Leesfragment: Het vlindertje van Methusalem

18 juli 2022 , door Johan van de Gronden
| |

Nu op de longlist van de Jan Wolkersprijs 2022: Johan van de Grondens Het vlindertje van Methusalem. Essays over natuur en landschap. Lees bij ons de inleiding!

Als ze rond Allerzielen in Mexico aankomen hebben monarchvlinders een epische reis volbracht die zich uitstrekt over duizenden kilometers en meerdere generaties. Filosoof en natuurhistoricus Johan van de Gronden duikt in het magische leven van deze bedreigde trekvlinder uit Midden-Amerika.

In Zuid-Afrika speurt hij naar de resten van een verdwenen taal en de motieven van een zonderlinge Duitse geleerde om koortsachtig de belevingswereld vast te leggen van de laatste |Xam-sprekers. Bij de tombe van Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) in het Franse Ermenonville overdenkt hij de invloedrijke nalatenschap van deze Zwitserse natuurfilosoof. Ook brengt hij een eerbetoon aan de bevriende Frans-Nederlandse sinoloog en taoïstisch meester, Kristofer Schipper (1934-2021). Essays met een lichte weemoed en verwondering over natuur, landschap en onze verhouding tot beide.

N.B. Eerder besprak Pieter Hoexum op onze site Van de Grondens Wijsgeer in het wild.

 

Inleiding

De ‘uitvinder’ van het essay, Michel Eyquem (1533-1592), trok zich op zevenendertigjarige leeftijd terug uit het openbare leven om zich in zijn kasteel op zijn landgoed in de Dordogne te wijden aan probeersels, proeven van zelfonderzoek die een zeer heterogeen scala aan onderwerpen bestrijken. Hij had zestien jaar als raadsheer gediend aan het gerechtshof van Bordeaux en zag met grote weerzin een reeks heksenprocessen aankomen, waaraan hij part noch deel wilde hebben. Wij kennen hem beter onder de naam van zijn kasteel, Montaigne, en zijn Essays zijn niet meer uit de literaire canon weg te denken.
Te midden van chaos en burgeroorlog verdiept Montaigne zich in de klassieken en probeert hij in het reine te komen met zijn eigen sterfelijkheid. Niet dat hij voortdurend als een kamergeleerde in zijn toren zit opgesloten; hij maakt reizen naar Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Italië. Ook aanvaardt hij voor een termijn van vier jaar het burgemeestersambt van Bordeaux. Zijn grote levensproject is de studie van zichzelf, waarvan hij verslag doet in drie dikke delen, tezamen meer dan dertienhonderd pagina’s in Nederlandse vertaling.
Nu, vijf eeuwen later, zal een essayist het wel uit zijn hoofd laten om zich te meten met een grote humanistische geest als die van Montaigne, maar er is wel een motief dat vele hedendaagse lezers zullen herkennen en dat in mijn leven ook een rol speelt: de spanning tussen de vita activa en de vita contemplativa. In het maatschappelijk leven van alledag is vaak frustrerend weinig ruimte voor mijmering en reflectie. Ik word althans bij mijn dagelijks werk behoorlijk in beslag genomen door een schier eindeloze reeks kwesties die om een snelle en praktische oplossing vragen. En naarmate je verantwoordelijkheden toenemen, lijkt de tijd die je is vergund om afstand te nemen en na te denken juist te krimpen. Er zijn dagen dat ik verlang naar een toren als die van Montaigne om de boel de boel te laten. Tegelijkertijd weet ik uit ervaring dat die spanning energie oplevert. Een volle agenda kan een mens tot wanhoop drijven, maar een lege kan voor de scheppingsdrift funest zijn.
De essays in dit boek zijn geleidelijk aan tot stand gekomen, terloops ontsnapt aan de waan van alledag. Ze kennen alle een, om eens een medische term te gebruiken, grote latentietijd. Natuurlijk zijn er momenten geweest waarop ik me heb afgevraagd of ik dit ene lucifershoutje nou echt moest afsteken terwijl om ons heen het vuur al hoog oplaaide. Ach, als het vonkje van de verwondering overspringt op een enkeling die even de stilte van het boek verkiest boven het geraas van de wereld, dan is het goed.
De onbeduidendheid van het menselijk bestaan vormt een terugkerend thema in het werk van vele dichters en filosofen. Wat is dit toch voor een akelig gemodder op een kleine planeet in het multiversum van de kosmos? Sommige filosofen werden er beroerd van. De wiskundige Blaise Pascal bijvoorbeeld voelde zich nietig, klein en somber als hij nadacht over het uitspansel van de hemel en de omvang van de schepping. Maar er is ook een andere manier om onze onbeduidendheid te benaderen. De natuurkundige en Nobelprijswinnaar Frank Wilczek becijferde dat een mens tijdens zijn of haar leven zo’n honderd miljard verschillende visuele scènes op het netvlies kan registreren. Er valt dus een boel te zien. Als we het aantal gedachten uitrekenen dat het brein in een mensenleven kan verwerken, gemakshalve even aannemend dat we ongeveer twee woorden per seconde de revue laten passeren en voor een complete gedachte misschien vijf woorden nodig hebben, dan zijn we volgens Wilczek in staat om er alles bij elkaar dik een miljard bewuste gedachten op na te houden. Dat is veel. Ieder mens is een universum op zich. Dus geen reden tot wanhoop. Ons leven is wellicht kort, maar het is niet waardeloos. Er is van alles te beleven.
Uit die zee aan gedachten zijn in de komende pagina’s tien verhaallijnen uitgewerkt: tien essays over tien verschillende onderwerpen die alle op de een of andere manier raken aan vergankelijkheid, de verbluffende natuur, onze verhouding tot het landschap, ons gebrekkig historisch besef en de menselijke makke de waarde van iets pas te ontdekken tegen de tijd dat het fenomeen zelf – een taal, een cultuur, een landschap – aan de horizon verdwijnt. We beginnen in Mexico, volgen een betoverende trekvlinder, bezoeken de afgelegen plaatsen van zijn overwintering hoog in de Sierra Madre en vieren het feest van de doden in Michoacán. Bij de tombe van Jean-Jacques Rousseau in het naar hem vernoemde park even ten noorden van Parijs overdenken we de enorme invloed van deze Zwitserse filosoof op onze natuuropvatting. Een portret van een waterbouwkundig ingenieur uit Delft voert ons naar de troostrijke orde in de natuur, die zelfs houvast kan bieden in tijden van rassenwaan en Jodenvervolging. De brief aan de Zweedse vader van de taxonomie uit de stad waar hij promoveerde vormt een tweeluik met het voorafgaande essay.
In het midden van het boek wordt het meest van de lezer gevraagd. Een studie over het verhullende karakter van de natuur voert ons naar de wieg van de Europese filosofie en wetenschap en leidt ons via diverse omwegen naar een vervallen kasteeltje in het Rhônedal waar Rainer Maria Rilke tegen het einde van zijn leven aus einem Guss zijn sonnetten aan Orpheus componeerde. Terug in de negentiende eeuw proberen we het spoor te volgen van de wegbereiders van de Haagse School aan de Veluwezoom via de Brusselse salons naar de landschapschilders in Barbizon en weer terug naar de Hollandse polder. Een uit het familiearchief opgedoken ets van Jan Schonk geeft aanleiding tot een memoir, met een schommelende populatiedynamiek aan zilverreigers en een in pyjama dansende vader op de dag van de Duitse capitulatie.
Een herinnering aan Kristofer Schipper schetst het lot van een kleine, vroeg zelfstandige jongen in de oorlog die uitgroeit tot een van de meeste begenadigde sinologen van ons land en groot kenner van het taoïsme. Een productief geleerde van zijn statuur verdient een volwaardige intellectuele biografie. Moge dit een opmaat zijn. De daaropvolgende beschouwing over het uitsterven van een taal heeft hij niet meer kunnen lezen, maar past geheel bij zijn levensmotto: ‘Wat wordt bestudeerd, bestaat.’ Ik eindig na alle omzwervingen door Midden-Amerika, Europa en de Kaap op een eeuwenoud landgoed dicht bij huis aan de oevers van een van de zeldzame laaglandbeken in ons land.

 

© 2022 Johan van de Gronden / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Weteringschans 259, 1017 xj Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum