Leesfragment: Het rode huis

20 mei 2012 , door Mark Haddon
|

Op dinsdag 22 mei verschijnt de Nederlandse vertaling van Mark Haddons nieuwste roman, Het rode huis. Dit weekeind kunt u op Athenaeum.nl al een uitgebreid fragment uit de roman lezen.

In Het rode huis brengen de gezinnen van broer Richard en zus Angela een week vakantie door op het Engelse platteland. Tijdens de familievakantie komen oude gevoelens naar boven drijven en worden familievetes uitgevochten. De religieuze vijftienjarige Daisy komt uit de kast. De vijfjarige Benji ontdekt dat zijn vader een affaire heeft. Puber Melissa probeert te verbergen dat ze een schoolvriendin tot zelfmoord heeft aangezet. En Angela wordt langzaam gek van verdriet om het dochtertje dat zeventien jaar geleden doodgeboren werd. Het kookpunt wordt bereikt als Richard vermist wordt in een storm. Geheimen kunnen niet langer verborgen blijven. De familie moet onder ogen zien dat ze bij elkaar horen en elkaar moeten steunen.

 

Vrijdag

Koeltorens en vloeiweiden. Finstock, Charlbury, Ascott-under- Wychwood. Honderdtwintig kilometer per uur, de trein ritst de akkers open. Twee staalgrijze lijnen langs de kronkelende rivier. Flakkerend zonlicht op het gedreven metaal. Een gevoel van stoom, zelfs nu nog. Zweinstein en Adlestrop. De nachtposttrein die de grens over gaat. Cheyennes die van de heuvelrug af komen galopperen. Deltablues uit de goederenwagon. Ergens die geheime wissel die ineens kan verspringen waardoor je een wereld van kruiers in uniform en oudtantes en zomers aan het meer in zwenkt.
Angela leunde tegen de koude ruit, gebiologeerd door de elektrische leidingen die inzakten en door de volgende hoogspanningsmast weer werden opgetrokken, steeds opnieuw. Tunnelkassen als zilveren matrassen, onleesbare graffitikrullen op bakstenen achtergevels. Anderhalve maand geleden was haar moeder begraven. Een man met een baard in een pak met glimmende ellebogen die ‘Danny Boy’ speelde op een kleine doedelzak. Niets klopte: het verband om de hand van de dominee, die vrouw die tussen de grafstenen door achter haar wegwaaiende hoed aan rende, die hond die van niemand was. Angela had gedacht dat haar moeder de wereld allang had verlaten, dat ze het wekelijkse bezoekje vooral voor zichzelf bracht. Suddervlees, Classic fm en een postoel van vleeskleurig plastic. Haar dood had een opluchting moeten zijn. Toen viel de eerste schep aarde op de kist, kwam er een bel in haar borstkas en besefte ze dat haar moeder... wat was geweest? Een hoeksteen? Een golfbreker?

In de week na de begrafenis stond Dominic de groene vaas in de gootsteen schoon te maken met de flessenborstel. Het restant van de zeldzaam late sneeuw lag nog tegen de zijkant van de schuur opgehoopt en de droogmolen draaide in de wind. Angela kwam binnen met de telefoon alsof het een raadselachtig voorwerp was dat ze op het tafeltje in de gang had gevonden. ‘Dat was Richard.’ Dominic zette de vaas ondersteboven op het afdruiprek. ‘En wat moest hij?’
‘Hij heeft ons uitgenodigd om mee op vakantie te gaan.’ Hij droogde zijn handen af aan de theedoek. ‘Hebben we het over je broer of over een geheel andere Richard?’ ‘We hebben het inderdaad over mijn broer.’
Hij had echt geen idee wat hij moest zeggen. Angela en Richard hadden de afgelopen vijftien jaar niet meer dan een middag in elkaars gezelschap doorgebracht en hun ontmoeting op de begrafenis had zeker niet meer dan plichtmatig geleken. ‘Naar welk exotisch oord dan?’
‘Hij heeft een huis aan de grens met Wales gehuurd. Vlak bij Hay-on-Wye.’
‘De fraaie zandstranden van Herefordshire.’ Hij vouwde de theedoek dubbel en hing hem over de radiator.
‘Ik heb ja gezegd.’
‘Fijn dat je even hebt overlegd.’
Angela keek hem enige ogenblikken zwijgend aan. ‘Richard weet dat we geen geld hebben om op vakantie te gaan. Ik verheug me er net zo min op als jij, maar ik had weinig keus.’
Hij stak zijn handen op. ‘Duidelijk.’ Ze hadden deze discussie al veel te vaak gehad. ‘Op naar Herefordshire.’

Stafkaart 161. The Black Mountains/Y Mynyddoedd Duon. Dominic sloeg het roze voorblad om en vouwde de papieren accordeon uit. Als jongetje was hij al dol op kaarten geweest. Hier leven monsters. Bij het kruis ligt de schat begraven. De randen van het papier geschroeid en gekruld met een brandende lucifer, boodschappen van top naar top geseind met driehoekige spiegelscherven.
Hij keek opzij naar Angela. Het was moeilijk om dat meisje aan het andere eind van de bar in de studentensociëteit nog te herkennen, haar schouders in die blauwe zomerjurk. Hij walgde nu van haar, uitgedijd en uitgezakt als ze was, van de spataderen op haar kuiten, bijna een oma. Hij droomde ervan dat ze onverwachts zou overlijden en hij de vrijheden weer ontdekte die hij twintig jaar geleden allemaal had ingeleverd. Vijf minuten later had hij dezelfde droom en herinnerde hij zich hoe slecht hij die vrijheden de eerste keer had benut en hoorde hij de karretjes met hun piepende wielen en zag de zakken met vloeistof. Al die andere levens. Uiteindelijk leidde je ze toch niet.
Hij staarde uit het raam en zag een kanaalboot in de vaart die evenwijdig aan het spoor liep, een bebaarde druiloor aan de helmstok, pijp, mok thee. Ahoi, schipper. Domme manier om je vakantie door te brengen, elke keer dat je opstond je kop stoten. Een week op een boot met Richard. Daar moest je toch niet aan denken. Ze zaten gelukkig midden in de rimboe. Als het hem allemaal te veel werd, kon hij de heuvels in lopen en de longen uit zijn lijf schreeuwen.
Eerlijk gezegd maakte hij zich vooral zorgen om Angela. Die chronische wrijving tussen broer en zus. Afstand houden als de lont eenmaal brandt et cetera.
Richards haar, ja. Nu hij erover nadacht was dat waar het kwaad zat, in die weelderige zwarte vederbos, als de slagtanden van een walrusstier, een waarschuwing aan bètamannetjes. Of zelfs als een afzonderlijk wezen, een of andere buitenaardse levensvorm die zuignappen in zijn schedel had geduwd en hem als middel gebruikte.
De kinderen zaten tegenover hen. Alex van zeventien las Stootkracht van Andy McNab. Daisy van zestien las een boek getiteld De kunst van het dagelijks bidden. Benjy van acht had zich zo gedraaid dat zijn voeten op de hoofdsteun lagen en zijn hoofd over de rand van de stoel hing, ogen dicht. Angela porde met de neus van haar schoen tegen zijn schouder. ‘Waar ben je in hemelsnaam mee bezig?’
‘Ik zit op een paard en ik onthoofd nazi-zombies.’
Het leken wel kinderen uit drie verschillende gezinnen: Alex de sportman, een en al schouders en spierballen, elke veertien dagen het weekend eropuit om ergens te gaan kanoën of mountainbiken, Benjy een soort vloeibaar jongetje dat altijd als gegoten leek te zit- ten in de ruimte die hij innam, en Daisy... Angela vroeg zich af of haar dochter het afgelopen jaar iets afschuwelijks was overkomen, iets wat de arrogante nederigheid kon verklaren, het feit dat ze zich zo overdreven onaantrekkelijk had gemaakt.
Ze doken een tunnel in en de ramen dreunden en ratelden. Ze zag enige seconden lang een zwaarlijvige vrouw van middelbare leeftijd buiten in het donker zweven voordat die in een explosie van zonlicht en populieren verdween en ze terug was in haar lichaam, jurk knellend bij de taille, zweetparels op haar onderrug, die treinlucht, brandend stof, hete remmen, de muffe stank van de wc’s.

Carter zette zijn zware schoen op de schouder van de man en rolde hemom. Dit kon niet waar zijn. Hij had Bunny O’Neil omgelegd. Tien jaar terug hadden ze nog samen in de Cairngorms getraind. Wat deed een voormalig kapitein van de sas midden in Afghanistan, gewapend met een op de zwarte markt verkregen geweer van sovjetmakelij waarmee hij het steenrijke hoofd van een internationale bouwonderneming wilde vermoorden?

Verderop in het rijtuig zat de conducteur op zijn hurken naast een frêle vogelvrouwtje met lang grijs haar en een bril aan een rood koordje. ‘Dus u bent ingestapt zonder kaartje en zonder betaalmiddel?’
Kaalgeschoren hoofd, verbleekte tatoeage op zijn vlezige onderarm.
Angela wilde voor haar kaartje betalen en haar van deze intimiderende man verlossen.
De vrouw probeerde met haar kleine levervlekkenhandjes iets onzichtbaars uit de lucht te plukken. ‘Ik kan niet...’ ‘Komt iemand u afhalen in Hereford?’ Een zachtheid in zijn stem die ze de eerste keer niet had gehoord. Hij beroerde de arm van de vrouw even om haar aandacht te trekken. ‘Uw zoon, misschien, of uw dochter?’
De vrouw klauwde in de lucht. ‘Ik weet niet precies...’ Angela voelde iets prikken in haar ooghoek en wendde haar blik af.

Richard was een halfjaar geleden hertrouwd en had er een stiefdochter bij gekregen. Angela was niet naar de bruiloft geweest.
Edinburgh was een eind weg, de kinderen moesten naar school en ze hadden zich nooit broer en zus gevoeld, alleen maar twee mensen die om de paar weken een kort telefoongesprek voerden over de aanpak van de voortschrijdende aftakeling van hun moeder. Ze had met Louisa en Melissa kennisgemaakt op de begrafenis. Ze zagen eruit alsof ze voor een belachelijk hoge prijs uit een dure catalogus waren gekocht, met gave huid en bijpassende zwartleren laarsjes. Het meisje staarde naar haar en bleef dat doen toen Angela oogcontact maakte. Kort kastanjebruin haar, zwart spijkerrokje dat bijna maar net niet helemaal te kort was voor een begrafenis. Zoveel glans en grijns op je zestiende. ‘Melissa regisseert een toneelstuk op school.’ Een midzomernachtsdroom.
Louisa had iets van een voetballersvrouw. Angela zag haar niet zo gauw naar de schouwburg gaan of een serieus boek lezen, kon zich de gesprekken tussen Richard en haar als ze met zijn tweeën waren niet voorstellen. Maar zijn mensenkennis was nooit zo daverend geweest. Tien jaar huwelijk met de Rooie Heks. De cadeautjes die hij voor de kinderen had gekocht de laatste keer dat hij op bezoek kwam, al die verkeerd bestede moeite. Benjy’s voetbaljaarboek, Daisy’s armband. Ze vroeg zich af of hij dezelfde vergissing weer maakte, maar dan in een nieuw jasje, of zij domweg Jennifer niet was en hij voor haar een treetje hoger op de maatschappelijke ladder betekende.
‘Ik ga naar de plee.’ Benjy stond op. ‘Ik heb een megavolle blaas.’
‘Verdwaal niet.’ Ze tikte zijn mouw aan.
‘In de trein kun je niet verdwalen.’
‘Een gestoorde gek kan je wurgen,’ zei Alex, ‘en je lijk uit het raam gooien.’
‘Die trap ik in zijn kluis.’
‘Kruis,’ zei Alex.
‘Knuis, kruis, kluis...’ zong Benjy terwijl hij het rijtuig doorliep.

Uiteindelijk merken we dat we geen stilte meer nodig hebben. Dat we niet meer alleen hoeven te zijn. Dat we zelfs geen woorden meer nodig hebben. Dat we al onze handelingen heilig kunnen maken. Dat we een maaltijd voor ons gezin kunnen bereiden en dat dit een vorm van bidden wordt. Dat we een wandeling door het park kunnen maken en dat dit een vorm van bidden wordt.

Alex nam een foto van een kudde koeien. Wat had het evolutionair gezien voor zin om zwart-wit te zijn? Hij had een hekel aan echt geweld. Hij hoorde nog steeds hoe Callums been die avond in Crouch End brak. Hij werd soms misselijk als hij tv-beelden uit Irak of Afghanistan zag. Dat zei hij tegen niemand. Maar Andy McNab temde het geweld door er een strip van te maken. En nu dacht hij aan Melissa die dat zwarte spijkerrokje openritste. Van het woord ‘openritsen’ kreeg hij een erectie die hij met het boek bedekte. Maar mocht je wel op de stiefdochter van je oom zijn? Sommige mensen trouwden met hun neef of nicht en dat mocht, of je moest allebei recessieve genen voor iets slechts hebben waardoor er totaal mislukte baby’s uitkwamen. Maar meisjes die naar particuliere scholen gingen wilden het stiekem maar al te graag, met hun gebruinde huid en hun witte slipjes die naar wasverzachter roken. Alleen zou ze wel niet met hem willen praten, want meisjes praatten alleen maar met lulletjes met slap haar en een strakke spijkerbroek. Anderzijds golden er op vakantie andere regels en zouden ze misschien een badkamer delen en zou hij daar binnenlopen en de deur van het douchehokje opendoen en in haar zeeptieten knijpen tot ze kreunde.
Een man zit vast in een warme flat boven de scheepswerf en verzorgt zijn vrouw die haar dagen in dit bed zal slijten, kijkend naar deze televisie. Tweelingzusjes worden met zeven weken van elkaar gescheiden en weten niets van elkaar, alleen een afwezigheid die altijd naast hen op de weg loopt. Een meisje wordt verkracht door de vriend van haar moeder. Een kind gaat dood en gaat niet dood. ‘Familie’, dat glibberige woord, een ster waarop elk dwalend schip zich richt, en iedereen vaart onder een andere hemel. En dan was er haar vierde kind, het kind dat niemand anders kon zien. Karen, haar dierbare, geheime geest, al die jaren geleden doodgeboren. Holoprosencefalie. Hoxgenen die langs de middellijn van het hoofd tekortschoten. Haar monstertje, gelaatstrekken versmolten in het midden van haar gezicht. Ze hadden gezegd dat ze niet moest kijken, maar ze had toch gekeken en gekrijst dat ze dat ding moesten weghalen. Toen, in de kleine uurtjes, terwijl Dominic sliep en het stil was op de zaal, wilde ze dat kleine beschadigde lijfje weer in haar armen, want ze kon leren om van haar te houden, echt waar, maar de wissel was versprongen en Karen was de parallelle wereld in gezwenkt die ze soms even vanuit een auto of een trein zag, de schuren vol spinnenwebben en de zigeunerkampen, de rangeersporen en de sloperijen, de wereld waar ze in haar dromen was, strompelend door hondenpoep en brandnetels, de lucht stroperig van de hitte, meegelokt door een meisjesstem en een flits van een zomerjurk. En aanstaande donderdag zou het Karens achttiende verjaardag zijn. En dat vond ze zo erg aan het platteland, dat er geen afleiding was van de zieke rotstreken die het hart uithaalde. Echt wat voor jou, had Dominic gezegd. Inteeltfiguren die het huis ’s nachts omsingelen met hooivorken en brandende fakkels. Hij had het niet begrepen, zoals hij tegenwoordig zo vaak dingen niet begreep.

Dominic veegde de broodkruimels van zijn lip en keek naar Daisy, die even glimlachte voordat ze verder las in haar boek. Ze was tegenwoordig veel rustiger, niet meer van die onvoorspelbare tranen die er vorig jaar zo vaak uitkwamen en hem het gevoel gaven dat hij onbeholpen was en dat ze niets aan hem had. Het was natuurlijk flauwekul, dat Jezusgedoe, en sommigen van die kerklui bezorgden hem de kriebels. Verkeerde kleren en gemaakte vrolijkheid. Toch voelde hij een vreemde trots, zo sterk als haar overtuiging was, de onverzettelijkheid waarmee ze tegen de stroom in zwom. Jammer alleen dat ze het contact met haar echte vrienden was kwijtgeraakt. Maar Alex keek niet op, hoe lang je ook staarde. Als hij las, dan las hij, als hij rende, dan rende hij. Dominic had meer van de vader-zoonrelatie verwacht. Die oedipale razernij tussen twee en vier. Niet mammie knuffelen. Daarna, van zeven tot tien, een gouden periode, een geldkistje met melktandjes en Pokémonkaartjes vullen en dan begraven, kamperen in het New Forest, de nacht dat die pony de rits van de tent opentrok en hun koekjes pikte. Hij had Alex piano leren spelen, herkenningsmelodieën gearrangeerd in C voor één vinger van de linkerhand. Star Wars, Raiders of the Lost Ark. Maar hij kreeg genoeg van de piano en gaf Benjy de sleutel van het geldkistje en ging met zijn vrienden kamperen. Devon, het Peak District.
Hij vroeg zich weleens af of hij van Daisy hield niet omdat haar geloof zo sterk was, maar om haar eenzaamheid, de zooi die ze van haar leven maakte, wat zo herkenbaar voor hem was.

