Leesfragment: De Peloponnesische Oorlog

25 augustus 2013 , door Thucydides
| | |

Op 27 augustus verschijnt Thucydides' De Peloponnesische oorlog, vertaald en toegelicht door Wolther Kassies, bij uitgeverij Athenaeum—Polak & Van Gennep. Wij publiceren voor.

In het eerste van de acht boeken waaruit zijn levenswerk bestaat somt Thucydides strenge eisen op waaraan een geschiedwerk moet voldoen. En vervolgens vertelt hij in zeven boeken de geschiedenis van wat hij ziet als de grootste oorlog ooit. Die geschiedenis bevat de veelbesproken grafrede van Perikles; een aangrijpende beschrijving van de epidemie die Athene teisterde; verhalen over de tragische ondergang van vele steden en de dood van ontelbare dappere strijders; het fascinerende verslag van de insluiting van enkele honderden Spartanen op een eiland; een openhartige en diepgravende dialoog over het recht van een superstaat om te heersen over zwakkeren – en veel, veel meer.

Thucydides (ca. 460-400 v.Chr.) was legeraanvoerder in de Peloponnesische Oorlog in dienst van Athene. In 424 werd hij voor twintig jaar uit de stad verbannen omdat hij er niet in was geslaagd het strategisch gelegen Amfipolis tegen de Spartanen te verdedigen. Tijdens zijn ballingschap verzamelde hij ooggetuigenverslagen, die de basis vormden voor zijn geschiedwerk. Vanwege zijn systematische en rationele aanpak geldt Thucydides als de grondlegger van de wetenschappelijke geschiedschrijving

De Peloponnesische Oorlog, om zijn stijl en inhoud in de Oudheid en later steeds weer bewonderd en nagevolgd, vormt het begin van de geschiedschrijving in Europa en biedt een onvergetelijk beeld van de grandeur et misère van de eerste democratie ter wereld. Het werk werd vertaald en toegelicht door Wolther Kassies.

rede van de kerkyreeërs in de atheense volksvergadering (32-36)

Bij het uitspreken van deze rede in de volksvergadering, de eerste in zijn geschiedwerk, kan Thucydides als Atheens burger aanwezig zijn geweest en zijn verslag ervan is dan ook redelijk betrouwbaar te achten. Dit geldt niet voor de vele in zijn werk voorkomende redevoeringen die hij niet zelf heeft bijgewoond en waarvoor hij moest afgaan op de weergave van anderen. Zie zijn programmatische verklaring in 22 en p.17-20 van de Inleiding.
De inhoud van deze rede is een schoolvoorbeeld van zorgvuldige compositie. De spreker maakt intelligent gebruik van het steeds duidelijker streven van Athene om zijn macht te vergroten en daarvoor de risico’s van een confrontatie met Korinthe en indirect met de andere Peloponnesische staten, waaronder Sparta, voor lief te nemen. Met een beroep op Athenes morele plicht om Kerkyra te helpen, waarvan de vervulling ook nog voordeel in de vorm van prestige zal brengen, ondersteunt de spreker zijn argumenten en zet hij zijn hoorders subtiel onder druk.
De eerste lezers, die het vervolg van Athenes machtsstreven kenden, zagen deze ontwikkelingen als de voorbode van de vérgaande ambities die Athene in 415 met de expeditie naar Sicilië zou proberen te verwezenlijken. Die expansie naar het westen lijkt de spreker in 36.2 al aan te kondigen.

‘Atheners! Op mensen die, zoals wij nu, bij anderen om hulp komen vragen zonder te kunnen wijzen op de verplichtingen die een belangrijke verdienste van hun kant of een bestaand bondgenootschap schept, rust de taak hun hoorders allereerst uit te leggen dat hun verzoek voordeel, of in elk geval geen nadeel met zich meebrengt en in de tweede plaats dat men op hun erkentelijkheid kan rekenen. Als ze op geen van deze punten ondubbelzinnig weten te overtuigen, behoren ze niet boos te zijn wanneer hun verzoek wordt afgewezen.
(2) De Kerkyreeërs hebben ons hierheen gestuurd met het verzoek om uw bondgenoten te mogen worden, in het vertrouwen dat ze u op al deze punten volledig gerust kunnen stellen. (3) Het is gebleken dat het beleid dat wij steeds hebben gevoerd, vanuit uw standpunt bezien onverstandig is geweest wanneer men let op ons huidige verzoek, en vanuit ons belang bezien onder deze omstandigheden onvoordelig. (4) In het verleden hebben wij er nooit naar gestreefd iemand als bondgenoot te krijgen – en nu komen wij hier om bij anderen om een bondgenootschap te vragen; ook zijn we, nu we met Korinthe in oorlog zijn, door die houding geïsoleerd geraakt. Wat vroeger verstandige terughoudendheid leek – niet als bondgenoot en gehoorzaam aan andermans inzichten risico’s te hoeven lopen – is in zijn tegendeel omgeslagen en blijkt nu slecht beleid en zwakheid.
(5) Het is waar: indertijd hebben wij in de zeeslag de Korinthiërs geheel op eigen kracht teruggeslagen. Maar nu komen ze met veel grotere strijdkrachten, geworven op de Peloponnesus en in de rest van Griekenland, op ons af, nu zien wij dat wij niet in staat zijn ons alleen met onze eigen kracht te handhaven, nu lopen wij het grote risico door hen te worden onderworpen. Daarom kunnen wij niet anders dan bij u en ieder ander om hulp vragen – en om begrip, als wij, niet met slechte intenties, maar meer ten gevolge van een beoordelingsfout, een politiek durven gaan voeren die tegengesteld is aan onze vroegere afzijdigheid.
Wanneer u zich door ons laat overtuigen, zal blijken dat het feit dat wij nu met dit verzoek komen u in vele opzichten voordeel zal brengen. In de eerste plaats zult u die bijstand verlenen aan mensen die onrecht verduren en niet zelf anderen schade berokkenen. Verder zult u, door mensen te verwelkomen die in de hoogste nood verkeren, met de grootste zekerheid kunnen rekenen op hun erkentelijkheid, op grond van zo’n onvergetelijk bewijs: uw hulp. Bovendien beschikken wij over de grootste vloot, afgezien dan van de uwe.
(2) Overweegt u ook dit. Welk succes is zeldzamer en tegelijk pijnlijker voor uw vijanden dan dit: de macht die u met de inzet van veel geld en goodwill had willen verwerven, komt uit eigen beweging naar u toe! Een macht die zich zonder risico’s en zonder betaling aan u uitlevert, u bovendien een reputatie van edelmoedigheid bezorgt bij de mensen, erkentelijkheid garandeert van degenen voor wie u zult opkomen en die uw kracht zal vergroten! Het is in de loop der tijden maar uiterst zelden gebeurd dat mensen, en dan nog weinigen, zulke voordelen allemaal tegelijk in de schoot geworpen kregen. Ook hebben weinig mensen, wanneer ze om een bondgenootschap vragen, aan de gevende partij evenveel veiligheid en eer te bieden als ze zelf hopen te krijgen.
(3) Wat de oorlog betreft, waarvoor wij onze diensten zouden kunnen verlenen – mocht iemand van u denken dat daar geen sprake van zal zijn, dan vergist hij zich en ziet hij niet in dat de Spartanen uit vrees voor u juist naar oorlog verlangen en dat de Korinthiërs grote invloed bij hen hebben, vijandig staan tegenover u en nu eerst met ons willen afrekenen, om daarna u aan te vallen. Daarmee willen ze voorkomen dat u en wij, op grond van onze gezamenlijke haat, elkaar tegen hen steunen, maar ook dat zij geen van de twee doeleinden zouden bereiken: ons de nederlaag of zichzelf extra kracht bezorgen. (4) Onze taak is het evenwel hen voor te zijn: de ene partij door zich als bondgenoot aan te bieden, u door haar als bondgenoot te aanvaarden. Een offensieve, niet een defensieve reactie is vereist.
Als zij poneren dat u onrechtmatig handelt wanneer u hun kolonisten als bondgenoten aanvaardt, moeten ze leren inzien dat elke kolonie haar moederstad in ere houdt zolang ze goed wordt behandeld. Wordt haar onrecht aangedaan, dan is vervreemding het gevolg. Kolonisten laten zich uitsturen op voorwaarde dat ze niet de slaven, maar de gelijken van de achterblijvenden zijn. (2) Dát de Korinthiërs ons onrecht hebben gedaan is volkomen duidelijk: hoewel een appel op hen werd gedaan om in de kwestie-Epidamnos het oordeel van anderen te vragen, wilden ze liever met oorlog dan door middel van arbitrage genoegdoening voor hun grieven zoeken. (3) Laat hun handelwijze tegenover ons, hun verwanten nog wel, voor u een signaal zijn, zodat u zich niet door hen laat misleiden en u niet zonder meer aan hun verzoek tegemoetkomt. Wie het aantal gevallen waarin hij spijt krijgt van concessies aan de tegenstanders, het kleinst weet te houden, garandeert volgens ons zijn veiligheid het best.
Van schending van het verdrag met de Spartanen zal, wanneer u ons opneemt, evenmin sprake zijn, want wij zijn op dit moment van geen van de twee partijen bondgenoten. (2) In dat verdrag is immers vastgelegd dat elke Griekse staat die geen enkel bondgenootschap heeft gesloten, de vrijheid heeft zich naar keuze aan te sluiten bij een van de twee. (3) Het zou toch ontoelaatbaar zijn wanneer zij wel bemanning voor hun schepen niet alleen zouden mogen werven bij de met hen verbonden staten, maar ook uit de rest van Griekenland, en dan vooral bij uw onderdanen, terwijl ze ons willen beletten toe te treden tot een bondgenootschap dat voor ons openstaat en gebruik te maken van de hulp die we waar dan ook kunnen krijgen. En dan gaan ze ons nog beschuldigen van onrecht wanneer u zich door ons eretoe laat overhalen ons verzoek in te willigen!
(4) Met veel meer recht zullen wij u voor schuldig houden wanneer u zich niet door ons laat overtuigen. In dat geval zult u ons afwijzen, terwijl wij worden bedreigd en uw vijanden niet zijn, terwijl u hen niet tegenhoudt, die uw vijanden zijn en de aanval openen, en u bovendien toelaat dat ze door werving in uw machtsgebied hun strijdkrachten versterken. Dit is volstrekt onbillijk. U moet ofwel hun beletten die betaalde krachten uit uw machtsgebied te werven, ofwel ook ons op ieder gebied de hulp sturen waartoe u zich laat overreden, maar bij voorkeur ons openlijk als bondgenoten aanvaarden en ons bijstaan.
(5) Talrijk zijn, zoals we in het begin al zeiden, de voordelen waarop we u kunnen wijzen. Het belangrijkste is dat wij dezelfde vijanden hebben – een uiterst betrouwbare garantie –, die niet zwak zijn, maar in staat degenen die een andere keus maken schade te berokkenen. Bovendien, het afwijzen van een bondgenootschap met een zeemacht is iets heel anders dan wanneer het gaat om een landmacht. Het verdient voor u verre de voorkeur zo mogelijk geen enkele andere mogendheid over een vloot te laten beschikken en als dat niet kan de meest betrouwbare als vriend te hebben.
Wie onder u wél ziet dat al deze punten tot zijn voordeel kunnen strekken, maar toch bang is om, door ons gehoor te geven, het verdrag te verbreken, moet begrijpen dat zijn bezorgdheid in dit opzicht, wanneer u door ons toetreden nieuwe kracht verwerft, de tegenstanders veeleer vrees zal aanjagen, terwijl uw zelfvertrouwen, wanneer u ons niet accepteert en geen nieuwe kracht krijgt, minder angstaanjagend zal zijn voor de vijanden, die immers zelf over grote kracht beschikken. Ook moet hij beseffen dat zijn beraad evenzeer Athene als Kerkyra betreft en dat hij zijn stad niet op de beste manier voorbereidt op de toekomst wanneer hij met het oog op de komende oorlog, die al vrijwel voor de deur staat, alleen het directe belang onder ogen ziet en aarzelt om een land aan zijn zijde te krijgen waarvan de vriendschap – of de vijandschap! – van de grootste betekenis is. (2) Ons eiland ligt uitstekend op de route naar Italië en Sicilië, zodat het geen enkele vloot uit die richting de doorgang verleent naar de Peloponnesus en evenmin een vloot van deze zijde daarheen laat gaan. Ook in alle andere opzichten biedt het u louter voordeel.
(3) Om ons gehele betoog met al zijn details in alle beknoptheid samen te vatten, kunt u uit het volgende de conclusie trekken dat u ons niet in de steek moet laten. Er zijn in Griekenland drie vloten van betekenis, de uwe, de onze en die van Korinthe. Als u toestaat dat twee ervan worden gecombineerd en als de Korinthiërs ons in hun greep krijgen, zult u het ter zee tegelijk moeten opnemen tegen Kerkyreeërs en Peloponnesiërs. Accepteert u ons als bondgenoten, dan beschikt u over heel wat meer schepen om het tegen hen op te nemen: de onze.’
(4) In deze trant spraken de Kerkyreeërs. De Korinthiërs spraken na hen als volgt.

rede van de korinthiërs in de atheense volksvergadering (37-43)

Na de Kerkyreeërs lrijgen de Korinthiërs de gelegenheid uitvoerig en zelfs iets langer aan het woord te komen. Zo ontstaat een antilogia, een tweetal redevoeringen tegenover elkaar, een favoriet procedé van Thucydides. De lezer krijgt van de schrijver de argumenten en tegenargumenten, motieven en voorwendsels, maar ook de stemming en de emoties aan beide kanten voorgelegd. Het gebruik van dergelijke antilogieën heeft Thucydides mede de reputatie van objectiviteit bezorgd. Het valt op dat de toon van de Korinthiërs harder, onverzoenlijker en dreigender is dan die van de Kerkyreeërs. In het algemeen komen de Korinthiërs in Thucydides’ werk naar voren als felle en onverzoenlijke vijanden van Athene.

‘Nu deze Kerkyreeërs hier niet alleen hebben gesproken over opneming in uw bondgenootschap, maar ook hebben betoogd dat wij het zijn die onrechtmatig handelen en dat zij onredelijkerwijs met oorlog worden bedreigd, zijn wij verplicht eerst op deze twee punten in te gaan. Pas daarna kunnen wij ons betoog voortzetten om te bereiken dat u een betrouwbaarder inzicht krijgt in onze eis en hun verzoek niet zonder rijp beraad afwijst.
(2) Ze beweren dat het hun verstandige terughoudendheid was die hen ertoe bracht nooit met iemand een bondgenootschap te sluiten. In feite hebben ze deze politiek met kwade bedoelingen gekozen, niet om hun juiste inzicht in praktijk te brengen. In feite willen ze niemand als bondgenoot en getuige bij hun onrechtmatige ondernemingen hebben en willen ze zich niet hoeven te schamen wanneer ze zo iemand om hulp moeten vragen. (3) Ook maakt het feit dat de ligging van hun stad hun onafhankelijkheid waarborgt, het voor hen mogelijk om, in plaats van verdragen te sluiten, als rechters in eigen zaak op te treden wanneer ze iemand schade berokkenen. Terwijl ze zelf immers zeer zelden naar andere havens hoeven te varen, ontvangen ze juist wel anderen wanneer die noodgedwongen hun haven aandoen. (4) Die fraaie neutraliteitsleus gebruiken ze als dekmantel, niet om niet in andermans onrecht betrokken te raken, maar om zelf buiten het zicht van anderen onrecht te kunnen doen. Ze willen, wanneer ze winnen, hun gewelddadigheid, wanneer niemand het opmerkt, hun inhaligheid en, wanneer ze zich verrijken, hun schaamteloosheid botvieren. (5) Als ze werkelijk, zoals ze zeggen, integere mensen waren, zouden ze, juist door hun onkwetsbaarheid, die voortreffelijkheid van hen des te duidelijker kunnen demonstreren door geschillen aan een scheidsgerecht voor te leggen.
Maar noch tegenover anderen, noch tegenover ons gedragen ze zich zo. Terwijl ze als kolonisten uit onze stad afkomstig zijn, zijn ze ons sinds jaar en dag ontrouw. Nu voeren ze zelfs oorlog tegen ons, met het argument dat ze niet als kolonisten werden uitgezonden om door ons slecht te worden behandeld. (2) Van onze kant stellen wij daar tegenover dat we deze kolonie niet hebben gesticht om door hen zo grof te worden bejegend, maar om leiding aan hen te geven en het passende respect van hen te ontvangen. (3) Onze andere kolonies houden ons namelijk wél in ere, kolonisten tonen ons juist hun hartelijke vriendschap. (4) Spreekt het niet vanzelf dat, als we bij de meesten op sympathie kunnen rekenen, de antipathie van Kerkyra volkomen ongegrond is? Dat we deze uitzonderlijke campagne niet tegen hen zouden beginnen wanneer zij ons niet in de hoogste mate hadden gekrenkt? (5) Gepast zou het voor hen zijn – zelfs al zouden wij een fout begaan! – toegeeflijkheid te betrachten tegenover ons misnoegen, en ongepast voor ons om gewelddadigheid te tonen tegenover gematigdheid van hun kant. Ten gevolge van de brutaliteit en de arrogantie die hun rijkdom hun ingeeft, staan ze al door talrijke fouten bij ons in het krijt, maar in het bijzonder wat Epidamnos betreft. Het is een kolonie van ons, waarop ze geen aanspraak maakten toen die in nood was, maar omdat wij haar te hulp kwamen, hebben zij de stad met geweld ingenomen en sindsdien houden ze haar bezet.
Nu zeggen deze afgezanten wel dat de Kerkyreeërs vroeger bereid bleken zich aan de beslissing van een scheidsgerecht te onderwerpen. Niettemin mag men van iemand die een voorsprong op de ander heeft en vanuit die veilige positie daartoe uitnodigt, niet veronderstellen dat zijn voorstel iets te betekenen heeft, maar alleen van iemand die zich feitelijk en wat vrijheid van spreken betreft op één lijn stelt met zijn tegenstander, vóórdat men tot een beslissing komt. (2) De Kerkyreeërs kwamen evenwel niet vóórdat ze Epidamnos belegerden met hun fraaie arbitrageaanbod, maar pas toen ze begrepen dat wij niet lijdelijk zouden toekijken. Nu komen ze hier, terwijl ze zich niet alleen aan die agressie schuldig gemaakt hebben, maar het ook nog wagen u iets te vragen: niet om hun bondgenoot, maar om hun medeplichtige te worden en hen in uw bondgenootschap op te nemen, nu ze met ons in conflict zijn. (3) Ze hadden zich tot u moeten wenden toen ze nog onbedreigd waren en niet nu ons onrecht is aangedaan en zij gevaar lopen! Niet nu u, hoewel u indertijd geen profijt hebt getrokken van hun machtspositie, op het punt staat hen wel profijt te laten trekken van uw hulp! Niet nu u, hoewel u part noch deel had aan hun fouten, wel in gelijke mate door ons in staat van beschuldiging zult worden gesteld. Ja, indertijd hadden ze hun macht met u moeten delen; alleen dan had u ook moeten delen in wat daaruit voortkwam.
Hiermee is wel aangetoond dat wij met gegronde grieven hier zijn gekomen en dat zij aan gewelddadigheid en inhaligheid schuldig zijn. Nu dient u nog tot het inzicht te komen dat hun opneming in uw bondgenootschap onrechtmatig zou zijn. (2) Inderdaad is in het verdrag vastgelegd dat iedere niet in de verdragstekst genoemde staat de vrijheid heeft zich naar keuze bij een van de twee partners aan te sluiten. Maar die bepaling slaat niet op degenen die zich aanmelden om anderen te benadelen! Ze geldt alleen degene die, zonder zich van iemand anders los te maken, veiligheid nodig heeft, iemand die niet aan degenen die hem opnemen, ook al voeren ze in het algemeen een verstandig beleid, oorlog bezorgt in plaats van vrede. En dat is nu juist wat u te wachten staat wanneer u onze argumenten afwijst. (3) U wordt namelijk niet alleen hun medestanders, maar ook onze vijanden, in plaats van onze verdragspartners. Dat is nu eenmaal onvermijdelijk: als u zich aan hun kant schaart, zullen zij altijd uw steun mogen verwachten in de strijd.
(4) Maar eigenlijk is het veeleer uw plicht u afzijdig op te stellen ten opzichte van beide partijen – of anders het tegengestelde te kiezen: u aan onze kant te scharen tegen hen. Met ons, Korinthiërs, bent u door een verdrag verbonden, met de Kerkyreeërs hebt u zelfs nooit zoiets als een wapenstilstand gesloten. Uw plicht is het ook, niet deze regel in te stellen: dat u hen die aan anderen ontrouw worden als bondgenoten aanvaardt. (5) Ook wij hebben immers ten tijde van de opstand van Samos niet tegen u gestemd, terwijl de andere Peloponnesiërs verdeeld hadden gestemd over de vraag of men de Samiërs tegen u te hulp moest komen. Nee, we hebben daar onomwonden tegen ingebracht dat ieder het recht heeft de bij hem behorende bondgenoten te straffen. (6) Als u namelijk degenen die iets verkeerds doen opneemt en helpt, zullen er ook van uw bondgenoten evenveel naar ons toe komen en dan zal blijken dat u deze regel meer ten nadele van uzelf dan van ons hebt ingesteld.
Tot zover de rechtsgronden die wij tegenover u aanvoeren en die naar de normen van alle Grieken toereikend zijn. Nu willen wij u nog een dringende oproep en een dringende wens voorleggen met betrekking tot erkentelijkheid van uw kant, een punt dat wij niet inbrengen als vijanden om u te kunnen dwarsbomen of als vrienden om er aanspraak op te maken, een erkentelijkheid waarop wij menen onder deze omstandigheden van uw kant recht te hebben. (2) Omdat u in het verleden om oorlogsschepen verlegen zat voor de oorlog die u, nog vóór de Perzische Oorlog, tegen Aigina voerde, hebt u van ons, Korinthiërs, twintig schepen gekregen. Die dienst, én onze welwillende houding in de kwestie-Samos, toen door onze invloed de Peloponnesiërs aan de Samiërs geen hulp hebben verleend, bezorgden u twee voordelen: verovering van Aigina, bestraffing van Samos. En dat terwijl op dergelijke cruciale momenten mensen, wanneer ze hun vijanden te lijf gaan, alles en iedereen opzijschuiven om maar te kunnen overwinnen! (3) Als vriend beschouwen ze dan wie hen helpt, zelfs al was hij vroeger hun vijand, als vijand wie hen weerstaat, ook al is hij misschien een vriend, want zelfs wat hun het naast is achten ze gering – om maar op het moment zelf te kunnen winnen.
Laat ieder van u dit bedenken! Laten de jongeren zich erover door ouderen laten voorlichten, laat ieder het als zijn plicht zien ons naar verhouding te belonen en niet menen dat onze eisen wel billijk zijn, maar dat uw eigenbelang, als het tot oorlog komt, iets anders vereist. (2) Het eigenbelang dient men het best door zo min mogelijk fouten te maken, en die denkbeeldige toekomstige oorlog, waar mee de Kerkyreeërs u bang maken om u ertoe te krijgen onrecht te begaan, ligt nog in een onzichtbaar verschiet. Het is niet juist u daardoor te laten verleiden en u de vijandschap – niet onzichtbaar, niet in de toekomst! – van ons, Korinthiërs, op de hals te halen. Het getuigt veeleer van verstandige politiek de van vroeger stammende argwaan inzake Megara bij ons weg te nemen, (3) want de laatste dienst, mits op het cruciale moment bewezen, zelfs al is hij van minder gewicht, kan een grief van grotere betekenis ongedaan maken. (4) Laat u ook niet meeslepen door dat grootse bondgenootschap met een zeevarende natie dat ze u aanbieden. Zich ver houden van onrecht jegens gelijken is een betrouwbaardere bron van kracht dan, verleid door wat al meteen zichtbaar lijkt, ten koste van gevaren te willen overwinnen.
Nu wij, Korinthiërs, terechtgekomen zijn in een situatie waarvan wij zelf in Sparta verklaarden dat ieder het recht heeft hierin zijn eigen bondgenoten te straffen, verlangen wij van u eenzelfde houding en eisen wij dat u niet, hoewel u indertijd wel het voordeel van ons stemgedrag hebt ondervonden, door uw stemgedrag ons benadeelt. (2) Geef ons wat ons toekomt op grond van het inzicht dat dit nu dat cruciale moment is waarop wie helpt bij uitstek een vriend en wie tegenwerkt een vijand blijkt. (3) Neem deze Kerkyreeërs niet tegen onze wil en eis in uw bondgenootschap op en steun hen niet in hun onrechtmatig handelen. (4) Zo zult u doen wat u behoort te doen en een besluit nemen dat voor uzelf het beste is.’

Copyright vertaling, inleiding en noten © 2013 Wolther Kassies/Athenaeum—Polak & Van Gennep

Athenaeum - Polak & Van Gennep

pro-mbooks1 : athenaeum