Leesfragment: Parkeren in Hilversum

09 april 2024 , door Detlev van Heest
|

Een van de beste boeken van 2024 (tot nu toe): Detlev van Heests Parkeren in Hilversum. Lees bij ons een fragment & bestel!

Na vijftien mislukte jaren als landverhuizer in Japan en Nieuw-Zeeland keert Detlev van Heest zonder zijn vrouw en met slechts een tas met schriften en vijf onderbroeken terug naar Nederland, waar hem een reeks tegenslagen wacht. Zijn zorgvuldig geboekstaafde tocht naar lager wal voert de lezer mee langs een zolderkamer in Arnhem, een opleiding telefonie in De Klomp, drie jammerlijke sollicitaties bij de parlementsfractie van de Partij voor de Dieren en een dramatisch verlopend leraarschap Duits in Purmerend. Zijn leven neemt een verbluffende wending wanneer hij aangenomen wordt als parkeercontroleur in Hilversum. Daar ontdekt hij dat hij eindelijk ergens in uitblinkt: het bekeuren van auto’s.

Parkeren in Hilversum is een tragikomische schets van het Gooi en van woedende, scheldende en liegende autobezitters. Maar bovenal is het een ode aan de vriendschap en de afhankelijkheid. Als repatriant blijft Detlev van Heest uiteindelijk op de been dankzij het echtpaar Voskuil, dat zich over hem ontfermt als ware hij het verloren schaap. Het boek eindigt met de laatste maanden van het leven van J.J. Voskuil, ontroerend beschreven, niet door Van Heest zelf, maar door Kootje, zijn uit Nieuw-Zeeland nagezonden Japanse poes.



 

I

De kamersleutel gaf ik aan de dikke receptie-Fijinees. ‘Ah, Mister Holland, you finally leave New Zealand,’ zei Setareki. ‘We thought we would get a Dutch-Japanese wedding.’

Misae was beddegoed aan het vouwen. John kwam bij haar staan. Hij legde haar uit dat we allemaal hetzelfde waren, alleen verschillend, dat Engels een samenvoeging was van Frans en Duits en dat Frans en Duits vroeger één taal waren. In elk oor had John drie ringetjes. De bovenste ringetjes waren voor wijlen zijn ouders, de onderste voor wijlen zijn oom en tante. Tot vier jaar geleden had hij gezopen. Tegenwoordig werkte John als parking enforcement officer. Hij liet zich erop voorstaan de meest verachte Aucklander te zijn.
Het zat allemaal in je hoofd, verzekerde John. Hij ging nog wat dichter bij Misae staan. ‘Als je slank wilt zijn, dan zeg je tegen jezelf dat je slank wilt zijn, en dan word je vanzelf slank. Zeg nooit dat je niet dik wilt zijn, want dan zeg je in feite dat je dik bent.’
Misae, de sierlijkheid zelve, begreep er geen woord van.
’s Avonds kwam John bij Misae en mij aan tafel zijn prak eten. Ik had al in de bus moeten zitten.

Misae kwam mee naar buiten. Tot mijn verwarring zei ze dat ze mee zou komen naar het vliegveld.
We zaten op de achterste bank in de bus, haar hand in de mijne. John zwaaide ons lang na. Ik zei tegen Misae dat ik haar in mijn bagage zou stoppen. Haar voorkeur ging uit naar de handbagage. De buschauffeur vroeg of we haast hadden, want hij moest tanken.

De vertrekhal van luchthaven Auckland. Ik toonde het betalingsbewijs van de vertrekbelasting aan de vertrekfunctionaris, een man met een verkennershoed. Ik ging terug, zoende Misae en zei dat een leeftijdsverschil van twintig jaar verwaarloosbaar was, omdat we allebei tijdens het 63-jarige keizerschap van Hirohito geboren waren.

Het vliegtuig taxiede naar de startbaan. Ik wilde Misae’s brief lezen, maar ik zat naast een praatzieke evangelist, Aaron, die uitvoerig vertelde hoe hij in de vangnetten van het Opperwezen was verstrikt. Pas halverwege Los Angeles viel Aaron in slaap.
Op de luchthaven van Los Angeles kwam ik niet van Aaron af. In zijn telefoon zocht hij passende bijbelteksten voor mij: 2 Timotheüs 3, de verzen 1-9. Vooral de verzen 6 en 7 beval hij warm aan.
Hij nam me mee naar een luchthavenrestaurant, waar hij mijn eten koste wat kost wilde betalen. Murw van de lange vlucht en zijn gedram liet ik dat toe.
Hij legde al zijn contante geld op tafel, een dikke stapel bankbiljetten van tien en twintig dollar. God had hem opgedragen mij al zijn geld te geven.
‘Nee,’ zei ik, ‘dit kun je me niet aandoen.’
‘Dit geld is al niet meer van mij, want het is Gods wil.’
‘Ik waardeer je bedoelingen, maar dit geld kan ik niet aannemen.’
‘Het is geen vraag of jij het kunt aannemen, omdat het al van jou is.’
Ik bleef de bankbiljetten van me af duwen, maar hij hield ruim een uur lang stand.
Toen ik er genoeg van kreeg, werd ik bot. ‘Als jij me met dit pak bankbiljetten laat zitten, geef ik het aan een willekeurige persoon,’ ik wees naar een vadsige man met een bezemkarretje, ‘aan hem daar.’
‘Nee! Jij hebt één hemd en twee pantalons en verder niets,’ Aaron vergat mijn vijf onderbroeken. ‘God wil je Zijn liefde schenken.’
‘Ik waardeer het gebaar, maar voor liefde laat ik mij niet betalen. Ik ben geen prostitué.’
Dat leek te werken. Eindelijk trok hij het stapeltje naar zich toe. ‘Jij manipuleert mij. God vindt dat jij het verdient.’
‘Ik kan het niet aannemen.’
‘Omdat jij Hem niet wilt toelaten. Jij wilt zelfvoorzienend zijn.’
‘Dat heb je goed begrepen. Ik wil niet meer afhankelijk zijn van anderen.’
‘Maar hoe moet het nu verder met jou als jij Hem niet toelaat?’ Hij was wanhopig.
‘Ik ga een baan zoeken en een kamer. Veel heb ik niet nodig. Maar ik moet het wel zelf doen.’
‘Je weet wat dat betekent?’
‘Wat?’
‘Dat je de liefde van God afwijst.’
‘Ik wijs alleen een pak bankbiljetten af.’
‘En als we dit geld nu eens verdelen?’ Hij begon de stapel in twee stapels te verdelen, biljet voor biljet.
‘Dat maakt geen verschil.’
‘Dat vreesde ik al. Ik heb gefaald bij de uitvoering van Gods wil.’ Moedeloos stopte hij het geld terug in zijn portefeuille. ‘Maar ik ga wel bidden voor jou!’ Dit dreigement maakte hij waar, met één hand op mijn onderarm.
Ontgoocheld verliet hij mij, ervan overtuigd dat wij elkander in het hiernamaals niet zouden treffen.
Afgemat bleef ik achter, wachtend op het vliegtuig naar München.
Een bedelaar kwam naar me toe. Of ik wat kon missen.
Ik trok de lege zakken uit mijn broek. ‘Ik ben blut.’

 

Bologna. Een stad met hoge, nauwe straten, propvol auto’s. Alles stonk naar pis.

Frida en haar man bewoonden een duister paleis.
Hij luisterde naar een krakend radiootje aan het einde van een tunnelachtige gang. Hij draaide het radiootje uit zodra hij me zag. Bij het voorstellen kreeg ik de indruk dat hij niet op me zat te wachten.

In de namiddag maakten Frida en ik een wandeling in de omgeving van de stad. Ik vertelde haar dat een vliegtuigzendeling me ernstig had afgeraden haar te bezoeken. ‘You’re not divorced yet,’ citeerde ik. ‘Don’t violate what God has joined. Don’t stray away from your marriage. Don’t think you are allowed to do what your wife did. Don’t think I can do it too because she did it first.’
Ze zweeg.
‘Mijn schoonouders verdachten me een paar jaar geleden ook van buitenechtelijke wandelingen. Jouw lange brieven uit Italië vonden ze uiterst verdacht.’
Bij een kruispunt keek ik gewoontegetrouw eerst naar rechts, waardoor ik een aanstormende scooter te laat zag. Ik greep Frida van achteren bij de armen. Daardoor hield ik haar in de baan van de scooter, die rakelings langs haar scheurde.
We beklommen een heuvel vanwaar we Bologna overzagen, met de avondgloed op de daken.

We aten in Ennio’s werkkamer. Voor hij zijn mes in het vlees zette, vroeg hij of zij de varkenslap in witte of rode wijn gesmoord had. Een strikvraag.
‘In witte wijn natuurlijk,’ antwoordde ze, naar mij kijkend, ‘want dat hoort zo. Zijn moeder had exact dezelfde argwaan tegen mijn eten.’
‘Je had sterker gestaan,’ zei ik lachend in zijn richting, ‘als je geproefd had voor je de vraag stelde.’
Hij deed of hij me niet begreep. Of hij begreep me niet.

[…]

 

© Copyright 2024 Detlev van Heest/D.H.H. Frädrich van Heest, Erven J.J. Voskuil en L.M.E.M. Voskuil-Haspers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum