Leesfragment: Mr. Peanut

27 november 2015 , door Adam Ross
| |

17 januari verschijnt de roman Mr. Peanut van Adam Ross in de vertaling van Dennis Keesmaat en Monique Eggermont. Deze Nacht kunt u er het eerste hoofdstuk uit lezen, en alvast uw exemplaar bestellen.

David Pepin houdt zielsveel van Alice, al vanaf het moment dat hij haar opmerkte tijdens een filmcollege over Alfred Hitchcock. Na dertien jaar huwelijk kan hij zich geen leven zonder haar voorstellen – en toch begint hij obsessief over haar dood te fantaseren. Maar dan gaat Alice plotseling echt dood. David is in diepe rouw en… hoofdverdachte.

Hoofdstuk 1

De eerste keer dat David Pepin droomde over het vermoorden van zijn vrouw, vermoordde hij haar niet zelf. Hij droomde van een goddelijk ingrijpen dat hem goed van pas kwam. Tijdens een picknick op het strand werden ze door noodweer overvallen. David en Alice pakten hun stoelen, dekens en drank, en toen het begon te bliksemen stelde David zich zijn vrouw voor in felwit licht, haar skelet duidelijk zichtbaar als in een tekenfilm, waarna Alice als een berg rokende as ineenzeeg. Hij zag haar haastig over het zand lopen, het grootste object in de weidse ruimte. Ze bleef zelfs staan om naar de steeds groter wordende stapelwolken te kijken. ‘Dat wordt noodweer,’ zei ze. Hij weerstond het noodlot door overmoed. In gedachte verklaarde hij: ik, David Pepin, ben wijzer en weet meer dan God, en ik, David Pepin, weet dat God op dit moment, op dit strand, Jones Beach, mijn vrouw niet zal vellen. God deed het niet. David wist meer dan Hij. En toen ze in hun auto zaten en het zo hard regende dat het leek of ze zich in een wasstraat bevonden, pochte hij over zijn goddelijkheid met de retorische vraag of een lid dat zo groot en zo stijf was (aldus blootgesteld) iets anders kon zijn dan hemels, en wild en hartstochtelijk bedreef hij de liefde met zijn vrouw op de voorbank, door het zware weer aan het zicht onttrokken.
    Hij droomde het onbewust en hij droomde het sporadisch. De fantasieën welden domweg in hem op. Als ze hem vanaf haar werk belde, vroeg hij: ‘Is er iets gebeurd?’ Als ze laat thuiskwam begon hij zich meteen ongerust te maken. Hij begon te dromen in overeenstemming met haar werktijden. ‘Ga je vandaag met de trein?’ vroeg David ’s ochtends. ‘Ik ga met de trein,’ zei Alice. Hun straat lag ten westen van Lexington Avenue en daar stapte ze op de metro naar 42nd Street. Op Grand Central nam ze de Metro-North die in een half uur naar Hawthorne reed, waar ze lesgaf aan emotioneel gestoorde en soms gevaarlijke kinderen. Tussen die twee plekken kon van alles gebeuren. Aan de rand van het perron waren twee jongens aan het ravotten. De trein denderde het station binnen. Een niet-bedoelde duw. Alice tolde en maaide wild haar armen naar achteren, alsof ze rugslag zwom voordat ze viel. En het was voorbij. David huiverde. Wat er allemaal niet door zijn hoofd ging! Door het raam zag hij Alice de straat in lopen. Een helikopter vloog over. In Lexington Avenue werd voor een pand in aanbouw een steunbalk omhoog gehesen. En David stelde zich voor dat dit de laatste keer was dat hij zijn vrouw zou zien – dat dit het laatste beeld was dat hij van haar had – en hij voelde het verdriet opwellen en ervoer een piepklein voorproefje van zijn verlies, zoals je dat als kind hebt wanneer je je ouders dood wenst.
    Er mocht geen geweld aan te pas komen. Zijn fantasie hield er vreemde normen op na. Hij droomde dat de kraan omviel, dat de helikopter onbestuurbaar rondtolde, maar alle doodsangst en pijn liet hij weg. Daar lag Alice, onder de brokstukken, op slag dood, en soms was David erbij, naast haar, er vlak voor het fatale ogenblik in gezet. Hij hield haar hand vast, ze wisselden hun laatste woorden en hij steunde haar in haar laatste ogenblik.
    ‘Ik hou van je, David,’ zei Alice.
    ‘Ik hou ook van jou,Alice,’ zei David.
    Haar ogen werden glazig. Er mocht geen geweld aan te pas komen. Maar soms werd David een moordzuchtige versie van die dagdromer Walter Mitty. Hij fantaseerde zijn eigen ingrijpen. Híj deed het. Hij schoot Alice neer, hij tuigde haar af, hij wurgde haar met een kussen. Maar die fantasieën werden onderbroken. Ze schoten door zijn hoofd en vervolgens kapte hij ze vóór het laatste moment af omdat zijn aanval te laat kwam. Hij zag dat ze hem herkende wanneer hij met een mes, knuppel of pistool de hoek om kwam, hij voelde haar hand die zijn arm greep waarin hij het kussen boven haar gezicht hield – en het was allemaal te vreselijk om over na te denken.
    ‘Walvis!’ schreeuwde hij tegen haar, want ze was gigantisch. ‘Zwartgállige walvis!’ (Ze had enorm geworsteld met een depressie, maar nu was ze weer aan de medicijnen.)
    Tijdens ruzies waren ze fel. Ze waren dertien jaar getrouwd en nog steeds vlogen de stukken ervan af.
    ‘Genie,’ zei ze. Daar werd híj hels van. Hij was hoofdontwerper en directeur van Spellbound, een klein, nogal succesvol bedrijf in videogames. Vakgenoten noemden hem aldoor een genie, maar op momenten van twijfel vertrouwde David haar toe dat de games die ze maakten op z’n zachtst gezegd onnozel, maar – voor hem en de kinderen die ermee speelden – geestdodend waren.
    ‘Ik wou dat je dood was!’ schreeuwde David.
    ‘Ik wou dat jíj dood was!’
    Maar dat was een opluchting. De wens was wederzijds. Hij was niet de enige.
    Later, na een stilte, verontschuldigde hij zich. ‘Het spijt me,’ zei hij. ‘Zulke dingen moet ik niet tegen je zeggen.’
    ‘Het spijt mij ook,’ zei Alice. ‘Ik vind het vreselijk om ruzie met je te maken.’
    Ze omhelsden elkaar in de woonkamer. Het was inmiddels avond en er brandde geen licht in de woning. Urenlang hadden ze, ieder apart, in het donker gezeten.
    Zijn liefde voor zijn vrouw was weer opgebloeid. Hoe had hij zulke dingen kunnen denken? Samen gingen ze onder de douche, dat was een van hun favoriete bezigheden. Hij zette zijn handen tegen de muur en zij zeepte zijn rug in, waste zijn billen en het plekje achter zijn oren. Toen ze zijn gezicht schoor, deed ze onbewust zijn gezichtsuitdrukking na. Naderhand liet ze het bad vollopen.
    ‘Weet je aan wie ik vandaag moest denken?’ vroeg David. De sfeer tussen hen was nog steeds precair, gevoelig, en hij wilde de stilte doorbreken.
    ‘Nou?’
    ‘Aan professor Otto.’
    Ze wierp hem een blik toe en glimlachte bedroefd. Of het kwam door de associaties die zijn naam opriep of doordat het zo lang geleden was dat ze college van hem hadden gehad – waar ze elkaar hadden leren kennen – wist hij niet precies. Op dat moment zat David op de rand van het bad, met de enkel van Alice in zijn hand. Hij had haar kuit ingezeept en schoor hem voorzichtig. Haartjes groeiden op verschillende plekken in verschillende richtingen.
    ‘Heb je hem gesproken?’
    ‘Al jaren niet. Ik las in het universiteitsblad dat zijn vrouw is overleden.’
    ‘Wat erg.’
    ‘Hij heeft vast een zware tijd gehad.’ ‘Wie niet?’ zei Alice.
    Ze liet het bad helemaal vollopen. Haar beide triceps zwollen op, als vinnen van een dolfijn; haar borsten dreven in het water als tweelingeilandjes. En ze had zo’n mooi gezicht, met lang, prachtig kastanjebruin haar en fantastische reebruine ogen. Maar ze was gigantisch geworden en David had niet met haar te doen, al wist hij dat het moeilijk voor haar was om dat gewicht mee te torsen. Dit jaar had ze op haar zwaarst 131 kilo gewogen.Ze had (op doktersvoorschrift) een digitale weegschaal gekocht waarop in rode lichtgevende cijfers het gewicht werd aangegeven. Ze woog zich ’s ochtends meteen na het opstaan, met haar dat voor haar gezicht hing wanneer ze tussen haar voeten tuurde.
    ‘Ik wou dat ik dood was,’ zei Alice.
    Voor haar eigen geluk wilde hij dat ze dun was, maar voor zichzelf wilde hij dat ze dik bleef. Hij hield van die enorme omvang, hij hield ervan die berg van een kont vast te houden. Als hij het van achteren met haar deed, zag hij zichzelf als in een porno-uitvoering van Gulliver tussen de bewoners van Brobdingnag. Het was het verschil in proporties dat hem opwond. Dan deed hij zijn ogen dicht en overdreef hij haar omvang, hij maakte zichzelf extra klein terwijl hij zich aan haar vastklemde, met gestrekte armen, en tegen haar achterste ketste, steeds weer, uit alle macht. Ze was niet zijn vrouw maar een reusachtig wezen, een buitenmaats seksdier dat hij kon naaien, verzorgen en onderhouden. Na het vrijen lag zij op haar buik op bed, met haar handen open naar het plafond, met een glazige blik, roerloos (het overgewicht had haar niet misvormd, alleen haar welvingen benadrukt, haar breder gemaakt, als de Venus van Willendorf), Alice, doodgeschoten door Davids krachtige liefde.
    Ze hadden geen kinderen. Uiteindelijk was dat haar keus geweest.
    ‘Ik sprak Marnie laatst,’ zei Alice.
    David, die in zijn studeerkamer zat te werken, minimaliseerde het scherm. ‘En?’
    ‘Ze is zwanger.’
    Alice wachtte. David wachtte ook. Hij zette zijn elleboog op het bureau en liet zijn kin op zijn hand rusten.
    ‘Ze hebben net gehoord dat dit tweede kind een meisje wordt,’ zei Alice.
    ‘En?’
    ‘Ze hebben maar twee slaapkamers.’
    ‘Ga door.’
    ‘En die zoon kan niet op één kamer met de dochter. Maar ze kunnen geen groter huis betalen.’
    ‘Dus?’
    ‘Dus moeten ze weg uit de stad.’
    David zette zijn bril af, legde hem voorzichtig op de tafel, stond toen op, liep naar hun slaapkamer en leunde tegen de deurpost.
    ‘Kun je het je voorstellen?’ zei Alice. Haar blik was op de tv gericht. The Man Who Knew Too Much was op A&E. Ze keken elkaar aan en knikten glimlachend, toen richtte ze haar blik weer op het scherm. Ze had haar tweede pak vetarme Ritz-crackers al bijna achter de kiezen en was halverwege haar tweede fles wijn. Kruimels lagen als sneeuwvlokken op haar borst en buik. In haar mondhoeken waren twee omgekeerde blauwpaarse slagtanden te zien.
    David liep naar haar toe en omhelsde haar. Toen hij haar stevig tegen zich aan drukte kraakten de kruimels op haar shirt.
    ‘Ik ben blij dat wij met z’n tweeën zijn,’ zei David.
    ‘O, David,’ fluisterde ze, en ze trok hem tegen zich aan.‘Soms snap ik niet waarom je van me houdt.’
    Het maakte niet alles goed, maar wel een beetje. In gedachten hield David de stand van zijn goede daden als echtgenoot bij. Maar nu hij haar gelukkig had gemaakt, vroeg hij zich af: Waarom kan ik niet altijd zo aardig zijn? Waarom kan ik er op dit moment niet helemaal voor haar zijn?
    Het kwam door het boek, besefte hij toen hij aan zijn bureau ging zitten en het document weer opriep. Het boek nam hem helemaal in beslag, vrat aan hem. Dat boek, dat onvoltooide boek, was er altijd. Hij was er iets langer dan een jaar geleden mee begonnen, als idee voor een videogame, maar het was meer geworden. Het was zijn grootste geheim en hij werkte er als een dubbelspion aan wanneer zij de deur uit was, wanneer ze de afwas deed of op het internet surfte – de momenten in een huwelijk waarop men maar met een half oog oplet. David bewaarde het manuscript in een grote doos onder het bureau in zijn studeerkamer. Het schrijven was een proces geweest van ophouden en beginnen, vlagen en uitbarstingen, verschrikkelijke momenten waarop hij vastliep. Momenteel zat hij vast, heel erg vast, maar hij weigerde op te geven. De opbouw was ingewikkeld, misschien wel te ingewikkeld, maar het verhaal was niet in één keer te vertellen. Gefrustreerd moest hij er lange perioden afstand van nemen. Hij keek er wekenlang niet naar om. Vaak was hij bang dat het niets voorstelde, maar dan kwam hij weer bij zinnen, ervan overtuigd dat het wel iets voorstelde. En als Alice in slaap was gevallen dwaalde hij soms terug naar zijn kamer en haalde hij het uit de doos om ernaar te kijken. Een stapel papier heeft iets wat een scherm nooit kan overbrengen. Hij deed graag een test.Het kenmerk van een sterk verhaal was dat elke willekeurige bladzijde die je opsloeg boeiend moest zijn, de lezer zou meesleuren. David las er een. Het wás boeiend. Hij wérd erdoor meegesleurd! Er viel hem een nieuw idee in, een nieuwe weg die hij kon inslaan, misschien zou hij ermee uit de impasse raken. Hij dacht even na, vond het betreffende hoofdstuk en maakte een paar aantekeningen.
    ‘David, wat ben je aan het doen?’ vroeg Alice.
    ‘Niets,’ zei hij, en hij bleef staan.
    ‘Kom dan naar bed.’
    Hij zette de doos terug onder het bureau. Hij zou morgenochtend meteen gaan schrijven. In bed flitsten zinnen als meteoren door zijn hoofd.
    Maar de volgende dag was die helderheid vervaagd. Hij begreep niet waardoor één nacht zoveel invloed kon hebben op zijn inspiratie, maar het gebeurde.
    Het was hem ook niet duidelijk hoe Alice zo zwaar had kunnen worden. Toen ze pas getrouwd waren woog ze ruim 75 kilo, een forse vrouw, zwaargebouwd en lang van stuk: 1,75 meter, en na dertien jaar huwelijk woog ze 131 kilo. Het was David niet duidelijk hoe dit had kunnen gebeuren, omdat ze zo weinig mocht hebben. Ze was allergisch voor garnalen, mosselen, oesters, slakken – alles wat een schaal had. Ooit had ze tijdens een etentje per ongeluk een lik oestersaus gegeten en toen was ze onder de bulten komen te zitten, roze met een witte kop. Haar ogen waren helemaal opgezwollen en haar armen leken wel een maanlandschap. Ze haalde gejaagd adem. Er was een arts aanwezig. Toevallig was hij allergisch voor bijen (net als Alice) en hij gaf haar een shot adrenaline (ze was haar EpiPen vergeten), waarna ze snel slonk en de uitslag verdween. Cashewnoten, amandelen, macadamia’s – allemaal verboden. Op het etiket van Peter Pan-pindakaas had net zo goed een schedel met gekruiste knekels kunnen staan. Ze had een checklist op de deur van de koelkast gehangen, met onderaan een kleine tabel met omrekeningen: een beetje van dit, gedeeld door dat, maal een beetje van dat. Vervang champignons, trek het verschil af voor de grapefruit. Het was een algebra voor iemand met allergieën, dacht David als hij haar voor het eten bezig zag met haar tabel; een bijvak van alchemie.
    Zijn liefde voor zijn vrouw was weer opgebloeid. Als Alice at, zat ze boven haar bord dromerig te kauwen terwijl ze in het luchtledige staarde, een leegte vlak naast Davids linkerborst. Om de paar happen stak ze zorgvuldig haar haar achter haar oor – terwijl haar gedachten dwaalden had eten altijd een ontspannend effect op haar – en kregen haar trekken weer iets jeugdigs. Ze was weer de jonge vrouw met wie hij was getrouwd. Met een beetje verbeeldingskracht – Alice was nu vijfendertig – zag hij het meisje dat ze was geweest voordat ze elkaar leerden kennen. Hij leidde haar niet af. Ze had erge honger. Hoe kon hij ervan hebben gedroomd haar kwijt te raken?
    In een van zijn fantasieën zag hij zichzelf op haar begrafenis. De bezoekers stonden om hem heen en overlaadden hem met condoleances. Tijdens de dienst spraken mensen mooi over haar, maar ze was zo’n einzelgänger dat hij niet precies wist wie het zouden zijn, bedacht David. Later werd Alice ter aarde besteld, de bovenmaatse kist zakte in de grond. Toen zag hij zichzelf zitten, zonder haar. Hij kon zich niet voorstellen wat hij daarna zou doen. Hij kon net zo goed naast haar graf gaan slapen, zoals dat trouwe hondje uit dat verhaal, Greyfriars Bobby. Pepin huiverde. Hij was hier om haar te steunen. Zijn liefde voor zijn vrouw was weer opgebloeid. En toen, op een dag, begon Alice af te vallen.

© 2010 Adam Ross
© 2011 Nederlandse vertaling Monique Eggermont en Dennis Keesmaat/ Uitgeverij Podium

Uitgeverij Podium

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum