Leesfragment: Klimtol

31 augustus 2013 , door Etienne van Heerden
| | |

19 september verschijnt Klimtol van Etienne van Heerden, uit het Zuid-Afrikaans vertaald door Karina van Santen en Martine Vosmaer. Wij publiceren voor. 'Plotseling, helder in de koplampen na een donkere bocht en te laat, hopeloos te laat, het bruine jongetje op een fiets, zijn gezicht heel even naar Ludo gedraaid. Hij is kennelijk op weg naar huis, na Ludo’s optreden, terug naar Tweefontein Een waar Ludo hem de vorige dag bij de schoolzaal had gezien, op weg in het stille donker met alleen de sterren boven zijn hoofd en dan komt Ludo hem achterop.' 

 

Hoofdpersoon in de nieuwe roman van Etienne van Heerden (1954) is Ludo Loeloeraai, ooit een beroemd jojospeler. Op zijn oude dag heeft hij zich teruggetrokken in het vissersdorpje Paternoster. Hij gaat gebukt onder een groot schuldgevoel over een noodlottig ongeval. Alleen wanneer hij met de jojo speelt, komt hij los van de wereld die hem in een benauwde greep houdt. In Klimtol is spelen een manier om demonen te bezweren en om te overleven. Van Heerden speelt met taal zoals Ludo met de jojo. Deze kleurrijke roman over creativiteit, vrijheid, verantwoordelijkheid en schuld, is een nieuw hoogtepunt in Van Heerdens oeuvre.

'Zoals men niet over Israël kan praten zonder Amos Oz te hebben gelezen, of over India zonder Salman Rushdie of Zuid-Amerika zonder Márquez of Llosa, zo zul je Van Heerden moeten lezen als je iets wilt weten over Zuid-Afrika. Het is fictie op haar best.' - NRC Handelsblad

N.B. We publiceerden eerder voor uit 30 nachten in Amsterdam. Lees het fragment op Athenaeum.nl. Én we recenseerden het.

 

Truuk een

De Spinner

De Spinner is de eerste truuk. Je begint je optreden zo: houd je elleboog gebogen en je werphand in de aanslag vlak bij je schouder. De rug van je hand is naar voren gedraaid. Werp nu snel door de hand met een tuimelende beweging in de pols te laten scharnieren. Normaal gesproken draai je daarna je pols omlaag om de jojo te laten terugkomen, maar met de Spinner houd je je hand stil en draait de klimtol aan het touw. Het ratelende geluid tegen de grond klinkt als een snelle auto op de onverharde weg naar Garies. Geef een rukje als je hem terug wilt hebben in je hand.

Een hotel.
Met van die brokken kalksteen die de parkeerplekken voor de auto’s afbakenen, en een slinger geverfde gloeilampen in de peperbomen. En met een generator die op diesel loopt en die ’s avonds om elf uur wordt uitgeschakeld.
Hij was vroeg gaan slapen, want de volgende ochtend moest hij optreden in de schoolzaal van de middelbare school.
De zaal gonsde als een bijenkorf toen hij achter het hoofd aan naar binnen liep.
Zodra hij op het toneel verscheen, klonk er een oorverdovend applaus.
Hij droeg zijn broek met de omgeslagen pijpen, er zat een streepje lippenstift op zijn smokingjasje, zijn haar was achterovergekamd in een ‘kippenkontje’, zoals zijn vader het noemde, want het waren de sixties, en zijn schoenen waren glimmend gepoetst.
Hij had Around the globe gedaan, zijn ogen strak op de jojo gericht, en de gezichten van de kinderen draaiden mee. Daarna Walking the dog, waarbij hij met de punt van zijn schoen een ritme op de houten vloer van het schooltoneel tikte.
Het applaus was overweldigend.
Toen was het de beurt aan Rockin’ the cradle, de ingewikkelde truuk van touw en spinbal en zwaartekracht, hij hield alles met een paar armbewegingen in evenwicht en liet met een draai van zijn hand de klimtol aan zijn touw wegspringen, waarop die ver van zijn lichaam bleef tollen, onbeheersbaar en toch onder controle – en vervolgens terug kwam stuiteren, en bij de volgende truuk zwaaide hij hem om de aardbol, in een wijde cirkel, met zijn blik op de schoolkinderen en hun aanstekelijke enthousiasme, en hun staande ovatie die hem de zaal uitdroeg tot buiten voor de stille school, samen met het adjunct-schoolhoofd dat hem met hoogrode wangen en een witte envelop in zijn handen haastig naar buiten begeleidde: ‘Uw honorarium.’
Hij was op zijn allerbest en het publiek ging met hem mee. Ze hingen aan zijn touwtje als waren ze zelf een klimtol, hier tegen zijn borst.
Toen hij de zaal uit kwam, stond daar een kleine bruine jongen, hij mocht de zaal niet in, hij zat vast in de lokasie op school, en hij kwam op Ludo af met een jojo in zijn hand en zei: ‘Baas Ludo.’
Maar Ludo had haast en drukte hem een muntje in de hand, want hij was in een goede bui, en zei: ‘Deze baas moet nu op pad,’ en toen zat hij in de Opel op weg naar het volgende dorp, niet veel verderop, terugdenkend schat hij nu dat het zo’n twintig kilometer was, ze liggen dicht bij elkaar en in allebei de dorpen staat een fontein en soms worden ze in één adem genoemd: Tweefontein.
In het tweede dorp komt ze die avond binnen met de camera en fotografeert hem. Ze is er opeens, een prachtige vrouw, onverwacht in een Karoo-dorpje. Uit het zelfvertrouwen kun je in één oogopslag afleiden: een stadsmens. Geen terughoudende schaamte en niets van de sloomheid van de plattelanders. Zijn gastvrouw, een statige dame, die besloten had hem uit te nodigen omdat de mensen hier zo weinig vermaak hebben, hield de fotografe bezorgd in de gaten toen hij zijn truuks uitvoerde.
Nadat zij al foto’s makend had rondgeslopen en het hele dorp op stang had gejaagd, nam hij de cheque (inclusief Bijbelversje) in ontvangst, bedankte de dame en sprak de hoop uit dat hij de dorpsmensen nog eens mocht komen vermaken.
De dame zei dat het haar speet van de vijf volkies* – haar woord – die bij de deur stonden te gluren, ze hoopte dat het zijn avond niet had bedorven. Hij had ook gezien hoe ze verlegen de zaal in stonden te gluren, het waren de hoogtijdagen van de apartheid en het hoorde niet dat ze zo stonden te gluren, maar de voorzitster kende ze allemaal van naam en had ze waarschijnlijk laten begaan.
Tijdens het spelen zag hij het jongetje – in die tijd zouden ze klonkie hebben gezegd – dat de vorige dag in Tweefontein Nummer Een naar hem toe was gekomen en dat hij een muntje had gegeven en Ludo dacht: jinne, dat kind duikt hier weer op, het moet hem ernst zijn met de klimtol, maar toen kwam hij op dreef en had hij er niet meer aan gedacht.
Na afloop was de fotografe snel vertrokken en de voorzitster friemelde met haar zakdoekje en bezwoer Ludo dat zij die fotografe niet geregeld hadden, het speet haar van die bromtolvrouw, vast uit de stad en helemaal niet op haar plaats hier met haar camera, nogmaals een verontschuldiging.
Iets had hem in de war gebracht, herinnert Ludo zich. Haar aanwezigheid in de zaal en haar vertrek – haar zwarte ogen, die heel even als een magneet aan de zijne trokken – dat had hem in de war gebracht. Hij had het gevoel dat ze hem plaagde.
Hij was naar het café gegaan en had er misschien een te veel gedronken. Te snel. Hij had in elk geval te snel gedronken, ja, wees maar eerlijk, op een lege maag.
Hij zou de nacht in het dorp doorbrengen, maar toen hij weer op zijn kamer was, vloog de bedomptheid hem naar de keel. Hij voelde zich opgejaagd en er brandde een vuur in hem. De herinnering aan de lange benen van de vrouw en haar ogen die de zijne grepen. De prenten aan de muur, de meubels en de gehaakte kleedjes, de vliegenkleefstrip en het gepiep van de ventilator – hij moest daar weg.
De keuken was al dicht, het hotel halfdonker.
Hij moest ervandoor.
Buiten was het een prachtige avond. In Tweefontein – allebei de dorpen – staan de sterren zoals bekend heel dichtbij.
Aanvankelijk reed hij rustig weg, zwaaide nog naar een enkele wandelaar, en toen lag de donkere weg voor hem open.
In die streken rijdt iedereen behoorlijk hard. Er zijn wel koedoes op sommige stukken waar de bomen tot aan de weg staan, maar meestal word je gewaarschuwd door borden, en in ieder geval weet Ludo nog hoe hij zich voelde als hij plankgas reed. Op die leeftijd geloof je dat niets je kan deren. Het is de illusie die door applaus wordt geschapen. Hij was over zo’n bloedplas op het asfalt gereden, bijna de hele weg was bedekt met de zwarte plas geronnen bloed, en achteraf hoorde hij dat er dat seizoen twee mensen op die weg waren omgekomen bij een koedoe-ongeluk, amper een week na elkaar. De koedoes steken over voordat je ze kunt zien, want ze komen op de lichten van de auto af als motten op een kaars, ze worden aangetrokken en verblind en van schrik springen ze en belanden op de motorkap van de auto.
Mensen sterven niet door de klap, maar doordat de koedoe door de voorruit breekt, en dan is hij in de auto, en door zijn stuiptrekkingen en zijn hoorns als hij met zijn grote kop zwaait en het getrap van zijn hoeven, gaat iedereen in de auto dood, een koedoe is net zo groot als een koe, alleen sterker, hij crepeert niet makkelijk, en met zijn hoorns en hoeven maalt hij alles in de auto tot gehakt.
Er was maanlicht, dus hoe het zo plotseling kon gebeuren weet Ludo niet, hij wist van de koedoes en dat hij langzaam moest rijden, maar toch.
Misschien was hij moe na de show. Misschien was hij achter het stuur in slaap gesukkeld. Waarschijnlijk kwam het door de vrouw, die zo snel was weggereden met een laatste blik naar hem, dat zijn concentratie was verslapt. Ja, het kwam door haar.
Maar dat is geen verontschuldiging, en dat hij haar niet uit zijn hoofd kon krijgen is ook geen excuus.
Plotseling, helder in de koplampen na een donkere bocht en te laat, hopeloos te laat, het bruine jongetje op een fiets, zijn gezicht heel even naar Ludo gedraaid. Hij is kennelijk op weg naar huis, na Ludo’s optreden, terug naar Tweefontein Een waar Ludo hem de vorige dag bij de schoolzaal had gezien, op weg in het stille donker met alleen de sterren boven zijn hoofd en dan komt Ludo hem achterop.
Aan de rechterhand van de jongen zat een jojo, waarmee hij onhandig probeerde te spelen terwijl hij fietste met zijn linkerhand aan het stuur.
Wankelde hij toen Ludo zo snel op hem afkwam; heeft hij op het laatste moment zijn evenwicht verloren omdat hij het onvermijdelijke zag aankomen?
Het was een verschrikkelijke klap.

[...]

* Volkies – neerbuigende benaming voor bruine en zwarte bevolking

 

© 2013 Etienne van Heerden
© 2014 Nederlandse vertaling Karina van Santen en Martine Vosmaer/Uitgeverij Podium

Uitgeverij Podium

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum