Leesfragment: Ontbinding

16 januari 2021 , door Piet Gerbrandy
| |

21 januari verschijnt de nieuwe bundel van Piet Gerbrandy: Ontbinding. Wij publiceren voor.

In Ontbinding wordt het verhaal verteld van een man die verwonderd terugkijkt op een leven vol liefde, vogels, oude boeken en verlangen.
De avond valt, er moet afscheid worden genomen, er breekt een volgende fase aan, die ongetwijfeld weer gulzig zal worden omarmd.
Net als in eerdere bundels combineert Gerbrandy op ingenieuze wijze poëzie en proza, terwijl zijn vitale, sonore stijl het onmogelijke evenwicht zoekt tussen uitgeklede zakelijkheid en barokke exuberantie. Kachels walmen, merels ruien, libellen dansen, een monnik gaat voor het laatst op pad en zwemmers laten zich galant groeten.

Piet Gerbrandy (1958) is dichter, classicus en essayist. Voor zijn werk ontving hij onder meer de Herman Gorterprijs, de Frans Kellendonk-prijs en de Jan Campert-prijs. In 2015 werden zijn gedichten tot dan toe verzameld in Voegwoorden. Gerbrandy maakt deel uit van de redactie van De Gids.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit De jacht op het sublieme en De gong en de rookberg.

 

Nu

ἁδύ τι τὸ ψιθύρισμα

 

Het duurde even voor hij begreep dat de vage gaslucht die op windstille winterse dagen in zijn kamer hing veroorzaakt werd door de vermoeidheid van zijn historische kachels. Gelukkig tochtte het in zijn monumentale pand zo hevig dat er maar een zucht hoefde te staan of de versleten linnen gordijnen begonnen te wapperen. Windstille dagen waren zeldzaam in zijn landstreek. Maar hoe het straks verder moest wanneer gastoevoer taboe zou worden verklaard was ongewis. Mismoedig zeeg hij soms neer naast de matte kachelruitjes om over zijn slinkende toekomst na te denken en de betekenis van duurzaamheid daarin. Veelal trok hij vervolgens zijn oeroude runderlederen jas aan en liep hij het dorp uit. Tot de schemering wandelde hij dan prevelend langs te goed onderhouden bosranden en subtiel vervallen boerenschuren.

Nu ik mijn lichaam —
         maar nu is een vlinder van glas
         mijn een voorname pretentie
         het lichaam een molshoop die spreekt
         en ik is geen ander

dan moeizaam in zandwoestijnen aan zee
         met fijn geweven polymeren netten
                  uit mist geoogst water
                           waarmee men vaalblauwe groenten drenkt —

nu dus dit lijf mij —
         maar wie is de bron van dit zien in de vochtige avond?
         wat geeft mijn strot recht van spreken?
         is verval geen herschikking van krachten?
         blaft daar geen vos daar ja onder de oeroudste varens?

Ik begin niet opnieuw.
Ik begin nee ook nu niet
         aan lijmende webben van wangslijm dat vliegende
                  sterfdieren vangt in de tochtige jichtige avond

want ik wandel langs greppels
         zo breed als mijn schouders
         zo diep als ontzetting om lente
                  die fluitende broedparen wenkt

zo moe en zonder kieuwen.

 

 

Nu jij mijn namen —
         maar jij is een scheve instantie
         het nu was een ijsvogelvlucht
         het mijn lijkt een dijn in vermomming
         de naam een kantine voor kille geleedpotigen

die spraakloos treurige taken verdelen
         omdat wie niet meedoet —
die raadloos hun liefsten verlinken
                  omdat wie niet meedoet zou heulen —

nu mij jouw noemen —
         verbloem jij het graf in mijn bekken?
         vergeet jij stuifmeel dat adem verstikt in een wreedste grasmaand?
         denk jij dat ik niet hoor hoe jij hoest inhoudt
         en zie hoe des bodembedekkers bladglans zandgrond verheelt?

Jij moet mij niet mailen of appen maar slaan
         met verstomming en handen
                  die op roestige kachels verbranden
                  die bloedige eerbied betrachten

voor zeulende moeders van wespen in spochtige kelders

 

© 2021 Piet Gerbrandy

pro-mbooks1 : athenaeum