Recensie: Een uitzonderlijk tijdperk voor het boek, in een gemiddelde stad

30 november 2015 , door Bob Hopman
| | |

Boudien de Vries (1951), studeerde sociale geschiedenis aan de Universiteit Utrecht en is momenteel hoofddocent in datzelfde vak aan de Universiteit van Amsterdam. In haar nieuwste boek, Een stad vol lezers: Leescultuur in Haarlem 1850-1920, kiest zij voor een sociologisch en boekwetenschappelijk onderzoek naar een middelgrote, niet-universitaire stad: Haarlem. Zelf noemt zij de studie ‘stevig geografisch verankerd’, doordat ze zich baseert op zuiver aan de stad en aan het enge tijdperk gebonden cijfermateriaal, als notariële nalatenschappen en catalogi van bibliotheken. De auteur toont zich van begin af aan methodisch gewetensvol, al komen de echt boeiende inzichten vooral verderop in het boek. Door bob hopman

In het eerste van de drie delen waaruit het boek is opgebouwd, kun je nog vraagtekens plaatsen bij de relevantie. De Vries focust zich hier op het bezit van boeken: wat hadden Haarlemmers in huis? De informatie haalt ze uit overgeleverde inboedelwaarderingen, die meestal nogal beperkt zijn van inhoud. Dit levert lange opsommingen op van bewoners die ‘enige boeken ter waarde van […]’ in het bezit moeten hebben gehad. Baanbrekende inzichten biedt dit niet, vooral omdat er meer bekend wordt over de waarde van het bezit dan over de specifieke titels.

Als De Vries zich vervolgens een hoofdstuk lang concentreert op drie Haarlemmers waarvan iets meer bekend is, rijst al snel de vraag in hoeverre dit bijdraagt aan een sociologisch onderzoek in de boekwetenschappen: kunnen drie bewoners uit Haarlem (afkomstig uit de bovenklasse) als representatief worden beschouwd voor het boekenbezit van een grotere bevolkingsgroep? Vermoedelijk niet.

Het onderzoek wordt interessanter in het tweede en derde deel, over de leenmogelijkheden van respectievelijk ‘de elite’ en het ‘gewone volk’. De elite hield zich vooral op in particuliere leesmusea en leesgezelschappen, die vreemd genoeg minder klein waren dan de elite zou doen vermoeden. Gevestigd in het stadhuis bezat het bovendien een mooi pand, waarvoor het niet eens huur hoefde te betalen.

In de vroege twintigste eeuw moest het Haarlemse leesmuseum echter inleveren ten opzichte van de meer voor het ‘gewone volk’ toegankelijke bibliotheken, als die van De maatschappij tot Nut van ’t Algemeen en van de Rooms-katholieken en protestanten. Deze instellingen hadden conflicterende idealen en belangen, maar in één doelstelling kwamen zij overeen: alle wilden zij zoveel mogelijk leners en lezers bereiken om hun idealistische en financiële bestaansrecht te waarborgen.

Het derde deel, waarin deze grote variëteit aan volkse bibliotheken en hun catalogi aan bod komen, is het deel waarin De Vries tot de boeiendste inzichten komt. Ze geeft een inkijk in de zeer complexe culturele ontwikkelingen van een sterk verzuilde stad rond het jaar 1900. Ook komen opkomst van liberale en socialistische bevolkingsgroepen, evenals van feministische bewegingen (die zich overigens veelal in andere steden dan Haarlem ophielden) aan bod, met alle bijbehorende pogingen om volgers te bereiken via boeken en pamfletten. Het is een dynamisch tijdperk, dat door de auteur bijzonder verzorgd wordt uiteengezet en daardoor voor de lezer met affiniteit met de geschiedenis van de boekwetenschappen veel moois biedt. Een waarschuwing is op zijn plek: in de literatuurgeschiedenis is het boek weinig ingebed. De Vries is een sociologisch geschiedkundige en blijft geheel bij haar leest.

Een stad vol lezers heeft echter een uitgesproken wetenschappelijke opzet. Het is meer een verslag van een onderzoek dan een boek dat is geschreven naar aanleiding ervan. Dit maakt het wel behoorlijk taaie kost: de informatie is geordend als een paginalange opsomming van catalogi en uitleencijfers, gevolgd door kortere concluderende en waarderende passages. In die zin is het meer een studieboek dan een echt leesboek.

Een valkuil blijft echter toch de beperktheid van de casus en methodiek. Het tijdperk 1850-1920 is op literair-historisch gebied dynamisch genoeg, daaraan ligt het niet. Haarlem echter was niet de stad waar de grote avant-gardes werden gevormd. Dit waren vooral Amsterdam en Leiden, en De Vries laat af en toe zien niet anders te kunnen dan de vergelijking met dergelijke steden te maken. Maar dit blijft te beperkt. In haar inleiding geeft De Vries expliciet aan dat ‘door aannemelijk te maken dat Haarlem geen exceptionele leescultuur had, de conclusies een bredere betekenis [krijgen].’ Hier had ze meer aandacht aan mogen besteden: de Haarlemse leescultuur in een groter, op zijn minst landelijk geheel in te bedden. Nu blijven de inzichten in de sociale dynamiek van lezers beperkt tot slechts één middelgrote, universiteitsloze stad.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum