15 juni verschijnt de nieuwe bundel van Mischa Andriessen, Het Drogsyndicaat. Lees bij Athenaeum de eerste twee gedichten.
Mischa Andriessen vertelt in Het Drogsyndicaat het verhaal van de zondvloed als straf voor een onverantwoordelijke omgang met mens, dier en plant. Zijn focus ligt echter niet bij de hogere macht, maar in plaats daarvan bij de menselijke worsteling tussen weten en doen, tussen zien wat je ziet en wat je wílt zien.
Het Drogsyndicaat is vooral ook het poëtische relaas van een liefde. Wat rest Naäma en Noach nog nu hun opdracht ten einde is en ze hun kinderen veilig aan land hebben gebracht? Nu blijkt dat ze hun gevoel en denken niet zomaar als een oude huid kunnen afleggen? Nu ze zelf oud geworden zijn en soms, tegen beter weten in, in gedachten toch weer afdwalen naar het leven dat achter hen ligt, en ze vaker dan hun lief is uitkomen bij hun begin?
N.B. Lees op Athenaeum.nl ook gedichten uit Winterlaken en Dwalmgasten.
Zaaiing en oogst en koude en hitte En zomer en winter en dag en nacht Was je waar ik jou bezag je wachtte Bij de laagstam die je plantte direct nadat Hij zonder omzien ons verlaten had Mijn diepste angst mij ertoe bracht Hem niet koortsig achterna te komen Van mijn woorden dan het boze dolen Toe te geven en toch weer uit mijn hart Te spreken dat hij thuis welkom was
Altijd ook toen sprak je mij niet tegen Je at van de vrucht het vlees en stak De kern in de kuil die met trillende hand Verwoed je gegraven had toen dicht stampte En met je nog nabevende voet markeerde Steeds zag ik hoe de wind met je speelde Hoe je in storm je net nog staande hield Je wangen verweerden eeuwig rood Bleven in koude hitte zomer winter
Overal in het veld bomen ontsproten Waar jij nu dag en nacht stond alleen Geen enkele vrucht werd geoogst Ik zag je rug meisjesslank als eens De kracht in je bewegen je bovenbenen Die jouw weg lang geleden al meteen De mijne hadden gemaakt en waar ik Nooit van was weggedwaald buiten De ene keer die je me nooit vergaf
In wanhoop sprak ik dan maar de zin Die indertijd in mij was blijven steken En even zag ik in je lichaam de huiver weer Bleef ik ondanks je zwijgen spreken Noemde planten en dieren onze zonen Die na elkaar waren verdwenen bij naam En wees je dat de bomen bloesem kregen Nu vogelnesten tussen de takken staken Toen draaide jij je plotseling om en zei Er is niemand meer om ze te dragen
Achter de onttakelde fabriek, ver van de stadsrand, vond hij bij toeval een wepele wei, kwam daar tijdens zijn jachtige wandelingen voortaan iedere dag, zat op het houten hek en dacht na. Daarna ging hij weer naar huis.Weken gingen zo voorbij, tot, op een dag, in de wei ineens een oude ezel stond. Sedertdien kwam hij er driemaal daags, praatte met het beest, en het beest praatte terug. Steeds ging hij na een uur of wat weer naar zijn huis, waar alles als anders was, schijnbaar niemand hem had gemist en over hem de onverschillige stilte kwam; vrouw en kinderen verloren zich blijgeestig in hun bezigheden.Tot hij zich op een dag met driftige pas weer terug naar de wei begaf, vanaf het hek naar de ezel schreeuwde, zelfs hard uithaalde naar het beest, dat onbeweeglijk bleef. Toen brak hij de omheining af, brieste tegen het makke dier, schold, schold, tot hij hem eindelijk rennen zag, de leegte van het nabije, afgelegen land in
Copyright©2021 Mischa Andriessen