Leesfragment: Belaagd paradijs. Een geschiedenis van Georgië

07 maart 2021 , door Marc Jansen
|

12 maart verschijnt het nieuwe boek van Marc Jansen, Belaagd paradijs. Een geschiedenis van Georgië. Wij publiceren voor!

Georgië is wel vergeleken met de hof van Eden. Maar het vanouds christelijke Kaukasusland bevindt zich op een breukvlak van invloedssferen. Eeuwenlang moest het van meerdere kanten de klappen opvangen en vreemde invasies ondergaan. Romeinen, Perzen, Byzantijnen, Turken en Mongolen richtten er verwoestingen aan. De Georgische 'gouden eeuw', het culturele en politieke hoogtepunt, ligt bijna een millennium terug. Begin negentiende eeuw kwam Georgië onder de Russische keizer.

Na de revolutie van 1917 was een aantal jaar onafhankelijk, tot de Sovjet-Unie het inlijfde. Een Georgiër, Jozef Stalin, was daar tot 1953 de baas. Sinds 1991 is Georgië opnieuw onafhankelijk. Maar Rusland heeft grote moeite met de Westerse oriëntatie van het land en steunt twee etnische minderheden binnen Georgië, de Abchaziërs en Osseten, in hun separatistische koers, ook met militaire middelen.

Belaagd paradijs is een rijk geïllustreerde geschiedenis van Georgië in kort bestek. Het vertelt het verhaal van een fascinerend land, dat altijd een snijpunt van werelden is geweest - en nog steeds is.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Grensland. Een geschiedenis van Oekraïne en uit De toekomst die nooit kwam.

 

Inleiding
Tafel- en andere Georgische tradities

Dit hele land is zo buitengewoon mooi, dat sommige fantasierijke reizigers zich verbeeldden hier de plaats te hebben gevonden van de oorspronkelijke hof van Eden.
(George Ellis, 1788)

Op 24 januari 1995 verliet ik het geteisterde, in duisternis en kou verzonken, ooit zo zonnige Georgië en nam het vliegtuig naar Istanbul om vandaar voor het eerst de inmiddels onzichtbare grens met het Westen over te steken.
(Nino Haratischwili, 2014)

De Schepping

Op een fraaie dag besloot de Schepper de aarde te verdelen tussen de volkeren. Hij liet ze een wedstrijd houden en tegen elkaar opbieden. De Italianen kwamen als winnaar uit het strijdperk te voorschijn, de Nederlanders deden het een stuk minder. Op het eind van de dag was Hij moe. Om uit te rusten had Hij een mooi plekje voor Zichzelf achtergehouden, rijk aan rivieren, watervallen, sappige vruchten en de beste wijn van de wereld. Na een lange werkdag wilde Hij zich daar in de schaduw van een boom terugtrekken. Maar onder die boom trof Hij een snurkende man aan die de veiling compleet aan zich voorbij had laten gaan. Hij maakte hem wakker en vroeg hem naar de reden van zijn afwezigheid. De man lachte, het was een prachtige dag geweest en hij zou wel genoegen nemen met wat God voor hem over had gelaten. Onder de indruk van zijn totale gebrek aan ambitie gaf God de man toen het vakantieparadijs dat Hij Zichzelf had toegedacht.
Er bestaan meerdere varianten van dit religieus-mythische Scheppingsverhaal van Georgië. In een ervan trof God de Georgiërs aan de dis aan, waar ze op Hem zaten te eten en te drinken ‘omdat U zo’n mooie wereld heeft geschapen’. Hier wordt een toespeling gemaakt op de belangrijke rol die de tafeltraditie voor hen inneemt.
De in 1893 in Bagdati, een stadje in West-Georgië, geboren Russische poëet Vladimir Majakovski ontkrachtte het verhaal een beetje, maar ook weer niet totaal, met deze dichtregels uit 1924:

Ik weet het: de Edens en het paradijs zijn onzin!
Maar als erover te zingen viel,
Dan bedoelden dichters daarmee
Vast Georgië, die vreugdevolle streek!

Toen Majakovski’s vader, een boswachter, in 1906 was overleden, verhuisde het gezin naar Moskou. Na de revolutie elf jaar later zou Vladimir een propagandist van de socialistische ommekeer worden, tot hij in 1930 de hand aan zichzelf sloeg.
Het Scheppingsverhaal over de manier waarop de Georgiërs hun land van God hebben gekregen, is afkomstig uit de in 2014 gepubliceerde Georgische familiekroniek, Het achtste leven van Nino Haratischwili. Haar paradijselijke Georgië heeft zij overigens, net als de hoofdpersoon uit haar roman, achter zich gelaten, al op haar twintigste vestigde zij zich in het Duitse Hamburg. Want toen de Schepping eenmaal voorbij was, is de geschiedenis een stuk minder goedgunstig met Haratischwili’s gewezen vaderland omgesprongen.
Over die geschiedenis gaat dit boek, de historie van een land aan de zuidrand van de Kaukasus, het gebergte dat enkele van Europa’s hoogste bergtoppen en zelfs de allerhoogste woonplaatsen van ons continent herbergt. Of het nog deel uitmaakt van Europa dan wel eerder tot Azië dient te worden gerekend, daar is niet iedereen het over eens. Het is, na Armenië, het tweede land ter wereld dat zich, officieel in 337 maar wellicht al een twintigtal jaren eerder, tot het christendom bekeerde. Vele eeuwen vroeger in elk geval dan de Russen, die het Kaukasusland eind achttiende eeuw voor een paar honderd jaar onderwierpen. Hun invloed doet zich er tot op de dag van vandaag in alle hevigheid gevoelen.

Aan tafel

De Georgiërs houden er een aloude tafeltraditie op na en een gast geldt daarbij als een godsgeschenk. Vooral mannen (vrouwen worden steeds vaker oogluikend getolereerd) doen zich op een dergelijke soepra rijkelijk tegoed aan de gerechten van de fameuze Georgische keuken, waarbij ze al net zo overvloedig de drank van de niet minder befaamde eigen wijnsoorten tot zich nemen. De wijnbouw is er al duizenden jaren oud. Begin negentiende eeuw reeds vergeleek Alexander Poesjkin sommige Georgische wijnen met de beste bourgognes. De Georgiërs bewaren de wijn in grote aardewerken kruiken (kvevri’s) die ze in de grond begraven, alleen de vrijwel hermetisch verzegelde hals steekt erboven uit. Er is een theorie dat ons woord voor wijn van het Georgische gvino komt.

Uit: Marc Jansen, Belaagd paradijs. Een geschiedenis van Georgië: Kvevri's
Kvevri’s.

Op een soepra dient bij elke toost een van de tafelgenoten te speechen, de uit hun midden gekozen tamada of tafelvoorzitter neemt de openingstoost voor zijn rekening en bepaalt de volgorde van de overige toosten, om aan het eind de maaltijd af te sluiten. Hij dient goed van de tongriem te zijn gesneden en bij voorkeur veel bon mots tot zijn beschikking te hebben. Michael Pereira, de schrijver van het reisboek Across the Caucasus uit 1973, bezocht Georgië toen het nog volop communistisch was. De plaatselijke autoriteiten in Nikortsminda, een plek op Gods aardbodem die volledig beantwoordt aan de hierboven geciteerde paradijselijke beschrijvingen, nodigden hem uit voor een ‘lunch’ die vijf uur in beslag nam. Hier somt hij (in een vertaling van de auteur van dit boek) op wat hem en zijn medegasten werd voorgezet:

Om met het eenvoudigste te beginnen, brood. Daar waren drie soorten van: wit tarwebrood, knapperig volkorenbrood en platte gouden maïskoeken, nog warm van de oven. Er waren gevulde aubergines en bergen tomaten plus grote piramides komkommers. Er waren borden met die heerlijke Georgische paté gemaakt van walnoten en drie of vier variëteiten kaas. Koude gebraden kip, aangevuld met flinke porties varkensvlees, kant en klaar in plakken gesneden, terwijl een enorme hoeveelheid pasteien, taarten en gebakjes om ruimte op tafel vocht met bijzonder gedecoreerde koeken en fruitkommen. Deze gerechten, en nog talloze meer stonden al op tafel toen we gingen zitten, en wel in zo’n overvloed dat de hongerigste man zijn maag verschillende malen had kunnen vullen. Maar ze vormden geenszins het feestmaal: de voornaamste gangen verschenen pas later. De eerste daarvan was sjaslik: stukken schapenvlees geroosterd op spiezen boven een houtskoolvuur. Anders dan wat men gewoonlijk in restaurants krijgt opgediend was het verrukkelijk, het vlees was mals en perfect bereid. De twee de gang was vis: forelletjes, op ongeveer dezelfde manier klaargemaakt als de sjaslik. Een stuk hout van om en nabij zestig centimeter was van het midden af gespleten met de vis ertussen gestoken, het open einde met een tres samengebonden. Na boven het vuur te zijn geroosterd, werden ze op tafel gezet en kreeg elke gast een stok met zes forellen. Ze kwamen zo uit de rivier en hadden een licht rokerige smaak van het houtvuur, uitmuntend goed. Ten slotte was er maïs aan de kolf.

Naast elke zitplaats stond een fles rode wijn en een slankhalzige kruik witte wijn. Aan het eind dronken de tamada en een van de gasten uit twee prachtige met zilver ingelegde hoorns die zonder tussendoor adem te halen ad fundum moesten worden geledigd. Pereira laat in zijn beschrijving de namen van de gerechten weg, die doen je alleen al het water in de mond lopen. Chatsjapoeri, warm brood gevuld met gesmolten kaas; Lobia, salade van walnoten en bonen; Chinkali, met vlees en vleesbouillon gevulde deegnoedels; Satsivi, kip in walnotensaus; of, als toetje, Tsjoertsjchela, in druivensiroop gedrenkte, aan een draad geregen walnoten. Met als rode wijn Kindzmaraoeli of Saperavi, of witte Tsinandali. Desnoods, voor de (in Georgië met een lantaarn te zoeken) geheelonthouder, Borzjomi-mineraalwater, of juist voor drinkebroers de Georgische sterke drank, Tsjatsja.
Aan tafel, in Pereira’s geval zowel als bij andere gelegenheden, zingen Georgiërs hun karakteristieke, meerstemmige muziek. Soms is er ook begeleiding van instrumenten, zoals men kan zien op de naïeve schilderijen van traditionele Georgische tafelscènes van Niko Pirosmani uit het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Nadat hun gastheren Pereira en zijn reisgenoten uitgeleide hadden gedaan en dezen een andere streek waren binnengereden, stond de volgende, even rijkelijke tafel hen al op te wachten. Op den duur kan dat vermoeiend worden.

Uit: Marc Jansen, Belaagd paradijs. Een geschiedenis van Georgië: Chinkali met fles Saperavi.
Chinkali met fles Saperavi.

Behalve gastvrije en, in de woorden van een kenner van het land, ‘esthetisch onverantwoordelijke’ levensgenieters zijn Georgiërs strijdlustig en emotioneel, gemoedstoestanden die aan driestheid en opvliegendheid kunnen grenzen. Familie- en vriendschapsbanden zijn voor hen heilig, wat gemakkelijk omslaat in vriendjespolitiek en nepotisme. Hun ‘eer’ slaan ze hoog aan, mannen moeten zich voortdurend ‘bewijzen’. Toch was een van Georgiës meest geëerde vorsten de eind twaalfde-, begin dertiende-eeuwse koningin Tamar, al werd ook zij ‘koning’ (mepe) genoemd. ‘Sterke vrouwen zijn typerend voor Georgië,’ zegt een hedendaagse Georgische vrouw, ‘als de mannen indertijd oorlog voerden, moesten zij alles in de hand nemen.’

[...]

 

© Copyright 2021 Marc Jansen, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum