Leesfragment: Kruisverhoor

07 oktober 2012 , door Peter Delpeut
|

Vandaag een voorpublicatie uit het eerste deel van Peter Delpeuts nieuwe roman Kruisverhoor. Op donderdag 11 oktober wordt deze roman in Athenaeum Boekhandel op het Spui gepresenteerd. 'Martin Jansen zocht op de vloer naar het mobieltje dat hij zorgvuldig voor het grijpen had gelegd. Hij vond alleen stofvlokken. Nijdig vergrootte hij de actieradius van zijn arm en lanceerde het apparaatje met een zwaai onder het bed. Hij rekte zich zo ver hij kon. Het trillende toestel schoof buiten zijn bereik. Hij liet zich op het marmoleum glijden. Zijn huid kromp samen.'

In de Noord-Hollandse bollenstreek is een babylijkje gevonden. Een meisje van zeventien wordt gearresteerd. Ze draagt de sporen van een zware bevalling. Maar ze zwijgt. Rechercheur Martin Jansen heeft de gave om iedere verdachte aan het praten te krijgen. Als op eerste kerstdag een collega zijn hulp inroept, kan hij niet weigeren. Ook al wordt hij aan het sterfbed van zijn demente moeder verwacht. Hij stapt de verhoorkamer binnen en ziet een meisje dat als twee druppels water lijkt op Kirstin. De vrouw die hij nu juist probeerde te vergeten.

In Kruisverhoor roept Peter Delpeut de intense spanning en ijzige koude op van een man die zich heeft afgesloten van zijn verleden, waarin een overheersende moeder, een obsessief sportende geliefde en een rampzalig verlopen vakantie op Sicilië hem gevangen houden.

Kruisverhoor speelt met het genre van de policier, maar is bovenal een psychologische roman over verlies en rouw, met beelden en scènes die zich niet laten uitwissen.

 

Vrijdag

05:00

Martin Jansen zocht op de vloer naar het mobieltje dat hij zorgvuldig voor het grijpen had gelegd. Hij vond alleen stofvlokken. Nijdig vergrootte hij de actieradius van zijn arm en lanceerde het apparaatje met een zwaai onder het bed. Hij rekte zich zo ver hij kon. Het trillende toestel schoof buiten zijn bereik.
Hij liet zich op het marmoleum glijden. Zijn huid kromp samen. Nederland was overvallen door de strengste winter in jaren en hij ging in zijn blootje op een ijsbaan liggen. Hij haalde het dekbed naar zich toe en wikkelde zich in zijn eigen slaapwarmte. Het mobieltje viel stil. Hij tuurde naar de vage vlek onder het bed.
Wie zouden ze laten bellen? Laat het Gaby zijn, dacht hij, uit dat overtollig vet is nog nooit een woord te veel gekomen. Of zou voor dit laatste, onvermijdelijke bericht volgens goed Nederlands gebruik een deskundige zijn aangesteld? Altijd de juiste, zalvende formules paraat, rechtstreeks uit het cursusboek. Nee, dan de nurkse Gaby. Hij was de afgelopen weken gesteld geraakt op de verzorgster. Ze straalde geen greintje levensgeluk uit, maar was o zo handig als zijn moeder op een stukje huid gelegd moest worden dat nog niet was weggesleten. Het betere handwerk, daar hield hij van. Hij trok het dekbed nog eens strak om zich heen. Hij moest weer pyjama’s gaan dragen, zoals vroeger.
Vroeger. Hij was net een volle wees geworden. Er was niemand meer die hem ervan zou weerhouden onverhoeds een drukke straat op te rennen, voorbij het kinderhekje te glippen, of, iets heel anders, maar eigenlijk toch hetzelfde, de verkeerde vrouw te kiezen. Dat was nu eindelijk, godzijdank, allemaal vroeger.
Het mobieltje meldde zich opnieuw. Het rinkelde als de bakelieten apparaten uit zijn jeugd. Zo hoorden telefoons te klinken, had hij gedacht toen hij het signaal installeerde. Maar nu schrok hij ervan, alsof hij terug was in zijn ouderlijk huis, waar de telefoon alleen leek te gaan om rampspoed aan te kondigen.
Hij wrong zich met donsdeken en al onder het bed. Niet dat hij ver kwam. Hij lag beklemd als in een fuik. De lattenbodem kraakte. Hij maakte zich los uit het dekbed, trotseerde de bevroren vloer en drukte het toestel tegen zijn oor.
‘Martin? Martin? Ben je daar eindelijk?’
‘Esther,’ verzuchtte hij teleurgesteld.
‘Je moet me helpen.’ De stem aan de andere kant struikelde over de vier eenvoudige woorden. Esther had haar tong niet in bedwang. Ze had gedronken. Hij hoorde geluiden die hij liever niet wilde horen, het geruis van een portofoon, de pieptoontjes van een mobiel netwerk. Esther zat dronken in een dienstwagen.
‘Waar ben je?’ vroeg hij.
‘Wat denk je?’ Esther lachte. Of hoestte. Daar was door drank en nicotine nauwelijks nog onderscheid tussen te maken. ‘Je moet me helpen met dat meisje van Veenstra, ze wil niet praten.’
‘En daar bel je me midden in de nacht voor wakker?’ Zijn verbazing was oprecht.
‘Doe je het?’ Esther kreeg iets huilerigs, zo kende hij haar niet. ‘Jij krijgt iedereen aan het praten.’
‘Het is Kerstmis. Wel eens van gehoord, misschien?’
Esther antwoordde niet.
‘Mijn moeder ligt op sterven.’ Nu moest hij zelf oppassen niet huilerig te klinken. ‘Ik heb er verdomme verlof voor opgenomen!’ Al bij het uitspreken had hij er spijt van dat hij de doodstrijd van zijn moeder misbruikte om onder een klusje uit te komen.
Het bleef stil aan de andere kant. Hij hoorde alleen het ruisen van de portofoon. Speet het Esther ook? Overdacht ze haar schaamteloosheid? Hij hoorde een portier openen, gevolgd door een gierende wind en een geluid dat op het heftig wapperen van een vlag leek. Esther schreeuwde. Naar wie? Dan duidelijk voetstappen in de bevroren sneeuw, het portier viel dicht.
‘Esther?’
‘Haar broertje sluipt hier rond. Ik geloof dat ik hem heb weggejaagd. Niet zo handig.’ De koude buitenlucht had Esther opgefrist, haar stem klonk onverwacht helder.
‘Kan dit niet een andere keer,’ probeerde hij.
‘Je klinkt alsof je uit een iglo belt.’
‘Hoe weet jij hoe een iglo klinkt?’
‘Waar zit je?’ Ze kon de juiste dwang in haar stem leggen, dat hadden de jaren in blauw op straat haar bijgebracht.
‘Ik lig onder het bed.’
Esther lachte.
‘En ik wil terug ín bed. Zalig kerstfeest.’ Hij verbrak de verbinding en wrong zich onder de lattenbodem uit. Hij trok het dekbed strak om zich heen en bleef nog een tijdje liggen. Zijn moeder leefde nog.

08:00

Tussen duim en wijsvinger liet hij lucht uit het ventiel ontsnappen. Alleen zachte banden gaven voldoende grip in de bevroren sneeuw. Hij draaide zijn hoofd weg van de snijdende oostenwind. Om de luchtdruk van de banden te testen leunde hij met zijn volle gewicht op het zadel van de mountainbike. Tegelijkertijd monsterde hij het witte talud van de zeedijk, tuurde langs de smalle zwart basalten rand waarop groene golven stuksloegen. Texel ging verborgen achter een laaghangende mist. In de vaargeul tussen het eiland en het uiterste puntje van Den Helder doemden de contouren van een kotter op, de boomkorren als twee armen wijd gespreid. Een late kerst voor die jongens, peinsde hij, die hebben zich verrekend.
Hij beklom de fiets met de brede banden en het smalle stuur. Zijn voeten zochten de pedalen, hij hield van de scherpe klik waarmee hij zijn schoenen vastklemde. Nu vaart maken, blijven draaien, druk zetten op de trappers, zoals op een wielerbaan. Hij sprak zichzelf toe als een instructeur, een beproefd recept om zijn angsten te bedwingen. Onder de sneeuw lag een gevaarlijke ijsvloer, als hij te veel zou aanzetten, slipte de achterband onder hem weg.
De wielen zakten met een tevreden zucht in het krokante sneeuwveld. Het geluid stelde hem gerust. De wind hielp hem met welkome zetjes op weg. Zijn vingertoppen hingen als ijsklontjes in zijn handschoenen, maar de spieren in zijn bovenbenen werden snel warm. Hij daalde voorzichtig naar het schuine deel van de dijk. Het profiel van zijn voorband scheurde de maagdelijke kristallen open, hij trok zijn eigen spoor, hier had nog niemand zich gewaagd na de sneeuwjacht van gisteren. Hij was de eerste mens op de Noordpool. Op een fiets.
Na Esthers ontijdige telefoontje kon hij niet meer slapen. Nog juist voor het einde van Gaby’s nachtdienst belde hij het verzorgingstehuis. ‘Geen verandering,’ zei ze, ‘uw moeder slaapt.’ Slapen klonk vrediger dan het was. Zijn moeder leek een sluimerende vulkaan, iedere ademtocht kon haar laatste zijn, maar na een hoopvolle stilte volgde steevast een nieuwe, teleurstellende oprisping. Zijn moeder wilde niet dood, zeiden de verzorgsters, ze koos haar eigen tijd, zoiets herkenden ze. Hij had gedwee geknikt. Hij speelde de zorgzame zoon, bette nog eens haar lippen met een washandje, door zijn moeder ondankbaar weggespuwd, en wenste dat het afgelopen was.
Aan Gaby was te horen dat ze vond dat hij moest komen. Ze had langer dan gebruikelijk gezwegen na zijn ‘Hoelang nog?’ voordat ze, wel zoals gebruikelijk, zei: ‘Je weet het nooit.’ Ik zou het graag weten, had hij gedacht maar niet gezegd. Al twee dagen was hij niet aan haar bed geweest. Hoe langer hij het uitstelde, hoe moeilijker het zou worden de stille blikken van de verzorgsters te trotseren.
Een voorzichtig ochtendgloren lichtte de sneeuw op, boven zee leek het nog nacht. Het was spookachtig stil. Op deze ondergesneeuwde kerstochtend waagde niemand zich buiten, de wereld was van hem alleen. Misschien kon hij na een flinke inspanning de aanblik van zijn moeder weer aan. Misschien zou het hem de moed geven een beslissing te forceren. Uit zijn neus ontsnapte minachtend wat lucht. Een beslissing? Hij had niets te beslissen, dat was precies het probleem. Van hem werd verwacht het aan te zien, hoelang het ook mocht duren. De dood velt zelf zijn vonnis, daar wilde niemand in het tehuis mee marchanderen.
Hij had zijn lijf zorgvuldig in een mesjogge hoeveelheid kledingstukken gestoken. Dat mocht hij tenminste zelf bepalen, dus had hij die impuls gevolgd. Nu hij de bocht van het Marsdiep naar de Noordzee rondde, waren de eerste hemdjes al doordrenkt. De oostenwind glipte zelfs langs de nauwste kieren van de stapeling kraagjes naar zijn bezwete huid. Al die kleren, het was een verkeerde beslissing geweest.
Zijn mond trok scheef van de kou, als na een beroerte. Hij probeerde zijn gezicht te beschermen, wendde het naar zee, maar in deze houding kierde de kraag van zijn jasje des te meer, wat de poort openzette voor nog meer valwinden naar zijn klamme rug. Traanvocht brandde zich een weg over zijn wangen. Hij kneep zijn ogen samen en zette druk op de pedalen. Het achterwiel schoot door op het laagje ijs onder de sneeuw. Het was te laat om zijn schoenen uit de toeclips te trekken. Hij klapte op zijn heup; die kon vanavond met de kleur van zijn spijkerbroek wedijveren.
Hij stond snel weer overeind. Op de gladde helling kon hij onmogelijk opstappen. Hij klom omhoog naar het vlakke deel van de dijk. Hij wilde wat drinken, maar het water in zijn bidon was bevroren. Zijn gehijg klonk tevreden toen hij zijn been over het zadel sloeg en het vertrouwde klikgeluid van zijn schoen op de trapper hoorde.
Na de vuurtoren verliet hij de zeewering. Het strand was verlaten, zelfs de zeevogels hadden er vandaag geen zin in. Bij een onttakelde strandtent stuurde hij zijn fiets de duinen in. Daar moest hij raden waar het fietspad liep, sneeuw had zich naar believen tussen de witte glooiingen opgehoopt. Hij liep erin vast, ploeterde voorbij de verse sneeuwduinen, fietste weer een stukje, zag zijn wielen opnieuw gesmoord in opeenhopingen van poedersuiker, trok zijn fiets eroverheen. Hij weigerde op te geven. Het witte heuvellandschap glinsterde in een onverwachte ochtendzon.
Het pad bracht hem op de rand van het duin. Bovenop keek hij uit over de kale velden, een onafzienbare witte vlakte, zelfs de sloten waren dichtgesneeuwd. De boerderijen leken op ijsbergen. De zon had zijn werklust alweer verloren, de lucht trok bleek weg. De stadsrand van Den Helder kwam er niet van los. Nog een paar maanden en deze woestenij zou paars, rood en geel oplichten, dit was een goede winter voor tulpen, die hadden kou nodig om op te leven. Daar kon hij hoop uit putten, misschien had ook hij een lange kou nodig.
Hij tuurde en tuurde, totdat hij in de diepte van het land de drie kassen zag. Het waren met wit plastic bespannen bogen. Ze zagen eruit als met lakens gecamoufleerde hangars. Daarachter stond een al even witte vw. Ook die onderscheidde zich nauwelijks van de besneeuwde uitgestrektheid. De uitlaat blies gestaag een dunne rooksliert uit – Esther was tenminste zo verstandig geweest zich niet in een onverwarmde auto te bezatten.

Copyright © 2012 Peter Delpeut en uitgeverij Augustus
Copyright auteursportret © Tessa Posthuma de Boer

pro-mbooks1 : athenaeum