Op 20 mei, vanaf 20.00, houdt schrijver, vertaler, criticus en essayist Tim Parks de derde Gids Lezing, onder de titel ‘The Matter with Words’. Vanavond kunt u alvast de inleiding door Arjen Mulder en een gedichtenreeks van Lloyd Haft lezen uit het bijhorende nummer van De Gids. En uw exemplaar reserveren.
‘I shall use no power point in this lecture. No images. No music. Just voice. Just words. I want to recall some peculiarities of writing as a medium of expression. I want to ask how this medium is integrated in our mental lives, and indeed our physical lives. Or rather, our mental/physical lives. Does anyone know where the one ends and the other begins?’
Parks zal nader ingaan op een kwestie die ook in zijn meest recente boek Teach Us to Sit Still aan de orde komt: het dictaat van de woorden en de manier waarop het onze geest – zeker die van de schrijver – in de greep kan houden, tot ziekmakens toe. Beckett, Coleridge, Leopardi en Shakespeare worstelden met hetzelfde: een gezonde argwaan tegen het verraderlijke, verslavende, onmisbare woord. De Gids-redactie vroeg een groot aantal dichters aan de hand van 10 Parks-citaten na te denken over deze materie. Het resultaat leest u in De Gids 2011/4, ‘The Matter with Words’, die bij de lezing wordt gepresenteerd. Locatie: De Rode Hoed, Keizersgracht 102 te Amsterdam. Toegang gratis.
Leer ons stil te zitten heet het meest recente boek van Tim Parks, en deze titel geeft al aan dat het een wonderlijk boek betreft. Immers, als er iets is wat schrijvers geacht worden te kunnen is het stilzitten achter een typemachine of computer om woord voor woord de boeken te maken die wij lezers, opnieuw stilzittend, met zo veel genoegen woord voor woord tot ons nemen. In zijn autobiografische boek beschrijft Parks hoe hij in de loop der jaren steeds meer te kampen kreeg met onverklaarbare pijnen in het onderlichaam, die het hem op een gegeven moment zelfs onmogelijk maakten nog langer zittend te schrijven zodat hij staand verder werkte – totdat hij dacht: dit is waanzin, ik moet hier iets aan doen. De reguliere medische wetenschap stelde krasse maatregelen voor, maar Parks besloot toch maar geen ingrijpende operatie te ondergaan en in plaats daarvan iets te doen wat hij altijd al had moeten kunnen: leren stil te zitten. Mediteren. Hij deed dat met de inzet van een topsporter. Eerst een gewone cursus en toen een week lang en later zelfs twee weken onafgebroken mediteren in een besloten gemeenschap in een landelijke omgeving, onder leiding van een heuse goeroe. En het wonder gebeurde. De pijnen verdwenen, de eeuwige stress van het moeten moeten moeten viel langzaam weg, en een herboren Parks toog prompt aan het werk om het verhaal van zijn genezing te boek te stellen, zonder gêne, zonder blad voor de mond te nemen, en tegelijkertijd zichzelf ongekend te kijk zettend. Op grond van dit boek besloot de redactie van De Gids Tim Parks uit te nodigen de derde van de jaarlijkse Gids Lezingen te komen geven, op 20 mei 2011 in De Rode Hoed te Amsterdam. Lynn Margulis, de grote biologe, en Frank Ankersmit, de eminente historicus, gingen hem voor. Parks (1954) studeerde in Cambridge en Harvard en woont al lange tijd in Italië, waar hij zich ontwikkelde tot begenadigd essayist en prozaïst. Hij vertaalde daarnaast werk van Moravia, Calvino, Calasso en Machiavelli. Taal is kortom niet alleen zijn bron van inkomsten, maar meer nog de basis van zijn geestelijk leven. In Leer ons stil te zitten vat hij zijn leven als volgt samen: ‘Decennialang waren al mijn geestelijke bezigheden doelbewust van linguïstische aard geweest: schrijven, denken, beredeneren, lesgeven, praten (cijfers had ik, nadat ik vervroegd eindexamen wiskunde had gedaan, afgeschreven). Een gevolg van deze woordenstroom was dat ik nooit goed heb begrepen dat er ook geestelijke arbeid verricht kon worden zonder dat er woorden bij betrokken waren, geestelijke arbeid waarbij woorden zelfs een obstakel bleken te zijn.’ Die laatste zin geeft aan welke harde les Parks leerde tijdens zijn ziekte en zijn geleidelijke genezingsproces. ‘Taal bouwt koepels, en bouwt daar andere koepels overheen, wanneer de eerste verdwijnen. Omdat woorden nooit stil zijn. Het begin van een zin richt de aandacht vooruit; het einde vereist van je dat je het begin in gedachten houdt. De ene alinea leidt naar de andere en deze pagina naar de volgende. De ogen zijn de lippen vooruit. Al lezende slaan we de bladzijde om, terwijl de laatste regel van de vorige bladzijde nog op zijn plek moet vallen in ons hoofd. Terwijl ik typ lopen mijn gedachten op mijn vingers vooruit.’ Het zijn dit soort fundamentele overwegingen die Parks volgens ons zo geschikt maakten een lezing te verzorgen van een literair tijdschrift – bewaker van de levende taal, zoals De Gids wil zijn. Parks was onmiddellijk enthousiast over het voorstel en leverde een experimentele lezing af onder de titel ‘The Matter with Words’ die ons nog lang zal heugen en die u hierbij vindt afgedrukt. In het Engels welteverstaan, de taal waarin Parks denkt en die ook zo langzamerhand de lingua franca van de planeet aan het worden is, een volwaardige evenknie van het Nederlands, dat wij als de mooiste taal ter wereld blijven beschouwen. Omdat Parks zo nadrukkelijk de relatie aan de orde stelt tussen wat gezegd kan worden met woorden en de ‘geestelijke arbeid’ waar geen woorden aan te pas komen, leek het ons verhelderend om een groot aantal dichters uit te nodigen te reageren op de gedachten en inzichten die Parks in Leer ons stil te zitten ontwikkelt. Dichters slagen er telkens weer in betekenisvolle taal te ontworstelen aan het geestelijke/lichamelijke domein waar de woorden geen toegang toe hebben. En wat wij hun verzochten was voor deze keer precies over dat proces zelf poëzie te schrijven. Slauerhoff dichtte al hoe hij zijn verzen ‘uit de stilte vertaalde’ en het onuitsprekelijke – ook het onuitsprekelijke van de pijn en van ziekte – is het thema dat door alle Nederlandstalige dichters hierna wordt aangesneden en met woorden doorleefd. Beschouw het als evenzovele antwoorden aan Parks’ besef van de ontoereikendheid van de woorden, maar ook als autonome bouwwerken van levende taal waar de geest door waait en zich uitspreekt. Om Parks het laatste woord te geven: ‘Ik heb taal nodig om te overleven. Woorden scheppen betekenis, betekenis geeft een doel, een doel leidt tot een verhaal. Maar hier is even geen verhaal, geen retoriek, geen bedrog. Hier zijn stilte en aanvaarding; het genot van een ruimte die niet van betekenis doordrenkt hoeft te worden. Door je intens bewust te worden van het lichaam, de adem, het bloed, kun je het “ik” laten wegglippen.’
Hoe de rots nabij gekomen oog krijgt, ons lijkt –
niet van liggend stof, stuivend water –
tekent zich hier uit, schrijft zich waar wij komen
bij de gaanden in.
Zie hoe het gaat lijken, rijst mij tegemoet al
boven de zee die nooit wat anders zei
dan heen en weer, weer en altijd heen.
Steen die mij komt lijken, mede uitgespaarde –
sta hier met mij uit want rots is aardes uitgestotene,
daarin geen grond, daar geen vrede vindend.
Hang mij hier in deze kustlucht
mede niet opneembaar, mede uitgehouwen boven alle baren.
Houd met mij hier het open oog dat blijft:
kas in schedel, gat in steen –
twee zoals de mensen spraken, één nu gezien.
Ik redde niet het steen dat met mij rees,
opkwam tegen aarde, alle achtergrond,
zelfs de zee liet liggen,
bleef in eigen hardte wijzen waar ik kwam:
daar stond het: waar ik sta: daar
klinkt het tegemoet, mede tegen alle achtergrond.
Stèle lijkt het staande in dit licht,
zuil tegen het liggen, het oude lieve lage
dat des waters is. Onbeschreven staat het:
tegenbeeld of -leven, tegenlijvend teken:
dat er wordt gehouden, dat ik word gehouden buiten
al het gebulder om ons om, altijd oude dom-donkere
doemboemen om – houd liever als de wind,
liever als de stenen aan.
Waar ik uitsta zal ik blijven –
zie de steen die niet aan land,
niet terug zal huizen in de galmende garelen,
afgeknaagde kasten van het woord maar blijft
staan: zwijgen tegen de zeewind
in, tegen de zons- ondergang, alle
ondergang in.
Zo wil ik lijken – ver maar niet veraf,
los, maar nergens los gemaakt,
los geraakt, nog waar raken kan,
ogen tegenover, mede uitgebleven,
ook in steen plekken zónder, witten die wachten,
mét mij wachten in wind op wind.