Leesfragment: Kijk ons dansen

15 oktober 2022 , door Leïla Slimani
|

18 oktober verschijnt de nieuwe roman van Leïla Slimani, Kijk ons dansen. Deel 2 van de trilogie Het land van de anderen (Le pays des autres. Deuxième partie: Regardez-nous danser), vertaald door Gertrud Maes. Update 2 mei 2023: dit boek staat nu op de longlist van de Europese Literatuurprijs 2023. Lees bij ons een fragment!

Marokko, 1968: Amine heeft zijn dorre terrein omgevormd tot een bloeiend boerenbedrijf. Hij en zijn vrouw Mathilde behoren nu tot een nieuwe bourgeoisie. Ze leggen zelfs een zwembad aan, om deze nieuwe status kracht bij te zetten. Maar hun zoon Selim heeft helemaal geen zin om de boerderij over te nemen en vlucht naar het hippieparadijs Essouira. Dochter Aïsha wordt gynaecologe en trouwt met een idealistische economiestudent. Ze geloven in een maakbare toekomst, maar dan raakt het land in de greep van een steeds strenger regime...

Kijk ons dansen is gebaseerd op Slimani’s eigen familiegeschiedenis en gaat over haar moeder die opgroeide op het arme boerenbedrijf van haar ouders maar toch de eerste vrouwelijke gynaecoloog van Marokko werd.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit deel 1 van de trilogie, Mathilde, en uit Een zachte hand, en bespraken we die roman.

 

Eerste deel

‘Het tijdperk houdt geen rekening met wie ik ben, het legt me gewoon van alles op. Sta me toe de feiten te negeren.’
Boris Pasternak

 

Mathilde stond voor het raam en keek naar de tuin. Haar weelderige en wanordelijke tuin, bijna obsceen. Haar wraak tegen de soberheid waar haar man haar, in alles, toe dwong. Het was nauwelijks dag, de stralen van een nog verlegen zonnetje filterden door het gebladerte van de bomen. Een jacaranda met paarse bloemen die nog niet open waren. De oude treurwilg en de twee avocadobomen, die doorbogen onder de vruchten die niemand at en die lagen te rotten in het gras. In deze tijd van het jaar was de tuin op zijn mooist. Het was begin april 1968 en Mathilde dacht dat Amine dit moment niet toevallig had gekozen. De rozen die ze uit Marrakesh had laten komen, waren een paar dagen eerder opengegaan en in de tuin hing een frisse, verrukkelijke geur. Rond de bomen groeiden en bloeiden Afrikaanse lelies, dahlia’s, lavendelstruiken en rozemarijn. Mathilde zei vaak dat alles hier groeide. Voor bloemen was dit gezegende grond.
De zang van de spreeuwen drong al tot haar door, en in het gras zag ze twee merels rondhippen en met hun oranje snavels in de grond pikken. Een van de twee had witte veren op zijn kop en Mathilde vroeg zich af of de andere vogels hem uitlachten, of dat deze vogel hierdoor juist een bijzonder wezen was en door zijn soortgenoten werd gerespecteerd. Wie weet hoe merels leven, peinsde Mathilde.
Ze hoorde het geluid van een motor en de stemmen van de arbeiders. Over het pad naar de tuin verscheen een kolossaal geel gevaarte. Eerst zag ze de metalen arm en aan het uiteinde van die arm de gigantische, mechanische schep. Het voertuig was zo breed dat het met moeite tussen de rijen olijfbomen door kon en de arbeiders schreeuwden aanwijzingen naar de bestuurder van de shovel, waarmee hij in het voorbijgaan takken afrukte. Eindelijk stond de machine op zijn plaats en keerde de rust terug.
Die tuin was haar eigen plek geweest, haar toevluchtsoord, haar trots. Ze had er met haar kinderen gespeeld. Ze hadden siësta gehouden onder de treurwilg en gepicknickt in de schaduw van de Braziliaanse rubberboom. Ze had hun geleerd de beesten uit de bomen en de struiken te verjagen. De uilen en de vleermuizen, en de kameleons, die ze in kartonnen dozen stopten en dan soms lieten doodgaan onder hun bed. En toen haar kinderen groot waren geworden, toen ze genoeg hadden van haar spelletjes en liefkozingen, was ze hier gekomen om haar eenzaamheid te vergeten. Ze had geplant, gesnoeid, gezaaid, gespeend. Ze had het gezang van de vogels op elk uur van de dag leren herkennen. Hoe kon ze nu dromen van chaos en verwoesting? Willen dat dit waar ze zo van had gehouden werd vernietigd?
De arbeiders kwamen de tuin in en staken paaltjes in de grond waarmee ze een rechthoek afbakenden van twintig bij vijf meter. Ze liepen voorzichtig om niet met hun rubberlaarzen de bloemen te vertrappen, en die aandoenlijke maar onnodige behoedzaamheid ontroerde Mathilde. Ze gebaarden naar de machinist van de graafmachine, die zijn sigaret uit het raampje gooide en de motor startte. Mathilde schrok en sloot heel even haar ogen. Toen ze ze weer opendeed, verdween de enorme stalen grijper in de grond. Een reuzenhand drong in de zwarte aarde en ontlokte er een geur van mos en schimmels aan. Hij rukte alles uit wat hij tegenkwam, en naarmate de uren verstreken ontstond er een berg van aarde en brokken steen, met erbovenop levenloze heesters en onthoofde bloemen.
Die ijzeren hand was de hand van Amine. Dat dacht Mathilde die ochtend, die ze bewegingloos doorbracht voor het raam van de woonkamer. Het verbaasde haar dat haar man dit spektakel niet had willen bijwonen, niet had willen zien hoe de planten en bomen een voor een vielen. Hij had beweerd dat het gat alleen maar daar kon komen. Dat er beneden bij het huis gegraven moest worden, op het meest zonnige gedeelte van het terrein. Ja, daar waar de seringen groeiden. Waar vroeger de cisiboom had gestaan.

 

Eerst had hij geweigerd. Niet omdat ze er het geld niet voor hadden. Niet omdat water een zeldzaam en kostbaar goed was dat je niet voor je plezier mocht gebruiken. Hij had nee geschreeuwd, omdat hij niets moest hebben van zo’n onzedelijke vertoning in het bijzijn van de armzalige boeren. Wat zouden ze denken van de opvoeding die hij zijn zoon gaf, of hoe hij met zijn vrouw omging als ze haar halfnaakt in het zwembad zagen liggen? Dan zou hij niet meer waard zijn dan de voormalige kolonisten, of die bourgeois met hun decadente gewoonten, waarvan het wemelde in het land en die schaamteloos te koop liepen met hun schitterende succes.
Maar Mathilde gaf niet op. Ze wuifde zijn weigeringen weg. Jaar na jaar ging ze in de aanval. Elke zomer, als de sirocco woei en de verpletterende hitte haar op de zenuwen werkte, kwam ze met dit idee voor een zwembad, waar haar echtgenoot van gruwde. Ze dacht dat hij er geen begrip voor had, omdat hij niet kon zwemmen en bang was voor water. Ze deed lief, kirde, smeekte hem. Het was geen schande om hun succes te tonen. Ze deden niets verkeerds, zij hadden ook het recht om van het leven te genieten, hadden zij niet hun mooiste jaren opgeofferd aan de oorlog en aan dit bedrijf? Ze wilde dit zwembad, ze wilde het als genoegdoening voor haar opofferingen, haar eenzaamheid, haar verloren jeugd. Ze waren nu over de veertig en hoefden niemand meer iets te bewijzen. Alle boeren in de omgeving, althans zij die modern leefden, hadden een zwembad. Wilde hij soms liever dat ze zich liet zien in een openbaar zwembad?
Ze vleide hem. Ze prees zijn successen in het onderzoek naar olijfboomvariëteiten en in de export van citrusfruit. Ze dacht dat hij zou zwichten als ze voor hem bleef staan, met haar warme, blozende wangen, haar haren tegen haar zweterige slapen geplakt, haar kuiten vol spataderen. Ze wees hem erop dat ze al hun verdiensten te danken hadden aan hun harde werken, hun doorzettingsvermogen. Maar hij verbeterde haar: ‘Ik heb gewerkt. Ik bepaal wat we met dit geld doen.’
Als hij dat zei, begon Mathilde niet te huilen en werd ze ook niet kwaad. Ze glimlachte vanbinnen, denkend aan alles wat ze voor hem had gedaan, voor de boerderij, voor de arbeiders die ze verzorgde. Aan de tijd die ze had besteed aan het grootbrengen van hun kinderen, ze naar dansles brengen, naar muziekles, hun huiswerk in de gaten houden. Sinds een paar jaar vertrouwde Amine haar de boekhouding van de boerderij toe. Zij schreef de facturen uit, betaalde de salarissen en de leveranciers. En soms, ja soms, knoeide ze met de berekeningen. Ze wijzigde een regeltje, verzon een extra arbeider, of een bestelling die nooit was geplaatst. En in een lade waar alleen zij de sleutel van bezat, verborg ze bundeltjes bankbiljetten, die ze oprolde met een lichtbruin elastiek eromheen. Dat deed ze al zo lang dat ze geen schaamte meer voelde en zelfs geen angst bij de gedachte dat ze betrapt zou kunnen worden. Het bedrag groeide en ze vond dat ze dit achtergehouden geld ruimschoots had verdiend, een heffing die ze inhield ter compensatie van haar vernederingen. En om zich te wreken.
Mathilde was oud geworden en dat kwam door hem, het was zijn schuld dat ze er ouder uitzag dan ze was. Door de constante blootstelling aan zon en wind leek haar huid grover. Haar voorhoofd en mondhoeken zaten vol rimpels. Zelfs haar ogen waren fletser groen, als een te vaak gedragen jurk. Ze was dikker geworden. Om haar man te provoceren greep ze op een snoeihete dag de tuinslang en voor de ogen van de dienstmeid en de arbeiders spoot ze zichzelf helemaal nat. Haar kleren kleefden aan haar huid en lieten haar harde tepels en haar schaamhaar zien. Die dag baden de arbeiders tot de Heer, terwijl ze hun tong langs hun zwarte tanden lieten glijden, dat Amine niet gek zou worden van woede. Waarom deed een volwassen vrouw zoiets? Soms spoten ze de kinderen nat, dat wel, als die bijna flauwvielen, als ze dol werden van de brandende zon. Dan zeiden ze dat ze hun neus en mond goed moesten dichthouden, want van het water uit de put kon je ziek worden, of doodgaan. Mathilde was net een kind en ze kon even onvermoeibaar blijven smeken. Ze herinnerde hem aan hun vroegere geluk, hun vakanties aan zee, in het huisje van Dragan, in Mehdia. Had Dragan trouwens geen zwembad laten bouwen bij hun huis in de stad? &slquo;Waarom zou Corinne iets hebben wat ik niet heb?’
Ze was ervan overtuigd dat dit argument Amine had overgehaald. Ze had het gezegd met de wreedheid en het zelfvertrouwen van een afperser. Ze dacht dat haar man in 1967 een paar maanden een verhouding met Corinne had gehad. Daar was ze van overtuigd, hoewel ze er geen ander bewijs voor had gevonden dan een luchtje aan zijn overhemden en een spoor van lippenstift, van die triviale en weerzinwekkende aanwijzingen die huisvrouwen verzamelen. Nee, ze had geen bewijzen en hij had het nooit toegegeven, en toch was het zonneklaar dat tussen die twee een vuur brandde dat weliswaar niet lang zou duren, maar je wel moest verduren. Mathilde had een keer onhandig geprobeerd iets met Dragan te beginnen. Maar de arts, die mettertijd nog zachtmoediger en filosofischer was geworden, deed alsof hij haar niet begreep. Hij weigerde haar kant te kiezen, zich te verlagen tot haar kleingeestigheid en samen met een vurige Mathilde een in zijn ogen nutteloze oorlog te voeren. Mathilde kwam er nooit achter hoeveel tijd Amine had doorgebracht in de armen van die vrouw. Ze wist niet of het om liefde ging, of ze tedere woordjes hadden gewisseld, of dat ze juist — en dat was nog erger — een stille, fysieke hartstocht hadden beleefd.
Met de jaren was Amine knapper geworden. Zijn slapen waren grijs en hij had een dun zout-en-peperkleurig snorretje laten staan, waardoor hij op Omar Sharif leek. Net als filmsterren droeg hij een zonnebril, die hij bijna nooit afzette. Maar hij was niet alleen knap om te zien door zijn gebruinde gezicht, zijn vierkante kaken en zijn witte tanden, die hij alleen toonde de zeldzame keren dat hij glimlachte. Met de leeftijd was zijn mannelijkheid gerijpt. Hij bewoog zich soepeler, zijn stem was zwaarder geworden. Nu ging zijn strakheid door voor terughoudendheid, en met zijn ernstige voorkomen deed hij denken aan van die roofdieren die, schijnbaar onbewogen, lui in het zand liggen en zich met één sprong op hun prooi storten. Hij was zich niet volledig bewust van de aantrekkingskracht die hij uitoefende, die ontdekte hij geleidelijk naarmate die zich meer ontwikkelde, alsof het buiten hem om gebeurde. En in die manier waarop hij bijna verbaasd was over zichzelf, school vermoedelijk de hele verklaring voor zijn succes bij de vrouwen.
Amine had zelfvertrouwen gekregen en was rijk geworden. ’s Nachts lag hij niet meer starend naar het plafond zijn schulden te berekenen. Hij dacht niet meer aan zijn naderende ondergang, dat zijn kinderen hem zouden worden ontnomen, of de vernedering die ze te wachten zou staan. Amine sliep. De nachtmerries waren verdwenen en in de stad was hij een gerespecteerde persoonlijkheid geworden. Tegenwoordig werden ze uitgenodigd voor feestjes, mensen wilden hen kennen, met hen omgaan. In 1965 werden ze gevraagd lid van de Rotary Club te worden en Mathilde wist dat dit niet vanwege haar was maar om haar man, en dat de echtgenotes er een rol in hadden gespeeld. Hoewel hij zwijgzaam was, werd Amine omringd met attenties. De vrouwen vroegen hem ten dans, ze legden hun wang tegen de zijne, trokken zijn hand op hun heup en ook al wist hij niet wat hij moest zeggen, ook al kon hij niet dansen, toch gebeurde het dat hij dacht dat dit leven mogelijk was, een leven zo licht als de champagne waar hun adem naar rook. Op feestjes haatte Mathilde zichzelf. Ze vond dat ze te veel praatte, te veel dronk, en daarna had ze dagenlang spijt van haar gedrag. Ze zag voor zich dat ze over haar oordeelden, dat ze haar dom en nutteloos vonden, verachtelijk omdat ze haar ogen sloot voor de ontrouw van haar man.

 

© 2022 Éditions Gallimard
© 2022 Nederlandse vertaling Gertrud Maes / Nieuw Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum