Recensie: De secretaris van België

11 oktober 2010 , door Lodewijk Brunt
| | | | |

De Leie kronkelt zich door het Vlaamse land, tussen Gent en Kortrijk. Onderweg ligt het kunstenaarsdorp Latem, in een bocht. Idyllisch. Maar door afvalwater van de Franse industrie en het roten van vlasstengels wordt de rivier volkomen verpest en dat niet alleen. Behalve de doordringende stank die het stroomgebied van de Leie teistert, raakt ook het grondwater vervuild. In België is de Ligue contre la Pollution des Eaux fluviales opgericht - het milieu moet worden beschermd. Dit alarmerende bericht wordt geschreven door Karel van de Woestijne, Belgisch correspondent van de NRC. Het is zijn eerste bijdrage aan de krant; hij is achtentwintig jaar, een gevierde, maar straatarme dichter. Over deze Vlaamse dichter is net een levensgeschiedenis verschenen, geschreven door Peter Theunynck, eveneens dichter. De titel van de biografie is kort en krachtig: Karel van de Woestijne. Biografie, maar het werkstuk is omvangrijk. Ruim 450 bladzijden tekst, zo'n dertig bladzijden bronvermeldingen, omstreeks vijftig bladzijden met ruim 2500 voetnoten, bijna tien bladzijden register. Een degelijke dissertatie.

Van de Woestijnes journalistieke werk is vooral een financiële reddingsboei, maar het betekent ook een belangrijke impuls voor zijn schrijverschap. Jarenlang zal hij de secretaris van België worden, die zijn Nederlandse lezerspubliek op de hoogte houdt van wat zich in zijn land afspeelt. Dat is geen sinecure, want ook rondom 1900, tijdens de Eerste Wereldoorlog en de naoorlogse periode was België een buitengewoon ingewikkelde staat, niet alleen verscheurd door de taalstrijd, maar ook onderhevig aan een snelle industrialisatie, de ontwikkeling van een roofzuchtig kapitalisme en een felle klassenstrijd, nog afgezien van regionale tegenstellingen. Het persoonlijke leven van Van de Woestijne wordt op allerlei manieren door deze omstandigheden gekleurd.

Hij is afkomstig uit een eenvoudig milieu van Franstalige Gentse koperslagers. In de tijd dat Van de Woestijne wordt geboren, vertelt de biograaf, telde Gent tussen de dertig- en veertigduizend fabrieksarbeiders, waarvan minstens de helft in de textiel werkzaam was. 'Het fabrieksregime is hard en ongenadig. Vaak staan ze met de voeten in het slijk, in bloedhete, stoffige en slecht geventileerde lokalen, meestal twaalf, soms zelfs vijftien, zestien uur per dag.'

Hoewel de familie Van de Woestijne zich een beetje heeft opgewerkt, is de afstand tussen fabrieksarbeid en kleine nijverheid niet groot. Het geboortehuis van Karel van de Woestijne staat in een straat met bakkers, slagers, kappers, mandenmakers, loodgieters, rijtuigmakers en huisschilders. Vader Alexander had alleen naar de middelbare school gekund als hij gratis schoolboeken zou krijgen; helaas lukt dat niet en dus gaat middelbaar onderwijs aan hem voorbij. Zoon Karel kan wél naar school, maar is een matige leerling, die alleen uitblinkt in alles wat met literatuur te maken heeft.

Het Franstalige Kareltje leest alles wat hij aan lectuur kan vinden en leert zichzelf Nederlands. Hij is gefascineerd door taal en als knaapje van nog geen tien jaar oud zou hij al toneelstukjes en versjes hebben geschreven. Zijn eerste publicatie is een verhaal op rijm dat in een jeugdblaadje wordt afgedrukt, Karel is dan twaalf. De biograaf heeft ook Van de Woestijnes eerste gepubliceerde gedicht opgespoord. Het heet 'November' en begint zo: 'De schoone zomer/is lang voorbij./ De gure winter/is zeer nabij.'

Op het atheneum krijgt de jongeman gedeeltelijk Nederlandstalig onderwijs, wat in die tijd net bij de wet is geregeld. De Vlaamse leerkrachten, meldt Theunynck, zijn vaak overtuigde flaminganten en Karel van de Woestijne komt daardoor middenin de taalstrijd terecht - aan Vlaamse kant. Hij is nauwelijks zestien als hij een strijdlied schrijft, onder de naam 'Evangelie'. Dat gaat van dik-hout-zaagt-men-planken: 'Dood den vijand! Vlaamsch en Vrij!'

Van de Woestijne onderhoudt nauwe relaties met Nederlandse schrijvers als Jan Greshoff, Lodewijk van Deyssel en Willem Kloos, maar heeft een brede culturele blik. Als hij in de jaren 20 te Oostende woont, verkeert hij vooral met schilders en is hij dik met James Ensor. Hij bepaalt voor een deel de aard van de taalstrijd, met name als hij na de Eerste Wereldoorlog een - omstreden - hoogleraarschap krijgt aan de Universiteit van Gent. Zijn leven is op de voet te volgen in de biografie, soms bijna van dag tot dag.

Maar Theunynck besteedt ook veel aandacht aan de context, zodat je uit het boek veel kunt opsteken over de sociaaleconomische en culturele geschiedenis van België, in het bijzonder Vlaanderen. Wat je tussendoor oppikt over de taalstrijd is fascinerend en nog akelig actueel. Maar over de poëzie en het proza van zijn hoofdpersoon komen we betrekkelijk weinig te weten, vermoedelijk omdat de auteur dit als bekend veronderstelt. Dat is jammer, je zou willen weten in hoeverre het vat van tegenstrijdigheden dat Karel van de Woestijne is, het werk tekent. De gedichten die je nu nog wel eens tegenkomt, bijvoorbeeld in de bloemlezingen van Gerrit Komrij, zijn aardig, soms misschien virtuoos: 'Sluit uwe ogen op het licht:/dieper zal het branden.../Nimmer is me uw lief gezicht/liever, dan waar het veilig ligt/binnen mijne handen.' Maar hoe charmant ook: het rauwe leven lijkt er niet in te zijn doorgedrongen.

Lodewijk Brunt is stadssocioloog.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum