Leesfragment: Tomas Nevinson

12 september 2022 , door Javier Marías
|

21 september verschijnt de nieuwste roman van de 11 september overleden grote Spaanse schrijver Javier Marías, Tomas Nevinson (Tomás Nevinson), uit het Spaans vertaald door Arie van der Wal. Lees bij ons een fragment.

De prachtige los te lezen opvolger van Berta Isla, met grote vragen over moraliteit en moord. Tomas Nevinson keert terug naar de geheime dienst en raakt verwikkeld in de wereld van terrorisme, spionage en misleiding

Het is 1997. Tomas Nevinson woont in Madrid en heeft contact gelegd met Berta Isla, zijn ex-vrouw, en hun kinderen. Ze lijken hun relatie weer op te kunnen pakken, tot Tomas’ verleden hem opnieuw inhaalt. Hij krijgt bezoek van zijn oude leidinggevende, Bertram Tupra, die hem een bijzondere opdracht toevertrouwt: Tomas moet op zoek naar een vermeende terroriste van de IRA die tien jaar geleden betrokken is geweest bij enkele grote aanslagen in Spanje. En als hij haar heeft gevonden, moet hij haar vermoorden.

Marías’ nieuwste roman is een reflectie op de grenzen van mogelijkheden, en stelt grote vragen over moraliteit en moord. Wat gebeurt er als je slechte daden negeert? Bestaat er zoiets als een goede moordenaar, die de wereld veel leed kan besparen met zijn misdaad? Of is moord nooit goed te praten, ongeacht de context?

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Berta Isla, Zo begint het slechte en De verliefden. En Aline Glastra van Loon lichtte voor ons haar vertaling van Terwijl zij slapen toe.

I

 

*

Ik ben ouderwets opgevoed en heb nooit kunnen vermoeden dat ik op een dag opdracht zou krijgen een vrouw te doden. Vrouwen raak je niet aan, sla je niet, doe je fysiek geen pijn en verbaal vermijd je dit zo veel mogelijk; op dat laatste gaan ze trouwens toch niet in. Sterker nog, vrouwen bescherm je en respecteer je, laat je voorgaan, behoed je en help je als ze een kind in hun buik of armen dragen of in een kinderwagen bij zich hebben, je staat je plaats aan hen af in de bus en de metro, zelfs als ze op straat lopen zorg je dat ze enige afstand houden van het verkeer of van wat er in vroeger tijden van de balkons werd gegooid, en als een schip kapseist en dreigt te zinken, zijn de reddingsboten, in elk geval de eerste plaatsen, voor hen en voor hun kroost (dat meer bij hen hoort dan bij de mannen). Bij massa-executies wordt hun leven soms gespaard en worden ze van de mannen gescheiden; dan blijven ze achter zonder echtgenoot, zonder vader, zonder broers, zelfs zonder minderjarige en vanzelfsprekend zonder volwassen zonen, maar zelf mogen ze blijven leven, gek van verdriet, als gekwelde geestverschijningen, die ondanks alles jaar in jaar uit ouder worden, voorgoed geketend aan de herinnering aan het verlies van hun wereld. Ze veranderen noodgedwongen in bewaarsters van het geheugen en zijn de enigen die overblijven wanneer het lijkt of er niemand meer is overgebleven, de enigen die kunnen vertellen wat is geweest. Maar goed, dat leerde ik allemaal als kind en dat was vroeger, en er werd niet altijd strikt de hand aan gehouden. Vroeger en in theorie, niet in de praktijk. Tenslotte was er in 1793 een koningin van Frankrijk die stierf onder de guillotine, en nog eerder werden ontelbare van hekserij beschuldigde vrouwen en de soldate Jeanne d’Arc verbrand, om maar een paar bij iedereen bekende voorbeelden te noemen. Ja, natuurlijk zijn er altijd wel vrouwen gedood, maar dat was niet erg gangbaar en stuitte veelal op bezwaren; het is niet zeker of Anna Boleyn het voorrecht werd verleend te sterven door het zwaard in plaats van door de grove en slordige bijl, of op de brandstapel, louter en alleen omdat ze vrouw of koningin, jong of mooi was, mooi voor die tijd en volgens de verhalen, maar verhalen zijn nooit betrouwbaar, zelfs niet die van directe getuigen, die nooit goed kijken of luisteren en zich vaak vergissen of liegen. Op de gravures van haar executie zit ze op haar knieën alsof ze aan het bidden is, het bovenlichaam gebogen, het hoofd geheven; als de bijl was gebruikt, zou ze haar kin of haar wang op het hakblok hebben moeten leggen en een meer vernederende en ongemakkelijke houding hebben moeten aannemen, zich als het ware op de grond hebben moeten werpen, en dan zou ze een prominenter zicht op haar achterste hebben geboden aan degenen die dat vanuit hun standpunt recht voor zich hadden. Merkwaardig dat er rekening werd gehouden met het comfort of het fatsoen van haar laatste ogenblikken in de wereld, en zelfs met haar gratie en de eerbaarheid, want wat zou dat alles er nog toe doen voor iemand die op het punt staat het leven te laten en in twee stukken van en onder de aarde te verdwijnen. Op die afbeeldingen is ook de ‘zwaardvechter’ van Calais te zien, in de teksten zo genoemd om hem te onderscheiden van een ordinaire beul – ex professo aangesteld vanwege zijn grote vaardigheid en wellicht op verzoek van de koningin zelf –, altijd achter haar rug en uit het zicht, nooit recht voor haar, alsof was afgesproken of besloten dat de vrouw gevrijwaard zou blijven van het zien aankomen van de slag, van de baan van het zware wapen dat ondanks zijn gewicht snel en onhoudbaar nadert, als een fluitend geluid zodra het in beweging komt, of als een krachtige windvlaag (op een paar voorstellingen heeft ze een blinddoek voor, maar op de meeste niet); dat ze niet zou weten op welk moment precies haar hoofd met één enkele zuivere houw van haar romp zou worden gescheiden en voorover, achterover of zijdelings, of wie weet, al zou zij dat zelf natuurlijk nooit beseffen, op hals of kruin, op de houten vloer zou belanden; dat de beweging haar zou verrassen, als er al sprake kan zijn van verrassing wanneer je weet waarvoor je daar bent en waarom je op je knieën zit, zonder mantel, om acht uur in de ochtend van een Engelse dag in een nog kille maand mei. Ze zit juist op haar knieën om de taak van de beul te vergemakkelijken en zijn vaardigheid niet in twijfel te trekken: hij was tenslotte bereid geweest Het Kanaal over te steken en zijn hulp aan te bieden, en wellicht was hij niet erg lang. Kennelijk had Anna Boleyn erop gestaan dat een zwaard voldoende was, aangezien ze een ranke hals had. Om dat te bewijzen moet ze die meer dan eens met haar handen hebben omvat. Ze hadden met haar in elk geval meer consideratie dan met Marie Antoinette tweeënhalve eeuw later, van wie wordt gezegd dat ze een slechtere behandeling kreeg in haar oktober dan haar echtgenoot Lodewijk xvi in zijn januari, die haar negen maanden eerder was voorgegaan op de guillotine. Dat ze een vrouw was telde niet voor de revolutionairen, of misschien vonden ze het gewoon antirevolutionair om rekening te houden met het geslacht. Een luitenant genaamd De Busne, die een zeker respect voor haar had getoond tijdens de voorafgaande bewaking, werd gearresteerd en meteen afgelost door een minder welwillende bewaker. Van de koning werden de handen pas op de rug gebonden toen hij bij de voet van het schavot aankwam; de weg daarheen legde hij af in een gesloten koets, die van de burgemeester van Parijs meen ik; en hij mocht de priester kiezen die hem bijstond (een niet-beëdigde priester, dat wil zeggen, eentje die geen trouw had gezworen aan de grondwet en aan de nieuwe orde die dagelijks wijzigde en hem veroordeelde). Van zijn Oostenrijkse weduwe daarentegen werden de handen al op de rug gebonden voor het begin van de rondgang, die ze moest afleggen op een platte kar, kwetsbaarder en blootgesteld aan de uitzinnige haat op de gezichten en aan de beschimpingen van de menigte; en ze kreeg alleen de diensten aangeboden van een beëdigde priester, die ze beleefd afwees. Volgens de kronieken gaf ze in haar laatste ogenblikken blijk van de hoffelijkheid waar het haar tijdens haar regeerperiode aan had ontbroken: ze besteeg de treden van het schavot zo snel dat ze struikelde en op de voet van de beul trapte, tegenover wie ze zich onmiddellijk verontschuldigde alsof ze dat altijd al zo gewend was (‘Excusez-moi, Monsieur,’ zei ze tegen hem). De guillotine kent zo haar vaste voorbereidingen om de veroordeelden te schande te maken: niet alleen waren hun handen op de rug gebonden, eenmaal boven werden de armen ook nog met een strak touw vastgesnoerd aan het bovenlichaam, als een voorbode van de aflegging; wanneer ze daar dan stonden, stijf en stram, hulpeloos en vrijwel niet in staat zich te bewegen, moesten twee assistenten hen als een pakketje optillen (zoals ze later deden met dwergen die in het circus uit een kanon werden geschoten) en hen volledig horizontaal, liggend, plat op hun buik, naar voren schuiven of duwen totdat hun nek in de daarvoor bestemde holte paste. Daarin leek Marie Antoinette wél op haar man: allebei zagen ze zichzelf op die manier in hun laatste momenten teruggebracht worden tot een voorwerp, behandeld als zakken of balen wol of als torpedo’s van een primitieve onderzeeër, als bundels waaruit het hoofd naar buiten stak alvorens onvoorspelbaar en zonder richting of betekenis weg te rollen, totdat iemand het bij de haren greep en aan de menigte toonde. Geen van beiden overkwam in elk geval wat volgens een verwonderde Franse kardinaal de heilige Dionysius overkwam, die na zijn marteldood en onthoofding tijdens de vervolgingen door keizer Valerianus met zijn afgehakte hoofd onder zijn arm van Montmartre naar zijn graf zou zijn gelopen (het werk van de dragers daarmee aanzienlijk vergemakkelijkend), waar later de abdij of kerk met zijn naam verrees: een afstand van negen kilometer. Het wonder liet de kardinaal sprakeloos, verzekerde hij, maar in werkelijkheid wakkerde het zijn praatzucht slechts aan, zodat een scherpzinnige dame die naar hem luisterde hem in de rede viel en met één enkele zin het huzarenstukje afzwakte. ‘Ach, meneer,’ zei ze, ‘in die situatie kost alleen de eerste stap moeite.’

&nbp;

*

Alleen de eerste stap kost moeite. Misschien zou je dat wel van alles kunnen zeggen, of van de meeste inspanningen en van wat je met tegenzin, afkeer of bedenkingen doet; er wordt maar heel weinig zonder enig voorbehoud tot stand gebracht, vrijwel altijd is er wel iets wat ons ertoe brengt om niet te handelen en die stap niet te zetten, niet van huis te gaan en niet in beweging te komen, ons niet tot iemand te richten en te vermijden dat anderen ons aanspreken, ons aankijken en zeggen wat we moeten doen. Ik denk wel eens dat ons hele leven – inclusief dat van de ambitieuze en rusteloze, ongeduldige en gretige zielen, die zo graag iets willen betekenen in de wereld, er zelfs over willen regeren – slechts het langdurige en uitgestelde verlangen is om weer net zo ondetecteerbaar te zijn als toen we nog niet geboren waren, onzichtbaar, zonder warmte af te geven, onhoorbaar; om te zwijgen en rustig te blijven, om op onze schreden terug te keren en ongedaan te maken wat al gedaan is en nooit meer ongedaan gemaakt kan worden, hoogstens vergeten, met wat geluk en als niemand het vertelt; om alle sporen uit te wissen die getuigen van ons voorbije en helaas ook tegenwoordige en nog enige tijd toekomstige bestaan. En toch zijn we niet in staat gevolg te geven aan dit verlangen, dat we niet eens onder ogen willen zien, of daar zijn alleen de zeer moedige en sterke, bijna onmenselijke geesten toe in staat: zij die zelfmoord plegen, zij die zich terugtrekken en afwachten, zij die verdwijnen zonder afscheid te nemen, zij die zich echt verbergen, dat wil zeggen, die echt hun best doen om nooit meer gevonden te worden; de anachoreten en heremieten van lang geleden, de mensen die zich voor een ander uitgeven, hun identiteit afwerpen (‘Ik ben niet langer mijn oude ik’) en een andere aannemen, waar ze zonder aarzelen aan vasthouden (‘Idioot, denk maar niet dat je me kent’). De deserteurs, de verschoppelingen, de usurpators en de verstrooiden, zij die zich echt niet herinneren wie ze zijn geweest en ervan overtuigd zijn geraakt dat ze zijn wie ze niet waren toen ze klein of zelfs jong waren, laat staan bij hun geboorte. Zij die niet terugkeren.

 

© 2021 Javier Marías
Casanovas & Lynch Literary Agency, S.L.
© 2022 Arie van der Wal en Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum