Leesfragment: Roekoe

27 november 2015 , door Joost de Vries

Morgen in De Groene Amsterdammer, vanavond al te lezen op Athenaeum.nl: Joost de Vries over Superduif van Esther Gerritsen. 'De ingetogen schrijfstijl [van Gerritsen] lijkt op het oog weinig uitdagend, maar weet de kindergeest goed te vangen'.

De samenwerking tussen Athenaeum Boekhandel en De Groene Amsterdammer is versterkt: op de site van De Groene kunt u de besproken boeken direct bij Athenaeum kopen.

 

Laten we het eens over openingszinnen hebben. Het liefst, zal de gemiddelde redacteur tegen zijn gemiddelde auteur zeggen, schrijf je er eentje die je lezer meteen de spanningsboog van het verhaal in trekt. Een korte stellende zin. Noem een personage en zeg iets dat suggereert dat hij op het punt staat iets te gaan meemaken, iets dat zijn vastgeroeste, veilige leventje zal veranderen, iets dat je verhaal legitimeert. Het is een buitengewoon vakkundig recept dat voor mensen die vaker romans lezen ook buitengewoon clichématig en gemakzuchtig aanvoelt.

'Hugo had al jaren niet meer aan zijn broer gedacht toen de telefoon ging.'
Wie is Hugo? Waarom heeft hij zijn broer zo lang niet gesproken? Wie is er aan de telefoon? Wat is er gebeurd? Toch niet iets met zijn broer, hè!? Enfin. Puntje van je stoel.
Het begin van Superduif, de nieuwe roman van Esther Gerritsen: 'De dag waarop ik Ine voor het eerst ontmoette was ook de dag waarop ik voor het eerst lichtjes opsteeg. Die dag begon hetzelfde als alle andere dagen.' Bij veel andere schrijvers zou dit opgepikt zijn als een weinig geïnspireerd begin, maar Esther Gerritsen staat niet bekend als een schrijfster van toegankelijke boeken, dus wanneer zij zo glashelder begint lijkt dat een veelbelovend teken voor de lezer. In de afgelopen tien jaar heeft Gerritsen (1972) een volkomen eigen oeuvre bij elkaar getimmerd, dat zich nergens toe verhoudt behalve tot haar eigen originaliteit (een 'autonoom oeuvre' zou je het kunnen noemen - was het niet dat 'autonoom' zo'n woord is waarmee je jezelf nogal eens compleet onbedoeld in hogere dialectiek plaatst). Centraal thema is het zoeken naar menselijk contact, of het onmogelijke van menselijk contact, want de personages van Gerritsen zijn doorgaans even wezenloos als navelstaarderig - de manier waarop ze dit opschrijft, een afwisseling van ijl (abstract) en zwaar (soms lijkt elke zin beladen), werkt afwisselend wel (in TussenEenPersoon, 2002) en niet (De kleine miezerige god, 2008).
Het moet mogelijk zijn om Superduif vanuit een zelfde zwaarte te benaderen, en een heel scala aan metaforen en andersoortige allegorieën in Superduif te ontwaren. Hoeft niet per se. De roman gaat over een nors meisje, Bonnie, dat op het punt staat van de basisschool naar de brugklas te gaan, en ontdekt dat ze op onregelmatige momenten in een duif verandert. Als ze op een gegeven dag over een tuinhekje springt, blijft ze zweven. Kort daarna, op haar kamer, krijgt ze het Spaans benauwd, trekt ze haar kleren uit en groeien er ineens vleugels, met veren, uit haar schouderbladen. Ze stijgt op en vliegt weg, een dikke vette duif, om onoplettende honden en oudere vrouwtjes te redden van naderend verkeer. Superduif to the rescue!
Natuurlijk weet de lezer dat Bonnie helemaal geen metamorfoses ondergaat. Geen van haar klasgenootjes of haar ouders zien de transformaties. Die kijken steeds net de andere kant op. In feite schrijft Gerritsen vanuit het perspectief van een meisje dat de werkelijkheid van haar veranderende lichaam niet aandurft, gestrest is over haar nieuwe school, een meisje dat elke ochtend hysterisch huilend door haar moeder uit bed wordt gehaald - 'Ik kan het niet. Ik kan vandaag niet opstaan!' - en zichzelf verschuilt in een fantasiewereld. Dat leidt tot de voor de hand liggende clou van het boek, waarin Bonnie via haar columns in de schoolkrant de duivenfictie (bijna) een plaats weet te geven in haar echte leven. Als Bonnie zich na een catastrofaal schoolfeest kapot schaamt voor haar duivengedoe is de echte transformatie compleet; fantasie kan de werkelijkheid niet langer bedekken.
Dat klinkt als een behoorlijke domper, maar dat is het verre van. Superduif is in alles een warm en vooral grappig boek. Gerritsen geeft de wereld van Bonnie weinig decor, besteedt nauwelijks aandacht aan beschrijvingen of details, maar de manier waarop ze toenemende bezorgdheid van Bonnie's ouders beschrijft - met name goed gevangen in de toon waarop ze tegen haar spreken - geeft een authentiek gezinsgevoel. Haar ingetogen schrijfstijl lijkt op het oog weinig uitdagend, maar weet de kindergeest goed te vangen (zoals ik me dat voorstel, tenminste), en nog beter: omdat je als lezer net zo goed de logica van Bonnie volgt als van haar ouders, of leraren, heeft het een totaal onderkoeld effect. Wanneer Bonnie een hoofdstuk afrondt waarin ze vertelt over haar absurde spreekbeurt over haar duif met 'De meester gaf de klas geen gelegenheid tot vragen stellen' snap je dat je de onderwijzer het meisje tegen zichzelf in bescherming wil nemen, iets dat haar, blissfully unaware, volledig ontgaat. Het hilarische hoogtepunt, voor mij, is als Bonnie in discussie gaat met haar ouders, die al aanzienlijk op leeftijd zijn en haar met het engelengeduld van opa's en oma's behandelen, en ze vastloopt in hun rationele denken. Roekoe, zegt de anders zo serieuze Bonnie ineens.

Pardon?
Roekoe.
Houd daarmee op!
Roekoe.


Superduif is misschien niet het meest ambitieuze boek van Esther Gerritsen; het is zonder twijfel wel haar leukste.

De Groene Amsterdammer
Dichters & Denkers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum