Recensie: Pantservoertuig

30 november 2015 , door Joost de Vries
| | | |

Later vandaag in De Groene Amsterdammer, nu op Athenaeum.nl: Joost de Vries over Merijn de Boers romandebuut De nacht: 'De Boer laat het aan de lezer over, de conclusie in hoeverre de wereld nu gek is, of Marcel zelf. [...] Als lezer heb je het antwoord op die vraag vanzelf door, en begrijp je dat De Boer met De nacht op een verraderlijk lichte toon een portret heeft geschetst van de meest primaire verlangens, slechts gecamoufleerd met een dun vernislaagje beschaving.' Athenaeum Boekhandel en De Groene Amsterdammer werken samen, bijvoorbeeld in boekverkoop en een gezamenlijke bijlage.

Het gevaar met realisme in literatuur is dat het voor heel veel genres uitstekend werkt – een roman over een zombie-Apocalyps werkt alleen als je die Apocalyps zo reëel mogelijk maakt; spionageromans gedijen op feitelijke informatie over kogelbanen – behalve voor realistische romans.

Het reële reëel beschrijven werkt een soort van dagelijksheid in de hand, het maakt van literatuur iets dat de werkelijkheid hooguit onderstreept, in plaats van haar te overstijgen. Je leest geen romans, zullen we maar zeggen, om te weten hoe het is om bij de Albert Heijn in de rij te staan.

En dus schrik je een beetje als je de openings­hoofdstukken leest van Merijn de Boers nieuwe roman De nacht (zijn eerste roman; hij debuteerde eerder met een originele, hoogst literaire verhalenbundel, Nestvlieders, in 2011), over een stelletje dat tien jaar bij elkaar is en dat viert met een vakantietje op een warm eiland. Marcel heeft een wijnvlek, en Lidia is advocaat. We leren ze kennen als ze zich net naar Schiphol haasten. Het is een en al dagelijksheid die voorbij komt, koetjes en kalfjes: de kat blijft thuis, maar daar wordt voor gezorgd, de vlucht verloopt prima, er worden erg bekende films naverteld, er wordt een auto gehuurd, Marcel maakt triviale opmerkingen, bijvoorbeeld dat het eigenlijk maar vreemd is, ‘een mens gaat op vakantie om uit te rusten van de reis ernaartoe’.

Die burgerlijke tuttigheid versterkt De Boer verder in zijn taalgebruik: Marcel, de ik-verteller, noemt hun kat een ‘salonleeuw’, hij zegt dingen als ‘ik visiteerde een vriend’ en gebruikt woorden als ‘eender’. Hoe oud is De Boer? denk je. Is hij echt van 1982?

Maar later bekruipt je het idee dat tegen de tijd dat je je begint te ergeren aan De Boers trivialiteiten, na een bladzijde of vijftig, hij je precies heeft waar hij je wil hebben. Naarmate het verhaal vordert – het stelletje komt in het hotel in aanraking met een pedant bankiersechtpaar dat hen meteen claimt als beste vrienden – wordt de toon van Marcel steeds steiler, zozeer dat je het idee krijgt dat zijn steilheid juist spot is, dat hij zijn eigen verhalen zelf ook niet serieus neemt. Een anekdote over een wezel die zijn vriendin ooit als huisdier had geadopteerd wordt afgesloten met de opmerking: ‘Men moet weten dat er in de Pythagorasstraat, dus vlak bij De Nieuwe Ooster, een uitstekende dierenspeciaalzaak zit, gespecialiseerd in marterachtigen en koren­wolven.’ Het is droog op droog. In een verhaal over twee vrouwelijke huisgenoten in zijn studenten­tijd wordt verteld over ‘het andere (vaginistische) meisje’, zonder dat dat ‘(vaginistische)’ ooit wordt uitgelegd. Wat doet dat ertoe? En hoe weet hij dat?

En als je de spot eenmaal voelt, dan is hij ook niet meer te missen, en ga je op elke pagina de humor zien. Dan zie je dat die burgerlijke correctheid die Marcel hanteert een satirisch pantser is dat zijn wereldbeeld moet camoufleren; namelijk dat hij al die zogenaamde nette dingen die ons bezighouden, relaties, carrières, een gezin stichten, naar de opera gaan, allemaal maar onzin vindt. De Boer laat heel behendig beetje voor beetje de teugels vieren, geeft steeds meer weg van Marcel, wiens drankgebruik een steeds grotere omvang aanneemt, wiens pre­occupatie met seksuele geschiedenissen steeds alarmerender wordt en wiens omgang met de zestienjarige dochter van het bankiersechtpaar Van Mosselveld gek buiten zicht blijft. Wat gebeurt daar op haar hotelkamer?

Op een bepaald niveau gaat De nacht over heel universele zaken: over het loslaten van je onbestemde studententijd en je durven richten op zoiets als een maatschappelijk bestaan. In alle gevallen is die ontwikkeling geforceerd – Marcel wil niets liever dan doelloos over straat zwerven, op zoek naar de lege lange dagen die hij als student had, terwijl Lidia daarentegen hardnekkig efficiënt en correct probeert te zijn, zichzelf amper toestaat achterom te kijken naar het verleden. En dan zijn er nog de Van Mossel­veldjes, die blasé vanuit hun sociale status neerkijken op alles wat nog niet zijn pad heeft gevonden, maar ondertussen nostalgisch terugverlangen naar hun eigen studententijd.

Maar Merijn de Boer staat nooit toe dat het écht universeel wordt. Daarvoor is zijn Marcel te eigenzinnig, te raar. Hij lijkt een zweem van intelligentie met zich mee te dragen, met zijn Tristram Shandy en Satyricon, maar Lidia vraagt zich uiteindelijk hardop af of hij wel echt iets begrepen heeft van die boeken, aangezien hij er zo tergend lang over deed om ze te lezen. Marcel moet haar, zoals zo vaak, het antwoord schuldig blijven.

De Boer laat het aan de lezer over, de conclusie in hoeverre de wereld nu gek is, of Marcel zelf. Hoe kan het dat de aanvankelijk keurige Marcel zo makkelijk aansluiting vindt bij de losers en outcasts die rond het chique hotel lopen? Als lezer heb je het antwoord op die vraag vanzelf door, en begrijp je dat De Boer met De nacht op een verraderlijk lichte toon een portret heeft geschetst van de meest primaire verlangens, slechts gecamoufleerd met een dun vernislaagje beschaving.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum