Leesfragment: The Substance of Things Unseen in Science, Art and Religion

27 november 2015 , door Karen Armstrong, Karel van der Toorn

Vandaag de dag worden wetenschap en religie vaak als volstrekt onverenigbaar beschouwd. Dit heeft ervoor gezorgd dat religie voor veel mensen in de Westerse wereld een moeilijk, zo niet onmogelijk concept is geworden. In de vierde Spui25-lezing, getiteld 'The Substance of Things Unseen in Science, Art and Religion' zal Karen Armstrong vrijdag 17 september de relatie tussen wetenschap en religie onderzoeken, waarbij ze beargumenteert dat in beide gevallen verbeelding de sleutel is. Karen Armstrong gaat na haar lezing in gesprek met Karel van der Toorn.

Vanavond een voorproefje van lezing en gesprek. We spraken Karel van der Toorn over Karen Armstrong en brengen de eerste pagina's van de inleiding van De kwestie God. De toekomst van de religie, haar meest recente boek, waarin ze onder andere op dit onderwerp ingaat.

Markant, geleerd, geëngageerd

Gesprek met Karel van der Toorn

Vrijdagavond wordt Karen Armstrong geïntroduceerd, en achteraf geïnterviewd, door Karel van der Toorn, theoloog en voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam. We vroegen hem hoe hij haar gaat inleiden en wat hij van de avond verwacht.

'Karen Armstrong is in meerdere opzichten een heel bijzondere vrouw, zo zal ik haar introduceren: ze heeft een markante levensgeschiedenis, waar ze met grote openhartigheid over geschreven heeft. Ze is ook een vrouw van de wetenschap, een godsdienstwetenschapper, met grote kennis van zaken. Ze is op heel veel terreinen thuis, en ze heeft er op zeer toegankelijke wijze over geschreven.

En in de derde plaats is ze bijzonder als pleitbezorger voor… voor het verstandig omgaan met religie, zo noem ik dat maar even. Dat vind ik heel bijzonder voor iemand die deze religieuze achtergrond heeft. Ik had van haar, als voormalige non, eerder een behoorlijk felle reactie verwacht. Integendeel: ze maakt duidelijk dat godsdienst verbonden is met menselijke cultuur, dat dat gewoon een feit is om rekening mee te houden, en bovendien toont ze aan dat het ook een positieve kracht kan zijn. En terwijl ze die lans breekt voor religie, laat ze niet na om te laten zien dat godsdienst ook kan ontsporen.

Die drie elementen maken haar een uiterst interessante spreker.

Wát ze gaat zeggen weet ik eerlijk gezegd niet. Ze spreekt in een universitaire context, het is een academische lezing, en dat realiseert ze zich. Ze zal dus in de eerste plaats ingaan op de verhouding tussen rationeel denken en godsdienst. Maar ik verwacht ook dat ze geëngageerd zal spreken over godsdienst, en bijvoorbeeld de islam in het moderne Europa aan de orde zal stellen. Zij is natuurlijk ook niet onbekend met het verschijnsel van nieuwe politieke partijen die de strijd aanbinden met een godsdienst die ze als politieke ideologie beschouwen.

Dat zal een extra lading geven, het is niet voor niets een onderwerp met hoge actualiteitswaarde - zie alleen maar al de ontreddering binnen het CDA omdat ze niet weten hoe ze daarmee om moeten gaan.

Na haar lezing zal ik haar interviewen, en ik zal dan natuurlijk aansluiten bij haar lezing, maar ik heb nog wel andere vragen voor haar. Ik begon daarnet over haar persoonlijke levensverhaal. Ze heeft daar drie boeken over geschreven, en over één periode, de tijd na haar uittreding, schreef ze tweemaal. Met dat tweede boek hernam ze haar verhaal en nam ze afstand van de eerste versie. Dat boek is dan ook niet meer herdrukt.

Dat vind ik intrigerend. Veel mensen geven pas aan het eind van hun leven rekenschap, Armstrong vindt eerlijkheid blijkbaar zo belangrijk dat ze eerdere herinneringen corrigeert. En: het roept de vraag op hoe ze nu tegen al die andere boeken aankijkt.

Maar, zoals je al begrepen zult hebben, bij deze vrouw zal ik niet snel verlegen zitten om vragen.'

De kwestie God

Inleiding

Er wordt deze dagen veel te veel over God gepraat. En wat we zeggen is vaak gemakzuchtig. In onze democratische samenleving denken we dat het concept God makkelijk móét zijn en dat religie eenvoudig toegankelijk hoort te zijn voor iedereen. ‘Dat boek was echt heel moeilijk!’ zeiden lezers tegen me, een beetje verwijtend, hoofdschuddend en met een afkeurende blik in hun ogen. ‘Natuurlijk was het moeilijk!’ wil ik dan antwoorden. ‘Het ging over God!’ Veel mensen begrijpen dat niet. Iedereen weet vanzelfsprekend wie God is: het Opperwezen, een goddelijke Persoonlijkheid die de aarde heeft geschapen met alles erop en eraan. Mensen kijken je verbaasd aan als je ze vertelt dat het niet klopt om God het Opperwezen te noemen, want God is niet een wezen, en dat we werkelijk geen idee hebben waarover we praten als we zeggen dat God ‘goed’, ‘wijs’ of ‘intelligent’ is. Gelovigen weten in theorie dat God alles overstijgt, maar lijken soms aan te nemen dat zíj wél weten wie ‘hij’ is en wat hij denkt, liefheeft of verwacht. We proberen Gods ‘andersheid’ te temmen en te domesticeren. We vragen God om zijn zegen uit te spreken over het land waarin we wonen, onze koningin te behoeden voor allerlei kwaads, onze ziekten te genezen of te zorgen dat het mooi weer wordt, want we gaan picknicken. We herinneren God eraan dat hij de wereld heeft geschapen en dat wij maar meelijwekkende zondaars zijn, want hij zou dat misschien eens kunnen vergeten. Politici halen God aan om hun beleid te rechtvaardigen, onderwijzers gebruiken hem om de orde in de klas te handhaven en terroristen plegen gruweldaden in zijn naam. Tijdens een oorlog of een verkiezingsstrijd smeken we God ‘onze’ kant te steunen, hoewel onze tegenstanders vermoedelijk toch ook Gods kinderen zijn en objecten van zijn liefde en zorg.
We hebben de neiging te denken dat, hoewel wij nu in een totaal andere wereld leven dan vroeger en een totaal ander wereldbeeld hebben, mensen altijd op dezelfde manier over God hebben gedacht als wij nu doen. Maar ondanks onze wetenschappelijke en technologische prestaties is ons religieuze denken soms opvallend onontwikkeld, primitief zelfs. In bepaalde opzichten lijkt de moderne God op de Hoge God uit de vroege oudheid, een theologie die op den duur ofwel unaniem werd verworpen ofwel radicale veranderingen onderging omdat zij niet voldeed. Want velen in de premoderne wereld wisten al dat het heel moeilijk is om iets zinnigs te zeggen over God.
Theologie is een uiterst wereldse discipline, dat spreekt vanzelf. Mensen hebben boeken volgeschreven over God en hielden niet op over God te praten. Maar sommige van de grootste joodse, christelijke en islamitische theologen brachten helder voor het voetlicht dat hoewel het zeker van belang was om onze gedachten over het goddelijke in woorden te vatten, deze woorden door mensen waren gemaakt en daardoor altijd ontoereikend zouden zijn. Ze ontwikkelden spirituele oefeningen die de normale manier van denken en spreken moedwillig ondergroeven om de gelovigen in staat te stellen te begrijpen dat de woorden die we voor wereldse zaken gebruiken niet op God van toepassing zijn. ‘Hij’ was niet goed, goddelijk, machtig of intelligent op een manier die wij konden begrijpen. We konden zelfs niet zeggen dat God ‘bestond’, want onze conceptie van bestaan was te beperkt. Sommige wijzen zeiden liever dat God ‘Niets’ was, want God was niet zomaar iets of iemand. En als ze naar goddelijke zaken verwezen, kon je de heilige geschriften zeker niet letterlijk nemen. In de ogen van deze theologen zouden sommige van onze ideeën over God dicht in de buurt komen van afgoderij.
Het waren niet enkel een paar radicale theologen die deze lijn volgden. In de premoderne wereld was symboliek voor de mensen een veel natuurlijker gegeven dan voor ons vandaag de dag. In het middeleeuwse Europa bijvoorbeeld leerden christenen dat de mis een symbolische herbeleving was van het leven, de dood en de wederopstanding van Jezus, en het feit dat ze het Latijn niet konden volgen droeg alleen maar bij aan de mystiek ervan. Een groot deel van de mis werd op gedempte toon voorgedragen door de priester, en de ernstige stiltes, het liturgische drama met de muziek en de gestileerde handelingen plaatsten de congregatie in een mentale ‘ruimte’ die losstond van het gewone leven. Vandaag de dag hebben velen een bijbel of een koran in huis en zijn voldoende opgeleid om die te lezen, maar in het verleden hadden mensen vaak een heel andere relatie met de heilige geschriften. Ze luisterden naar de paar fragmenten die werden voorgedragen, vaak in een vreemde taal en altijd in de verheven context van de liturgie. Priesters leerden hun de teksten niet op een puur letterlijke manier te begrijpen en verschaften beeldende interpretaties. In de ‘mysteriespelen’ die jaarlijks op Sacramentsdag werden gehouden, werden de Bijbelse verhalen vrijelijk veranderd; nieuwe karakters werden toegevoegd en de verhalen werden in de eigen tijd geplaatst. Ze waren niet historisch in de betekenis die wij er in onze tijd aan geven: ze waren méér dan geschiedenis.
In de meeste premoderne culturen waren er twee te onderscheiden manieren van denken: spreken en informatie vergaren. De Grieken noemden die mythos en logos. Beide waren essentieel en de een was niet meer waard dan de ander: ze waren niet in conflict met elkaar, maar complementair. Elk had zijn eigen sfeer waarin hij geldig was en het werd als onverstandig gezien om ze met elkaar te vermengen. Logos (‘rede’) was een pragmatische manier van denken die mensen in staat stelde doelmatig in de wereld te functioneren en daarom nauwkeurig moest corresponderen met de externe werkelijkheid. De mens had – en heeft – logos nodig om wapens te maken, de samenleving in te richten of een expeditie te organiseren. Logos keek vooruit, op zoek naar nieuwe manieren om de omgeving naar zijn hand te zetten, oude inzichten te vernieuwen en te verbeteren en nieuwe uitvindingen te doen. Logos was essentieel voor het voortbestaan van de soort. Maar het had ook zijn beperkingen: logos kon het menselijk leed niet verzachten of betekenis geven aan de bezoekingen van het leven. Daarvoor hadden mensen mythos nodig, ‘mythe’.
Onze moderne samenleving is gebaseerd op wetenschappelijke logos, en mythen hebben aan waarde verloren. In het dagelijkse taalgebruik is een mythe iets wat niet waar is. Maar in het verleden waren mythen meer dan plezierige fantasieën. Net als logos hielpen mythen mensen een scheppend leven te leiden in een verwarrende wereld, maar op een andere manier. Mythen mochten dan verhalen zijn over de goden, eigenlijk gingen ze over de ongrijpbare, verwarrende en tragische aspecten van het menselijk bestaan, die buiten het terrein van de logos lagen. Mythen zijn ook wel een primitieve vorm van psychologie genoemd. Als helden in een mythe hun weg zochten door labyrinten, afdaalden naar de onderwereld of monsters bevochten, werd dat niet primair begrepen als een feitelijk verhaal. Het was veeleer bedoeld om mensen in staat te stellen hun weg te vinden in de meer duistere hoeken van de psyche, die moeilijk toegankelijk zijn, maar die van grote invloed zijn op onze gedachten en gedragingen. Mensen moesten de doolhof van hun geest betreden en de strijd aangaan met hun eigen persoonlijke demonen. En toen Freud en Jung hun zoektocht naar de menselijke ziel in wetenschappelijke zin in woorden wilden vatten, kwamen ook zij instinctief op deze oeroude mythen uit. Een mythe was nooit bedoeld als nauwkeurig verslag van een historische gebeurtenis, het was iets wat ooit was gebeurd op een bepaald moment, maar wat in zekere zin ook altijd weer opnieuw plaatsvindt.
Een mythe was echter niet effectief als mensen er gewoon in ‘geloofden’. Het was in wezen een actieplan: het kon je in de juiste spirituele of psychologische staat brengen, maar vervolgens was het aan jou om de volgende stap te doen en de ‘waarheid’ van de mythe in je eigen leven tot een realiteit te maken. De enige manier om het waarheidsgehalte van een mythe te bepalen was om ernaar te handelen.

[...]

Copyright © 2009 Karen Armstrong
Oorspronkelijke titel The Case for God
Copyright Nederlandse vertaling © 2009 Willem van Paassen, Maarten van der Werf en Albert Witteveen
Copyright foto ©Timothy Allen


Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum