneller,
waakzamer, trouwer? namen van dit en dat strak
in de oren maar niet het gedraai eromheen, geen

leugens, geen halfhartigheid, gewoon
rennen en de bal ophalen onder
struiken.

Een mens zoals in ooit eens heldere tijd
gesnoven door de goden lijn voor lijn,

eentje voor niks bevreesd, niet voor geluiden niet
voor dromen niet voor in het donker iemand
uit de muur zien komen. Een die weet hoe
het moet en wat hij wil, trouw zijn, de bal ophalen,

liefhebben en de bal ophalen, altijd
(bal laten liggenmaar wie geeft
daarom) samen zijn, alles goed doen overal, amen.

 

IJsvogel, schuilhut

De rakelingse dolk in blauw gevat
boven het oranje schild onmogelijk echt
op rooie poten in een boomzien zitten

(kwam hij je merg kromp in je rug, hee
eeuwigheid &
in één adem

weg).

 

Copyright © 2010 Eva Gerlach

pro-mbooks1 : athenaeum