Achter alles staat een huis. Achter alles staat altijd een huis, in vergelijking waarmee elk ander huis groter of kouder of luxer is. Gestucte baksteen uit de jaren dertig, een kapotte kas, rabarber en roestige blikken Castrol voor de maaier. Achterin kun je een stuk van het kippengaas terugbuigen zodat je op de holle weg beneden achter het hek komt waar elk halfuur de trein naar Sheffield doorheen rijdt. De geteerde bielzen, het afgesloten kabelkastje waar de stroom in zit. Als je stuivers op de rails legt, walsen de treinen ze plat tot lange bronzen tongen, het gezicht van de koningin weggevaagd.
Zwenk terug met de camera en je knielt aan de rand van de vijver omdat je broer zegt dat er kikkervisjes zijn. Je steekt je hand in de soep van stengels en slijk, hij geeft je een zet en je gilt tot je het water raakt. Je mond loopt vol. Angst en eenzaamheid zullen altijd deze smaak houden. Je rent de tuin in, drijfnat, met slierten wier achter je aan, en je roept: ‘Papa... Papa... Papa...’ En je ziet hem in de keukendeur staan, maar als je het terras met de barsten nadert begint hij op te lossen, in golven te verdampen zoals kapitein Kirk in de transporter room, net zo’n hoog zoemgeluid, en de deuropening is leeg, en de keuken is leeg, en het huis is leeg en je beseft dat hij nooit meer terugkomt.
‘Heb je niets anders te lezen?’ vroeg Angela.
‘Ja hoor,’ zei Daisy, ‘maar dit is het boek dat ik nu wil lezen, als jij daar tenminste geen bezwaar tegen hebt.’
‘Je hoeft niet zo sarcastisch te doen.’
‘Dames...’ zei Alex, wat de ruzie had doen losbarsten als Benjy niet net door het rijtuig was komen aanrennen en als een kogel in een flipperkast van rugleuning naar rugleuning kaatste. Hij stond in de wc toen hij zich de weerwolf uit de Doctor Who-aflevering met koningin Victoria herinnerde. Ogen als zwarte biljartballen, de hete adem in zijn nek. Hij wurmde zich onder papa’s arm en wreef de zijden manchet van papa’s speciale overhemd langs zijn bovenlip. Pa zei: ‘Alles goed, kapitein?’ en hij zei ‘Ja’, want alles was nu weer goed, dus pakte hij zijn schrijfboekje van het Natural History Museum en de pen die in acht kleuren schreef en tekende de zombies. Toen hij terugkwam in de wereld waren ze bezig om op hoge snelheid over te stappen, spurtend naar een ander perron om een trein te halen die over twee minuten vertrok. Halverwege de voetgangersbrug herinnerde hij zich dat hij was vergeten het metalen ding op te rapen. ‘Welk metalen ding?’ vroeg mama. ‘Het metalen ding,’ zei hij, want hij had het geen naam gegeven. Het was het hengsel van een koffertje en later zou mama het ‘een stuk rotzooi’ noemen, maar de veer was lekker sterk en de geur die het op zijn vingers achterliet vond hij ook prettig.
Papa zei: ‘Ik haal het wel’, want als kind had hij een paardentand in een Golden Virginia-tabaksblikje bewaard, en mama zei: ‘Jezusmina.’ Maar papa kwam op het nippertje terug met het metalen ding en gaf het aan Benjy met de woorden: ‘Bewaak het met je leven.’ En toen ze het station uit reden, zag Benjy dat een oude vrouw met lang grijs haar door twee politieagenten met fluorescerende gele jacks werd aangehouden. Een van de agenten had een pistool. Toen was er een andere trein die bijna precies even snel naast hen reed en Benjy dacht aan het verhaal over Albert Einstein die een gedachte-experiment deed, waarin hij in Wenen in een tram zat die met de snelheid van het licht reed en hij met een zaklamp recht vooruit scheen zodat het licht als een suikerspin werd.

Je hebt de pest aan Richard omdat hij zeshonderd kilometer verderop door zijn riante appartement in het statige pand aan Moray Place banjert terwijl jij op die versleten olijfgroene stoel naar het gebrul van ma in de kooi van haar defecte geest zit te luisteren. De verpleegsters verbranden mijn handen. Er was vannacht een luchtaanval.
Je hebt de pest aan hem omdat hij het allemaal betaalt, het ruime gazon, het goedkope entertainment op vrijdagavond: ‘Magic Memories — The Stars of Yesteryear’. Je hebt de pest aan hem omdat hij met dat mens was getrouwd dat van je kinderen verwachtte dat ze lamscurry aten en je dwong in een hotel te overnachten.
Je hebt de pest aan hem omdat hij haar zo efficiënt heeft vervangen, alsof een gebeurtenis die bij andere mensen hun leven kapotmaakte gewoon een medische ingreep was, het gezwel weggesneden, wond gehecht en schoongemaakt. Je hebt de pest aan hem omdat hij de verloren zoon is. Wanneer komt Richard op bezoek? Ken je Richard? Het is zo’n fijne knul.
Maar desondanks ben je diep in je hart graag het brave kind, het kind dat de zorg draagt. Diep in je hart wacht je nog altijd op een definitief oordeel waarin je eindelijk boven je voortdurend goed presterende broer wordt gesteld, ook al was de enige die zo’n oordeel kon vellen al bijna in haar laatste slaap, het masker beslagen en weer helder, het zachte geruis van de zuurstoffles onder het bed. En toen was ze heen.

[...]

Copyright © 2012 Mark Haddon
Auteursportret © Nigel Barklie

Uitgeverij Atlas Contact

pro-mbooks1 : athenaeum