Leesfragment: Een onschuldig meisje

27 november 2015 , door Bernlef
| |

Op 13 januari verschijnt Bernlefs Een onschuldig meisje, wij publiceren voor.

'"Je kunt wel weer gaan zitten, Lucille."
Even nog stond ze in haar naveltruitje en zwarte spijkerbroek, het kastanjebruine halflange haar glanzend over haar schouders, naast haar tafel, alsof ze hem niet gehoord had. Haar groene ogen bleven hem strak aankijken terwijl ze zich traag terug liet zakken op haar stoel.'

De veertienjarige Lucille woont in een klein dorp, is een paar keer blijven zitten en heeft ouders die voortdurend ruziemaken. Ze snakt naar aandacht en wanneer er een nieuwe, aardige leraar op school komt, grijpt ze haar kans. Ze probeert hem te verleiden en vertelt haar vriendinnen de wildste verhalen over hen beiden al gaat hij in werkelijkheid niet in op haar avances. Toch wordt de sfeer steeds grimmiger en beschuldigen de dorpelingen hem al snel van seksueel misbruik. Hoe kan hij zich verdedigen tegen een uit de hand gelopen leugen? Bernlef stuurde het manuscript van Een onschuldig meisje twee weken voor zijn overlijden in oktober 2012 naar de uitgeverij. Het is de allerlaatste roman die hij voltooide.

1

Jos Swinkels keek zijn nieuwe klas in. Twee rijen stoelen en tafeltjes strekten zich voor hem uit, twintig kinderen, twaalf meisjes, acht jongens; groep zeven en acht, die op de dorpsschool van Sanddam in één lokaal bij elkaar zaten. De meeste kinderen waren blond, in wisselende tinten, één meisje had bruin haar, één jongetje rossig. Jos pakte de namenlijst van tafel en las de bovenste naam op: ‘Lucille Dubois?’
Het grootste meisje aan het achterste tafeltje in de raamrij stak haar hand op. Ze ging er nu zelfs bij staan, alsof ze haar lengte wilde benadrukken. Bijna een kop groter dan de rest. Een jaar ouder ook, had hij in het klassenboek gezien. Ze was de enige die al borsten had.
‘Je kunt wel weer gaan zitten, Lucille.’
Even nog stond ze in haar naveltruitje en zwarte spijkerbroek, het kastanjebruine halflange haar glanzend over haar schouders, naast haar tafel, alsof ze hem niet gehoord had. Haar groene ogen bleven hem strak aankijken terwijl ze zich traag terug liet zakken op haar stoel.
Hij ging door met het oplezen van de namen. Vingers gingen omhoog, hoge en lage stemmen klonken, luide en zachte. Hij probeerde de namen op de lijst te koppelen aan de twee rijen gezichten voor hem. Het zou nog wel even duren voor hij namen en gezichten foutloos met elkaar in verband kon brengen.

Jos Swinkels was vlak na Pasen aangenomen als vervanger van een onderwijzeres die overspannen was geraakt en ten slotte was afgekeurd. Dat had Klaas Hiemstra, het hoofd van de Karel de Grote School, hem tijdens hun eerste gesprek verteld.
‘Hadden deze klassen daar iets mee te maken?’ vroeg Jos.
Hiemstra keek hem lang aan vanonder zijn borstelige witte wenkbrauwen. Het schoolhoofd was een man van een jaar of vijftig, schatte Jos, misschien wel ouder. In dat geval was hij haast twee keer zo oud als hijzelf. Hiemstra draaide zich naar het raam. Hij droeg een mouwloos zwart vest over zijn lichte overhemd, dat aan de linkerkant met een slip achter uit zijn broek hing.
‘Groep acht is een moeilijke klas,’ zei hij terwijl hij zich weer naar Jos Swinkels toe draaide. ‘Maar alle klassen zijn tegenwoordig moeilijk; groep zeven en acht het allermoeilijkst.’
Hiemstra sprak traag en behoedzaam. Jos Swinkels knikte de man, die nu achter zijn bureau ging zitten, vriendelijk toe. Een stug meubel was dat bureau, zonder enige franje. Het leek uit losse elementen door een amateurtimmerman in elkaar gezet. Het tafelblad was zo te zien een kamerdeur geweest, de poten waren ongelijk van dikte en kleur. Waar een bureau door zijn strakke vorm de autoriteit van degene die erachter zit normaal benadrukt, leek dit meubelstuk die juist te ondergraven.
Jos kende het verhaal van oudere, wijze raad gevende onderwijzers en hoopte dat Hiemstra er niet in zou vervallen, wat hij natuurlijk toch deed.
‘De eerste weken zijn cruciaal,’ zei de hoofdonderwijzer en schoof een stapeltje boeken over het bureaublad opzij. ‘Je moet er meteen je stempel op drukken. Een softe aanpak is fataal. Daar is Marga Vos aan onderdoor gegaan. Te aardig zijn keert zich tegen je. Tegenwoordig dan.’
Opnieuw knikte Jos Swinkels zwijgend. Hij had nog nauwelijks ervaring, was hiervoor alleen maar invaller op dorpsscholen in de regio geweest.
‘Nog meer dat ik moet weten?’
‘Je netjes kleden,’ zei Hiemstra. ‘Onopvallend, niet overdreven modieus, gewoon netjes. Vooral niet te jeugdig. Kleding kan je helpen bij het scheppen van de juiste afstand. Verval niet in schooltaal of dialect. Laat je met “u” of “meneer” aanspreken.’
‘Zijn er nog specifieke problemen?’ vroeg Jos.
Jos zag Hiemstra uit het raam kijken, naar twee paarden in het weiland achter de school, die zij aan zij met gebogen hoofden in alle rust stonden te grazen. In de verte reed een blauwe vrachtwagen over de Rondweg.
‘Houd vooral die Lucille Dubois in de gaten. Eén keer blijven zitten. Dit jaar is het erop of eronder voor haar. Haar laatste kans.’
‘Is ze dom?’
‘Integendeel. Alleen maar dwars.’
Hiemstra stond op vanachter zijn bureau en hield de deur voor hem open.
Jos gaf de man een hand.
‘Ik doe mijn best,’ zei hij. ‘Meer kan een mens niet doen,’ zei Hiemstra.
De lichte twijfel in zijn stem ontging Jos niet. Hij wees de hoofdonderwijzer op de uit zijn broek hangende slip van zijn overhemd.
‘Neem me niet kwalijk,’ zei Hiemstra en propte op zijn rug het overhemd met één hand terug op zijn plaats.

Die eerste schooldag in groep zeven en acht had Jos het voornamelijk over zichzelf. De kinderen moesten tenslotte weten wat voor soort onderwijzer ze voor zich hadden. Hij had het over zijn manier van lesgeven, al had hij daar nog maar weinig ervaring mee. Kinderen moesten met plezier naar school gaan, maar wel om iets te leren. Spelen konden ze in het speelkwartier en na schooltijd. Hij verwachtte dat ze het huiswerk dat hij opgaf stipt op tijd af zouden hebben; smoesjes en uitvluchten zou hij niet tolereren. Streng maar rechtvaardig zou hij zijn, en als ze meewerkten konden ze samen een prettige tijd hebben. Als voorschot op die tijd las hij een stuk voor uit Kruistocht in spijkerbroek.
Toen het laatste uur voorbij was keek hij de kinderen na, die in verspreide groepjes het schoolplein af slenterden. Lucille Dubois werd omringd door vier vriendinnen. Ze onderstreepte haar woorden met nadrukkelijke gebaren. Handen met lange dunne vingers. Hij glimlachte en ging naar binnen om zijn tas te halen.

Een maand geleden, toen zijn benoeming officieel was geworden, had hij via een makelaar in de stad dit daglonershuisje aan de Slaperdijk in Sanddam gehuurd. Een woonkamer van vijf bij zes, met een aangrenzende keuken en tegenover de woonkamer een slaapkamer en een badkamer met douche en toilet. Hij had de makelaar, een man met blozende ronde wangen, gezegd dat dit precies was wat hij zocht. Net buiten de dorpskern, en toch niet meer dan tien minuten lopen van school. Een week later had hij het huurcontract getekend en zijn schaarse bezittingen uit zijn etage in de stad naar het dijkhuisje laten overbrengen. Hij was opnieuw vrijgezel. In dat vrijstaande daglonershuisje leek die toestand hem opeens definitiever dan in de stad.
Hij keek uit het achterraam de polder in. De rondrennende pasgeboren lammetjes waren nog slank en spierwit. Eén sprong er met vier gekromde pootjes de lucht in, een ander stormde op zijn moeder af, die geduldig wachtte tot het lam een tepel te pakken kreeg en met een driftig kwispelend staartje furieus begon te drinken. Hoog in de hemel vlokte een rij wolkjes voorbij. Aan de horizon stonden drie moderne windmolens. De wieken van de middelste stonden stil.

 

Copyright © 2015 erven Bernlef

Uitgeverij  Querido

pro-mbooks1 : athenaeum