Recensie: Couperus op de kaart gezet

30 november 2015 , door Marjolein Corjanus
| | |

Het zal nog lastig zijn om in 2013 aan het werk van Louis Couperus te ontkomen. Het Louis Couperus Genootschap besloot het honderdvijftigste geboortejaar van de schrijver, die in 1923 overleed, tot Couperusjaar uit te roepen. In het kader daarvan worden tal van lezingen, literaire wandelingen, speciale uitgaven, voorstellingen en exposities georganiseerd. Medio mei verscheen van de hand van historica José Buschman, een van de oprichters van het Louis Couperus Genootschap, een boek met een originele invalshoek op het werk van de Haagse schrijver: Couperus Culinair. Door marjolein corjanus.

Mijmeren als Proust

Het is de grote verdienste van Buschman dat zij in het brede oeuvre van Couperus de fragmenten heeft verzameld waarin (de herinnering aan) eten de boventoon voert. Couperus' romans zijn doorspekt met beschrijvingen van gerechten en eetgewoonten, vaak bedoeld om personages te typeren, zo stelt Buschman: ‘In Eline Vere zijn dat natuurlijk elegante sorbets en in Van oude menschen pruimen op brandewijn.’

Maar vaker vormt eten in zijn romans, brieven en feuilletons een aanleiding om te mijmeren over vroeger. ‘Als een Proust avant la lettre hoefde de volwassen Couperus maar een Indische lekkernij te proeven om in één klap terug in zijn kindertijd te zijn,’ schrijft Buschman. In de lyrische en nog altijd zeer leesbare stijl van Couperus komt de sfeer van de soupertjes en dinertjes van weleer tot leven, en bij zijn beschrijvingen van allerlei lekkernijen loopt je regelmatig het water in de mond. Rond zijn vijftigste herinnert Couperus zich de tulband die bij zijn verjaardagen als kind traditioneel werd geserveerd, zo schrijft hij in Van en over mijzelf en anderen:

‘Die tulband was altijd heel versch, zo vreeslijk versch, dat hij bijna niet te snijden was, dat hij kruimelde onder het mes van Mama en het stuk tulband, dat je kreeg was iets zàligs; alleen was het vreeslijk jammer, dat het, omdàt het zoo versch was, versmòlt in je mond, als of het nièts was en het dus scheen of je alleen wel den heelen tulband kon eten.’

Estheet en fijnproever

Toch moet Couperus, zo betoogt Buschman, geen lekkerbek, geen ‘Bourgondische eter’ geweest zijn. Zijn tijdgenoten omschrijven hem meer als een fijnproever, een estheet, die vooral na 1906, als de buitenwereld (en het buitenland) in zijn romans een grotere rol gaat spelen, leert genieten. In Van en over mijzelf en anderen schrijft Couperus uitgebreid over de Italiaanse keuken en de vele bezoekjes aan pasticceria's, theesalons en restaurants in Rome, Venetië en Florence. ‘Elettra heeft gezorgd voor een heerlijk souper. Broodjes met kaviaar, patrijzen in gelei; haas, waar ik dol op ben; compôte, taart, ijs, bonbons en allerlei zoetigheid. De roover laat Champagne-flesch na flesch ontknallen.’

In Couperus’ Indische romans komt diverse malen de Indische rijsttafel voor waar de schrijver een groot liefhebber van was. In Couperus Culinair zijn diverse passages uit De stille kracht opgenomen, waarin Couperus de bereiding van sambal, lodèh en ajam zo beeldend en smakelijk beschrijft dat de lezer de specerijen bijna kan ruiken. Dankzij de Haagse contacten met de koloniën hing er in de hofstad vanaf 1919 steeds meer een Indische sfeer. Couperus geeft in De boeken der kleine zielen een hilarische impressie van Gerrit van Lowe die een rijstlunch bij zijn Indische tante Lot geniet:

‘En nou jou lodeh in de kleine kommetje... nà ja... sooo... En dan de sambal, nètjes op den rand van jou bord: niet door elkaâr doen, Herrit... Jaà, die Herrit... Proèf dan eerst... ieder sambal met hapje rijst... nà ja... soo... De kroepoek op de tafel maar... nà ja... soo... Kom... àl... Smul nu maar... Allàh toch, die Herrit...’

Historische bronnen en receptuur

De ontstaansgeschiedenis van Couperus Culinair hangt samen met twee toevalligheden die Buschman in haar inleiding toelicht. Zo kreeg zij van het Louis Couperus Museum het originele Italiaanse kookboek van mevrouw Couperus in bruikleen. Achterin dit boek (het beroemde en baanbrekende kookboek van Artusi uit 1907) bleek Elizabeth Couperus een lijst met paginaverwijzingen naar hun favoriete recepten te hebben genoteerd. En bij een boedelverkoop in Den Haag wist Buschman een ware 'schatkist' op de kop te tikken, afkomstig van de firma Reynst & Vinju (Reynst was de familienaam van Couperus' moeder). Daarin trof zij een intensief gebruikt exemplaar van Recepten uit de Haagsche kookschool (daterend uit 1898, door A.C. Manden) aan, waarin de oorspronkelijke recepten terug te vinden waren van de vele gerechten die Couperus in zijn werk beschreef.

Zo ontstond het idee om een culinaire bloemlezing uit het werk van Couperus samen te stellen. Voor de Indische recepten maakte Buschman gebruik van soortgelijke historische bronnen, zoals De Indische rijsttafel, recepten van een Indisch kokki uit 1900 en zelfs handgeschreven recepten uit die tijd.

Buschman heeft ervoor gekozen de receptuur van die tijd zoveel mogelijk intact te houden en alleen de spelling hier en daar te moderniseren. Maar zinsneden als 'Men schilt van de djeroek nipis de helft der schil af, welke in zeer kleine stukjes wordt gesneden' zijn niet echt storend en zorgen juist voor wat couleur locale. Datzelfde geldt voor de vaak prachtige historische foto's die de verhalen en reizen van Couperus illustreren. In Couperus Culinair is het werk van Couperus met smaak op de kaart gezet. Het boek nodigt misschien niet uit tot koken, maar wel tot heerlijk eetlezen, ‘in eener zoeten melancholie’.

Marjolein Corjanus is freelancevertaler en -redacteur en daarnaast zelfstandig onderzoeker op het gebied van de Franse letterkunde. Eerder schreef zij voor literair blog De Papieren Man.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum