Leesfragment: Vang de haas

15 maart 2022 , door Lana Bastašić
|

Nu op de longlist van de Europese Literatuurprijs 2022: Lana Bastašić’ roman Vang de haas (Uhvati zeca), vertaald uit het Servo-Kroatisch door Pavle Trkulja. Lees bij ons een fragment!

Een dynamisch en ontroerend verhaal over vriendschap, volwassen worden en de invloed van de Balkanoorlog in de jaren negentig op een hele generatie.

Twaalf jaar nadat ze elkaar voor het laatst hebben gezien, krijgt Sara een telefoontje van Lejla, haar beste vriendin van vroeger. Sara woont al jarenlang in Dublin terwijl Lejla in hun moederland Bosnië is gebleven. Lejla vraagt haar naar Mostar te komen om samen op zoek te gaan naar Armin, Lejla’s broer die lang geleden vermist is geraakt.

Sara twijfelt of ze wel moet gaan, ze noemt Dublin nu eindelijk haar thuis en ze voelt er weinig voor om terug te keren naar het land dat ze ontvluchtte vanwege de burgeroorlog. Maar diep vanbinnen weet ze dat ze toch dat vliegtuig zal nemen, rechtstreeks terug naar haar verleden.

Vanuit Mostar vertrekken de vriendinnen op een roadtrip richting Wenen. Hun reis legt op prachtige en soms pijnlijke wijze de verschillen bloot tussen de jonge vrouwen die ooit zo’n sterke band hadden maar van wie de identiteit door de oorlog zo anders is gevormd.

 

1

dat we bij het begin zouden beginnen. Zo heb je iemand en zo heb je die niet. Dat is ongeveer het hele verhaal. Alleen zou jij dan zeggen dat je iemand anders niet kunt hebben. Of moet ik zeggen: zij? Misschien is dat wel beter en zou het jou zo bevallen. Om zij te zijn als je in een boek voorkomt. Hoe dan ook.
Zij zou zeggen dat je iemand anders niet kunt hebben. Maar ze zou geen gelijk hebben. Je kunt mensen voor schandalig weinig bezitten. Alleen ziet zij zichzelf graag als noodzakelijk voor het draaien van het hele universum. De waarheid is dat je iemand wel degelijk kunt hebben, alleen haar niet. Je kunt Lejla niet hebben. Tenzij je haar te grazen neemt, mooi inlijst en aan de muur hangt. Hoewel, zijn wij nog altijd onszelf als we eenmaal stoppen? Eén ding weet ik zeker: ophouden en Lejla gingen nooit samen. Daarom is ze op iedere foto niet meer dan een veeg. Ze wist simpelweg van geen ophouden.
Zelfs nu nog, in deze tekst, voel ik haar woelen. Als ze de kans kreeg zou ze tussen twee van mijn regels in kruipen, als een mot tussen de blinderingen, en mijn verhaal van binnenuit te grazen nemen. Ze zou zo’n ordinair vod aantrekken waar ze altijd al zo van hield, hoge hakken eronder, haar decolleté zichtbaar maken en haar haren krullen. Mij zou ze verminken, er zou slechts een enkele haarpluk langs mijn hoekige hoofd bungelen, ze zou me een spraakgebrek geven, mijn linkerbeen kreupel maken en een aangeboren afwijking verzinnen waardoor telkens maar mijn pen zou blijven vallen. Misschien zou ze nog wel een stap verder gaan en me helemaal niet noemen – zo gemeen is ze wel. Ik zou een onvoltooide schets blijven. Dat zou je wel willen, he? Pardon: ze. Dat zou ze doen als ze hier was. Maar ik ben degene die dit verhaal vertelt. Ik kan met haar doen wat ik wil. Ze kan me toch niets maken. Zij is niet meer dan drie tikken op het toetsenbord. Ik zou vanavond nog mijn laptop in de troebele Donau kunnen smijten, dan zou er ook van haar niets overblijven, haar broze pixels zouden met het ijzige water worden meegevoerd, tot alles wat ze ooit was uitmondt in de verre, Zwarte Zee. Voordat ze zou uitmonden in de Zwarte Zee, zou ze Bosnie nog even begroeten, als een gravin een bedelaar op weg naar de opera. Ik zou met dit zinnetje een einde aan haar kunnen maken, haar laten verdwijnen, zodat er niets meer rest dan een vaal geworden gezicht op de klassenfoto, een sterk verhaal van op de middelbare school, tot alleen het hoopje aarde overblijft dat we achter haar huis, naast de kersenboom, hebben laten liggen. Ik zou haar met een punt kunnen doden.
Ik besluit door te gaan, simpelweg omdat het kan. Hier ben ik tenminste veilig en ver verwijderd van haar passieve agressie. Op een middag in Dublin keer ik voor het eerst in tien jaar terug naar mijn taal, haar taal en alle andere talen die ik vrijwillig heb verlaten als een agressieve echtgenoot. Zoveel jaar later weet ik niet eens meer zeker welke taal dat is. En vanwege wat allemaal? Vanwege de doodeenvoudige Lejla Begi. met haar versleten klittenbandschoenen en spijkerbroeken met, echt waar, van die edelsteentjes op de kontzakken. Wat is er eigenlijk tussen ons gebeurd? Maakt dat wat uit? Goede verhalen gaan sowieso nooit over wat er gaande is. Slechts beelden resteren, net als tekeningen op het trottoir, en jaren die als regen op ze neerdalen. Misschien zou ik van ons een prentenboek moeten maken. Iets wat niemand behalve wij tweeen zal begrijpen. Maar ook prentenboeken moeten ergens beginnen. Hoewel ons begin geen zwijgzame dienaar van de chronologie is. Ons begin is al meerdere keren gepasseerd en hing als een hongerige puppy aan mijn mouw. Kom. Kom op, laten we opnieuw beginnen. We begonnen en eindigden telkens weer opnieuw, ze kroop als een virus in het weefsel van mijn alledag. Lejla kwam binnen, Lejla vertrok weer. Ik kan willekeurig waar beginnen. Bijvoorbeeld in het Saint Stephan’s Park in Dublin. Mijn telefoon trilt in mijn jaszak. Een onbekend nummer. Vervolgens druk ik op die vervloekte knop en zeg ja? in een taal die de mijne niet is.
‘Hallo, jij.’
Na twaalf jaar totale stilte hoor ik opnieuw haar stem. Ze praat snel, alsof we elkaar gisteren voor het laatst zagen, zonder de behoefte om de gaten in onze kennis, vriendschap en chronologie op te vullen. Ik kan slechts één enkel woord uitbrengen: ‘Lejla.’ En zij ratelt, zoals gewoonlijk, aan één stuk door. Ze heeft het over een restaurant, een baan in een restaurant en een vent wiens naam ik voor het eerst hoor. Ze heeft het over Wenen. En ik kom steeds maar niet verder dan: ‘Lejla’. Haar naam leek op het eerste gezicht onschuldig: een tengere stengel, geplant in dode aarde. Ik rukte hem uit mijn longen alsof het niks was. Lej-la. Maar samen met dat onschuldige stengeltje kwamen vanuit het slijk de diepste en dikste wortels naar boven, een heel woud aan letters, woorden en zinnen. Een complete taal die diep in mij lag begraven, een taal die geduldig op dat ene woordje wachtte om zijn versteende ledematen uit te rekken en op te staan alsof hij nooit heeft geslapen. Lejla.

‘Hoe kom je aan dit nummer?’ vraag ik haar. Ik sta midden in het park, roerloos, naast een eik, alsof ik verwacht dat de boom opzij zal gaan en me laat passeren.
‘Wat maakt dat nou weer uit?’ antwoordt ze, en ze zet haar monoloog voort: ‘Luister, je moet me komen ophalen… Hoor je me wel? De verbinding is slecht.’
‘Moet ik je ophalen? Ik begrijp het niet. Wat…’
‘Ja, ophalen. Ik woon nog steeds in Mostar.’ Nog steeds. In al die jaren dat we bevriend zijn, heeft ze het nog nooit over Mostar gehad – laat staan dat we er ooit samen zijn geweest – en nu bleek deze stad opeens een onweerlegbaar en algemeen bekend feit.
‘In Mostar? Wat moet je in Mostar?’ vraag ik haar. Ik staar nog altijd naar de boom en in mijn hoofd tel ik de jaren. Achtenveertig jaargetijden zonder haar stem. Ik weet dat ik ergens op weg naartoe ben en het heeft iets met Michael en gordijnen te maken, de apotheek… Maar Lejla zei knip en alles stond stil. Bomen, trams, mensen. Als uitgeputte acteurs.
‘Luister, dat is een lang verhaal, Mostar… Jij hebt nog steeds een rijbewijs, toch?’
‘Ja, maar ik begrijp niet wat… Weet jij dat ik in Dublin woon?’
De woorden vallen me uit de mond en blijven als donzige klit aan mijn jas plakken. Wanneer heb ik voor het laatst die taal gesproken?
‘Ja, je bent lekker belangrijk,’ zegt Lejla, klaar om alles wat ik in haar afwezigheid kon hebben meegemaakt af te branden. ‘Je leeft op een eiland,’ zegt ze, ‘en waarschijnlijk lees je de godganse dag die saaie pil van je en ga je brunchen met je geleerde vrienden, of niet soms? Fantastisch. Maar luister eens… Je moet me zo snel mogelijk komen oppikken. Ik moet naar Wenen en die eikels hier hebben mijn rijbewijs afgepakt en niemand begrijpt dat ik moet…’
‘Lejla,’ probeer ik haar te onderbreken. Zelfs na al die jaren is het me volkomen duidelijk wat hier aan de hand is. Volgens haar logica is het de schuld van de zwaartekracht als iemand je van de trap af duwt, zijn alle bomen geplant zodat zij erachter kan pissen, en alle wegen, ongeacht hoe krom of ver weg dan ook, leiden naar hetzelfde punt en dat punt is zij. Rome is er niks bij.
‘Luister nou, ik heb niet veel tijd. Ik kan het echt aan niemand anders vragen, ze zeiken allemaal dat ze het te druk hebben. Eerlijk gezegd heb ik niet heel veel vrienden hier en Dino kan niet rijden vanwege zijn knie.’
‘Wie is Dino?’
‘… dus ik dacht dat je dit weekend wel naar Zagreb kunt vliegen en daar de bus pakken, of misschien is Dubrovnik een betere optie.’
‘Lejla, ik zit in Dublin. Ik kan niet zomaar naar Mostar afreizen en jou naar Wenen brengen. Ben je wel helemaal goed bij je hoofd?’
Ze zwijgt een tijdje, haar adem vult haar neus en blaast in de telefoon. Ze klinkt als een geduldige moeder die zich uit alle macht moet inhouden om haar kind geen klap te verkopen. Het blijft even stil, tot ze opeens haar zware adem en mijn gestaar naar de koppige eik onderbreekt met de woorden: ‘Je moet wel.’
Haar woorden klinken niet dreigend. Eerder zoals wanneer je dokter zegt dat je moet stoppen met roken. Haar je moet maakt me niet boos, noch de manier waarop ze me belt na twaalf jaar, zonder een hoe gaat het, of het feit dat ze mijn hele leven uitlacht dat ik in de tussentijd heb verzonnen. Zo is Lejla nu eenmaal. Maar dat ergens in haar rauwe stem de vaste overtuiging doorklinkt dat ik zou instemmen, alsof ik geen keus heb, dat mijn lot al was bezegeld nog voordat ik die verdomde telefoon opnam, is ronduit vernederend.
Ik hang op en stop de telefoon in mijn zak. Zelfs goden, hoe primitief en verwarrend ook, laten nog ruimte voor de vrije wil. Ik kijk naar de boom en adem langzaam, ik vertrouw de lucht niet meer. Ik heb hem vervuild met mijn eigen taal. In mijn hoofd speel ik de hele situatie nog eens af zoals ik die thuis aan Michael ga vertellen. Stel je eens voor, zeg ik dan, een vriendin uit Bosnië belde vandaag en vroeg me… Ik rangschik de woorden in een vreemde taal, ik haak en draai ze in elkaar tot er geen lichtstraaltje meer door het fijne borduurwerk kan glippen. En net wanneer ik denk te weten hoe ik het ga navertellen, hoe ik het van alle betekenis kan ontdoen, net wanneer ik denk dat het geluid van auto’s in de verte weer hoorbaar wordt, ik mensen in mijn ooghoeken ontwaar en de wind weer door de kruin van die ene eik van zonet kan horen, belt ze me opnieuw.
Saro, luister naar me. Alsjeblieft,’ zegt ze zacht. Mijn naam, misvormd door de aanspreekvorm die ik allang was vergeten, echoot als een verlaten put. Ik ken haar. Nu is ze weer dat zielige vogeltje, iemand wier handen zo delicaat zijn dat je er je eigen hersenen aan zou toevertrouwen.
‘Lejla, ik ben in Dublin. Ik woon met iemand samen. Ik heb verplichtingen. Ik kan niet naar Mostar komen. Goed?’
‘Maar je moet.’
‘Tien jaar lang hoor ik niets van je. Je antwoordt niet op mijn e-mails. Je neemt je telefoon niet op. Voor zover ik wist, kon je net zo goed begraven liggen in een of ander gehucht. De laatste keer dat we elkaar zagen zei je dat ik moest oprotten.’
‘Ik heb helemaal niet gezegd dat je…’
‘Oké, prima, wat jij wil. En vervolgens bel je me en verwacht je dat ik zomaar…’
‘Sara, Armin is in Wenen.’
Boven me, in de boomkruin, zijn de vogels versteend. De grond onder mijn voeten barst open, ik zal hier begraven blijven terwijl die eik de kans krijgt om bij me weg te rennen. Ik voel twee kraaien vanaf een berk naar me kijken. Ze mogen zich op mijn hoofd storten en mijn ogen, oren en tong uitrukken. Maar dat gaat niet, ze zijn versteend.
‘Wat zeg je daar?’ vraag ik. Ik spreek nu wat stiller. Bang dat haar stem anders schrikt en wegschiet als een kakkerlak.
‘Armin is in Wenen,’ herhaalt ze. ‘Je moet me komen ophalen.’

[…]

 

© Copyright Lana Bastašić, 2018. © Edicions del Periscopi SL, 2020.
© 2021 Nederlandse vertaling Pavle Trkulja en Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum